EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010TJ0182

Samenvatting van het arrest

Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Beroep tot nietigverklaring – Handelingen waartegen beroep kan worden ingesteld – Handelingen waartegen kan worden opgekomen door indiener van klacht betreffende staatssteun – Brief van de Commissie waarmee zij klager ervan op de hoogte brengt dat er onvoldoende gronden zijn om in de zaak standpunt in te nemen – Besluit in de zin van artikel 4 van verordening nr. 659/1999 – Handeling waartegen kan worden opgekomen

(Art. 108, leden 2 en 3, VWEU en 263 VWEU; verordening nr. 659/1999, art. 4, 13 en 20, lid 2)

2. Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Besluit van de Commissie om nationale maatregel niet als staatssteun te kwalificeren, zonder dat zij formele onderzoeksprocedure inleidt – Beroep van belanghebbenden in de zin van artikel 108, lid 2, VWEU – Ontvankelijkheid – Voorwaarden – Onderscheid tussen beroepen strekkende tot eerbiediging van procedurele rechten en beroepen strekkende tot betwisting van gegrondheid van besluit van de Commissie

(Art. 108, leden 2 en 3, VWEU en 263, vierde alinea, VWEU)

3. Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Besluit inzake staatssteun – Beroep ingesteld door vereniging die tot taak heeft gemeenschappelijke belangen van ondernemingen te behartigen – Ontvankelijkheid – Voorwaarden

(Art. 108, leden 2 en 3, VWEU en 263, vierde alinea, VWEU)

4. Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Besluit inzake staatssteun – Beroep ingesteld door vereniging die tot taak heeft gemeenschappelijke belangen van ondernemingen te behartigen – Ontvankelijkheid – Vereiste om te beschikken over door haar leden opgesteld specifiek mandaat – Geen

(Art. 108, leden 2 en 3, VWEU en 263, vierde alinea, VWEU)

5. Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Besluit inzake staatssteun – Concurrent van steunontvanger – Recht van beroep – Voorwaarden – Beroep ingesteld door vereniging die optreedt om gemeenschappelijke belangen van haar leden te behartigen – Individuele geraaktheid van leden van vereniging – Rechterlijke toetsing – Omvang

(Art. 108, leden 2 en 3, VWEU en 263, vierde alinea, VWEU)

6. Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Besluit inzake staatssteun – Concurrent van steunontvanger – Recht van beroep – Voorwaarden – Beroep ingesteld door vereniging die optreedt om gemeenschappelijke belangen van haar leden te behartigen – Bewijs van wezenlijke aantasting van hun concurrentiepositie – Beoordeling

(Art. 108, leden 2 en 3, VWEU en 263, vierde alinea, VWEU)

7. Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Steun die met staatsmiddelen is bekostigd – Financiering van bouw van gedeelte van autosnelweg door tolverhoging op andere delen – Bedragen worden rechtstreeks en uitsluitend overgemaakt tussen particuliere ondernemingen die betrokken autosnelwegdelen exploiteren – Daarvan uitgesloten

(Art. 107, lid 1, VWEU)

Samenvatting

1. Op het gebied van staatsteun gaat het onderzoek van een klacht noodzakelijkerwijs gepaard met de opening van de inleidende onderzoeksfase, die de Commissie dient te beëindigen door een besluit te geven krachtens artikel 4 van verordening nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 88 EG. Ingeval de Commissie, na een klacht te hebben onderzocht, vaststelt dat op basis van een eerste onderzoek niet tot het bestaan van staatssteun kan worden geconcludeerd, weigert zij impliciet de formele onderzoeksprocedure in te leiden. Deze weigering kan niet als een eenvoudige voorlopige maatregel worden aangemerkt. Zodra de klager aanvullende opmerkingen heeft ingediend, nadat hij de eerste brief van de Commissie heeft ontvangen waarmee deze laatste hem er overeenkomstig artikel 20, lid 2, tweede zin, van verordening nr. 659/1999 van op de hoogte brengt dat er volgens haar onvoldoende gronden zijn om in de zaak een standpunt in te nemen, dient de Commissie derhalve ingevolge artikel 13, lid 1, van deze verordening de inleidende fase van het onderzoek af te sluiten met een besluit in de zin van artikel 4, lid 2, 3 of 4, van die verordening, te weten een besluit waarin wordt vastgesteld dat van staatssteun geen sprake is, een besluit om geen bezwaar te maken, of een besluit om de formele onderzoeksprocedure in te leiden. Bovendien mag bij de beoordeling of een handeling van de Commissie een dergelijk besluit vormt, enkel de inhoud daarvan in aanmerking worden genomen, en niet het feit dat deze al dan niet voldoet aan bepaalde formele vereisten, zo niet zou de Commissie zich aan het toezicht van de rechter kunnen onttrekken, louter door deze formele vereisten niet in acht te nemen.

