EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CJ0329

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 13 september 2017.
ENEA S.A. tegen Prezes Urzędu Regulacji Energetyki.
Prejudiciële verwijzing – Staatssteun – Begrip ,steunmaatregelen van de staten of met staatsmiddelen bekostigd’ – Verplichting voor een kapitaalvennootschap uit de energiesector die volledig in handen is van de staat, tot afname van gelijktijdig met warmteproductie opgewekte elektriciteit.
Zaak C-329/15.

Zaak C‑329/15

ENEA S.A.

tegen

Prezes Urzędu Regulacji Energetyki

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Sąd Najwyższy)

„Prejudiciële verwijzing – Staatssteun – Begrip ,steunmaatregelen van de staten of met staatsmiddelen bekostigd’ – Verplichting voor een kapitaalvennootschap uit de energiesector die volledig in handen is van de staat, tot afname van gelijktijdig met warmteproductie opgewekte elektriciteit”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 13 september 2017

  1. Steunmaatregelen van de staten–Begrip–Toekenning van voordelen die aan de staat kan worden toegerekend–Geen overdracht van staatsmiddelen–Geen invloed–Voorrang van het criterium van overheidscontrole op een dergelijk voordeel

    (Art. 107, lid 1, VWEU)

  2. Steunmaatregelen van de staten–Begrip–Steun die met staatsmiddelen is bekostigd–Regeling inzake verplichte afname van gelijktijdig met warmteproductie opgewekte elektriciteit–Afnameverplichting die zowel voor particuliere bedrijven als voor overheidsbedrijven geldt–Financiering met hun eigen middelen–Daarvan uitgesloten

    (Art. 107, lid 1, VWEU)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punten 17, 20‑25)

  2.  Artikel 107, lid 1, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat een nationale maatregel als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij zowel aan particuliere bedrijven als aan overheidsbedrijven de verplichting wordt opgelegd, elektriciteit uit warmte-krachtkoppeling af te nemen, niet kan worden aangemerkt als een maatregel van de staat of met staatsmiddelen bekostigd.

    Zo blijkt uit de stukken in het bezit van het Hof dat de elektriciteitsleveranciers de elektriciteit uit warmte-krachtkoppeling in bepaalde omstandigheden aankochten tegen een hogere prijs dan die welke zij in rekening brachten aan de eindverbruikers, wat voor hen dus meerkosten meebracht.

    Aangezien dergelijke meerkosten niet volledig werden afgewenteld op de eindverbruikers, zij niet werden gefinancierd door een door de lidstaat opgelegde verplichte bijdrage en er geen sprake was van een regeling strekkende tot volledige compensatie daarvan (zie in die zin arresten van 17 juli 2008, Essent Netwerk Noord e.a., C‑206/06, EU:C:2008:413, en 19 december 2013, Association Vent De Colère! e.a., C‑262/12, EU:C:2013:851), dient overeenkomstig de uiteenzetting van de advocaat-generaal in punt 86 van diens conclusie te worden vastgesteld dat de elektriciteitsleveranciers niet door de staat met het beheer van staatsmiddelen waren belast, maar een op hen rustende afnameverplichting financierden met eigen financiële middelen.

    Wat het argument van ENEA en de Commissie betreft dat uit het feit dat die afnameverplichting hoofdzakelijk rustte op privaatrechtelijke bedrijven in handen van de overheid, kan worden afgeleid dat die verplichting met staatsmiddelen werd gefinancierd, moet in herinnering worden gebracht dat middelen van overheidsbedrijven als staatsmiddelen kunnen worden beschouwd wanneer de staat door zijn dominerende invloed het gebruik van die middelen kan sturen om voordelen voor andere ondernemingen te financieren (zie in die zin arrest van 16 mei 2002, Frankrijk/Commissie, C‑482/99, EU:C:2002:294, punt 38).

    Zoals de advocaat-generaal in de punten 91, 94 tot en met 96 en 100 van zijn conclusie heeft uitgelegd, kan in het hoofdgeding uit het enkele feit dat de staat meerderheidsaandeelhouder was van een aantal van de aan de afnameverplichting onderworpen bedrijven, niet worden afgeleid dat hij een dominerende invloed uitoefende die hem in staat stelde het gebruik van de middelen van die bedrijven te sturen in de zin van de in het vorige punt aangehaalde rechtspraak.

    De afnameverplichting gold immers kennelijk voor alle elektriciteitsleveranciers, ongeacht of de meerderheid van hun kapitaal in handen was van de staat dan wel van particuliere marktdeelnemers.

    Anders dan de Commissie stelt, kan uit het feit dat de maatregel aan de betrokken lidstaat toe te rekenen is, zoals in punt 22 van dit arrest is vastgesteld, overigens niet worden opgemaakt dat die staat een dominerende invloed uitoefent op een onderneming waarvan hij meerderheidsaandeelhouder is, in de zin van het arrest van 16 mei 2002, Frankrijk/Commissie (C‑482/99, EU:C:2002:294, punten 38 en 39). In het optreden van de staat als wetgever is er namelijk niets waaruit kan worden afgeleid dat hij een dergelijke invloed als meerderheidsaandeelhouder van een onderneming heeft uitgeoefend.

    (zie punten 29‑33, 35, 37 en dictum)

Top