Het antwoord op de vraag of de Commissie aan het einde van de inleidende onderzoeksfase een besluit moet vaststellen, dan wel de juridische kwalificatie van haar reactie op een klacht, is niet afhankelijk van de kwaliteit van de door de klager verstrekte informatie, te weten de relevantie of gedetailleerdheid daarvan. De geringe kwaliteit van de ter onderbouwing van een klacht overgelegde informatie stelt de Commissie dus niet vrij van haar verplichting om de inleidende fase van het onderzoek in te leiden, noch van haar verplichting om dit onderzoek te beëindigen met een besluit krachtens artikel 4 van verordening nr. 659/1999. Een dergelijke uitlegging legt haar geen buitensporige onderzoeksverplichting op ingeval de door de klager verstrekte informatie vaag is of betrekking heeft op een breed gebied.

Hieruit volgt dat in een situatie waarin de Commissie duidelijk een standpunt heeft ingenomen, in die zin dat de door de klager gelaakte maatregelen volgens haar geen staatssteun vormden, dit besluit moet worden gekwalificeerd als een besluit dat is vastgesteld krachtens artikel 4, lid 2, van verordening nr. 659/1999, welke bepaling preciseert dat „[i]ndien de Commissie na een eerste onderzoek tot de bevinding komt dat de aangemelde maatregel geen steun vormt, [...] zij dat bij [besluit] vast[stelt]”. Een dergelijk besluit vormt een voor beroep vatbare handeling.

(cf. punten 27-31, 33)

2. Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 40-43)

3. Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 48)

4. Een vereniging waarvan een van de statutaire taken de verdediging van de belangen van haar leden is, hoeft daarnaast niet te beschikken over een specifiek mandaat of machtiging door de leden wier belangen zij behartigt, teneinde procesbevoegdheid voor de rechterlijke instanties van de Unie te hebben. Evenzo doet het feit dat bepaalde van haar leden zich nadien mogelijkerwijs gedistantieerd hebben van het instellen van een beroep, niet af aan haar procesbevoegdheid, aangezien het inleiden van een beroep voor de rechterlijke instanties van de Unie tot haar statutaire taken behoort.

(cf. punten 53, 54)

5. In het kader van een beroep tot nietigverklaring dat wordt ingesteld door een vereniging die optreedt om de gemeenschappelijke belangen van haar leden te behartigen, hoeft de Unierechter zich bij het onderzoek van de ontvankelijkheid met betrekking tot de vraag of de leden van de vereniging door het besluit individueel zijn geraakt, niet definitief uit te spreken over de concurrentieverhouding tussen de leden van deze vereniging en de onderneming die de steun heeft ontvangen. In deze context dient de vereniging slechts afdoende aan te geven om welke redenen de beweerde steun de rechtmatige belangen van een of meer van haar leden kan schaden doordat deze steun hun positie op de betrokken markt wezenlijk aantast.

(cf. punt 60)

6. Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 61, 64-66, 69, 78, 79)

7. Alleen voordelen die rechtstreeks of zijdelings met staatsmiddelen zijn bekostigd, kunnen als steunmaatregelen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU worden beschouwd. Deze bepaling omvat alle geldelijke middelen die de overheid daadwerkelijk kan gebruiken om ondernemingen te steunen, ongeacht of deze middelen permanent deel uitmaken van het vermogen van de staat. Ook al zijn de bedragen die met de betrokken maatregel gemoeid zijn niet permanent in het bezit van de overheid, volstaat dus het feit dat zij constant onder staatscontrole en daarmee ter beschikking van de bevoegde nationale autoriteiten staan, om ze als staatsmiddelen aan te merken.

Ingeval de betrokken bedragen rechtstreeks en uitsluitend tussen particuliere ondernemingen worden versluisd, zonder dat een publiek orgaan – zelfs niet tijdelijk – het bezit ervan of de controle erover krijgt, gaat het niet om overheidsmiddelen. Dat is het geval wanneer voor de financiering van de aanleg van een deel van een autosnelweg de tol op andere delen wordt verhoogd en de uit die tolverhoging voortkomende bedragen rechtstreeks aan de concessionaris van het betrokken autoweggedeelte worden overgemaakt door andere concessionarissen, als particuliere ondernemingen.

(cf. punten 103-105)

Top

Zaak T-182/10

Associazione italiana delle società concessionarie per la costruzione e l’esercizio di autostrade e trafori stradali (Aiscat)

tegen

Europese Commissie

„Staatssteun — Rechtstreekse toewijzing van concessie voor aanleg en later beheer van gedeelte van autosnelweg — Besluit om klacht niet verder te behandelen — Beroep tot nietigverklaring — Handeling waartegen beroep kan worden ingesteld — Procesbevoegdheid — Individuele geraaktheid — Ontvankelijkheid — Begrip steunmaatregel — Staatsmiddelen”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 15 januari 2013

  1. Beroep tot nietigverklaring – Handelingen waartegen beroep kan worden ingesteld – Handelingen waartegen kan worden opgekomen door indiener van klacht betreffende staatssteun – Brief van de Commissie waarmee zij klager ervan op de hoogte brengt dat er onvoldoende gronden zijn om in de zaak standpunt in te nemen – Besluit in de zin van artikel 4 van verordening nr. 659/1999 – Handeling waartegen kan worden opgekomen

    (Art. 108, leden 2 en 3, VWEU en 263 VWEU; verordening nr. 659/1999, art. 4, 13 en 20, lid 2)

  2. Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Besluit van de Commissie om nationale maatregel niet als staatssteun te kwalificeren, zonder dat zij formele onderzoeksprocedure inleidt – Beroep van belanghebbenden in de zin van artikel 108, lid 2, VWEU – Ontvankelijkheid – Voorwaarden – Onderscheid tussen beroepen strekkende tot eerbiediging van procedurele rechten en beroepen strekkende tot betwisting van gegrondheid van besluit van de Commissie

    (Art. 108, leden 2 en 3, VWEU en 263, vierde alinea, VWEU)

  3. Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Besluit inzake staatssteun – Beroep ingesteld door vereniging die tot taak heeft gemeenschappelijke belangen van ondernemingen te behartigen – Ontvankelijkheid – Voorwaarden

    (Art. 108, leden 2 en 3, VWEU en 263, vierde alinea, VWEU)

  4. Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Besluit inzake staatssteun – Beroep ingesteld door vereniging die tot taak heeft gemeenschappelijke belangen van ondernemingen te behartigen – Ontvankelijkheid – Vereiste om te beschikken over door haar leden opgesteld specifiek mandaat – Geen

    (Art. 108, leden 2 en 3, VWEU en 263, vierde alinea, VWEU)

  5. Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Besluit inzake staatssteun – Concurrent van steunontvanger – Recht van beroep – Voorwaarden – Beroep ingesteld door vereniging die optreedt om gemeenschappelijke belangen van haar leden te behartigen – Individuele geraaktheid van leden van vereniging – Rechterlijke toetsing – Omvang

    (Art. 108, leden 2 en 3, VWEU en 263, vierde alinea, VWEU)

  6. Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Besluit inzake staatssteun – Concurrent van steunontvanger – Recht van beroep – Voorwaarden – Beroep ingesteld door vereniging die optreedt om gemeenschappelijke belangen van haar leden te behartigen – Bewijs van wezenlijke aantasting van hun concurrentiepositie – Beoordeling

    (Art. 108, leden 2 en 3, VWEU en 263, vierde alinea, VWEU)

  7. Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Steun die met staatsmiddelen is bekostigd – Financiering van bouw van gedeelte van autosnelweg door tolverhoging op andere delen – Bedragen worden rechtstreeks en uitsluitend overgemaakt tussen particuliere ondernemingen die betrokken autosnelwegdelen exploiteren – Daarvan uitgesloten

    (Art. 107, lid 1, VWEU)

  1.  Op het gebied van staatsteun gaat het onderzoek van een klacht noodzakelijkerwijs gepaard met de opening van de inleidende onderzoeksfase, die de Commissie dient te beëindigen door een besluit te geven krachtens artikel 4 van verordening nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 88 EG. Ingeval de Commissie, na een klacht te hebben onderzocht, vaststelt dat op basis van een eerste onderzoek niet tot het bestaan van staatssteun kan worden geconcludeerd, weigert zij impliciet de formele onderzoeksprocedure in te leiden. Deze weigering kan niet als een eenvoudige voorlopige maatregel worden aangemerkt. Zodra de klager aanvullende opmerkingen heeft ingediend, nadat hij de eerste brief van de Commissie heeft ontvangen waarmee deze laatste hem er overeenkomstig artikel 20, lid 2, tweede zin, van verordening nr. 659/1999 van op de hoogte brengt dat er volgens haar onvoldoende gronden zijn om in de zaak een standpunt in te nemen, dient de Commissie derhalve ingevolge artikel 13, lid 1, van deze verordening de inleidende fase van het onderzoek af te sluiten met een besluit in de zin van artikel 4, lid 2, 3 of 4, van die verordening, te weten een besluit waarin wordt vastgesteld dat van staatssteun geen sprake is, een besluit om geen bezwaar te maken, of een besluit om de formele onderzoeksprocedure in te leiden. Bovendien mag bij de beoordeling of een handeling van de Commissie een dergelijk besluit vormt, enkel de inhoud daarvan in aanmerking worden genomen, en niet het feit dat deze al dan niet voldoet aan bepaalde formele vereisten, zo niet zou de Commissie zich aan het toezicht van de rechter kunnen onttrekken, louter door deze formele vereisten niet in acht te nemen.

    Het antwoord op de vraag of de Commissie aan het einde van de inleidende onderzoeksfase een besluit moet vaststellen, dan wel de juridische kwalificatie van haar reactie op een klacht, is niet afhankelijk van de kwaliteit van de door de klager verstrekte informatie, te weten de relevantie of gedetailleerdheid daarvan. De geringe kwaliteit van de ter onderbouwing van een klacht overgelegde informatie stelt de Commissie dus niet vrij van haar verplichting om de inleidende fase van het onderzoek in te leiden, noch van haar verplichting om dit onderzoek te beëindigen met een besluit krachtens artikel 4 van verordening nr. 659/1999. Een dergelijke uitlegging legt haar geen buitensporige onderzoeksverplichting op ingeval de door de klager verstrekte informatie vaag is of betrekking heeft op een breed gebied.

    Hieruit volgt dat in een situatie waarin de Commissie duidelijk een standpunt heeft ingenomen, in die zin dat de door de klager gelaakte maatregelen volgens haar geen staatssteun vormden, dit besluit moet worden gekwalificeerd als een besluit dat is vastgesteld krachtens artikel 4, lid 2, van verordening nr. 659/1999, welke bepaling preciseert dat „[i]ndien de Commissie na een eerste onderzoek tot de bevinding komt dat de aangemelde maatregel geen steun vormt, [...] zij dat bij [besluit] vast[stelt]”. Een dergelijk besluit vormt een voor beroep vatbare handeling.

    (cf. punten 27-31, 33)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 40-43)

  3.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 48)

  4.  Een vereniging waarvan een van de statutaire taken de verdediging van de belangen van haar leden is, hoeft daarnaast niet te beschikken over een specifiek mandaat of machtiging door de leden wier belangen zij behartigt, teneinde procesbevoegdheid voor de rechterlijke instanties van de Unie te hebben. Evenzo doet het feit dat bepaalde van haar leden zich nadien mogelijkerwijs gedistantieerd hebben van het instellen van een beroep, niet af aan haar procesbevoegdheid, aangezien het inleiden van een beroep voor de rechterlijke instanties van de Unie tot haar statutaire taken behoort.

    (cf. punten 53, 54)

  5.  In het kader van een beroep tot nietigverklaring dat wordt ingesteld door een vereniging die optreedt om de gemeenschappelijke belangen van haar leden te behartigen, hoeft de Unierechter zich bij het onderzoek van de ontvankelijkheid met betrekking tot de vraag of de leden van de vereniging door het besluit individueel zijn geraakt, niet definitief uit te spreken over de concurrentieverhouding tussen de leden van deze vereniging en de onderneming die de steun heeft ontvangen. In deze context dient de vereniging slechts afdoende aan te geven om welke redenen de beweerde steun de rechtmatige belangen van een of meer van haar leden kan schaden doordat deze steun hun positie op de betrokken markt wezenlijk aantast.

    (cf. punt 60)

  6.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 61, 64-66, 69, 78, 79)

  7.  Alleen voordelen die rechtstreeks of zijdelings met staatsmiddelen zijn bekostigd, kunnen als steunmaatregelen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU worden beschouwd. Deze bepaling omvat alle geldelijke middelen die de overheid daadwerkelijk kan gebruiken om ondernemingen te steunen, ongeacht of deze middelen permanent deel uitmaken van het vermogen van de staat. Ook al zijn de bedragen die met de betrokken maatregel gemoeid zijn niet permanent in het bezit van de overheid, volstaat dus het feit dat zij constant onder staatscontrole en daarmee ter beschikking van de bevoegde nationale autoriteiten staan, om ze als staatsmiddelen aan te merken.

    Ingeval de betrokken bedragen rechtstreeks en uitsluitend tussen particuliere ondernemingen worden versluisd, zonder dat een publiek orgaan – zelfs niet tijdelijk – het bezit ervan of de controle erover krijgt, gaat het niet om overheidsmiddelen. Dat is het geval wanneer voor de financiering van de aanleg van een deel van een autosnelweg de tol op andere delen wordt verhoogd en de uit die tolverhoging voortkomende bedragen rechtstreeks aan de concessionaris van het betrokken autoweggedeelte worden overgemaakt door andere concessionarissen, als particuliere ondernemingen.

    (cf. punten 103-105)

Top