EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62005CJ0231

Samenvatting van het arrest

Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Verdragsbepalingen – Werkingssfeer

(Art. 43 EG en 56 EG)

2. Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Belastingwetgeving – Vennootschapsbelasting

(Art. 43 EG)

Samenvatting

1. Een wettelijke regeling die alleen de relaties binnen een groep van vennootschappen betreft, grijpt hoofdzakelijk in de vrijheid van vestiging in en moet dus worden getoetst aan artikel 43 EG. Indien deze wettelijke regeling het vrije verkeer van kapitaal beperkt, zijn deze beperkingen een onvermijdelijk gevolg van een eventuele belemmering van de vrijheid van vestiging en rechtvaardigen zij niet een autonome toetsing van die wettelijke regeling aan artikel 56 EG.

(cf. punten 23‑24)

2. Artikel 43 EG staat niet in de weg aan de wettelijke regeling van een lidstaat volgens welke een in die lidstaat gevestigde dochteronderneming een financiële intragroepsoverdracht aan haar moedermaatschappij slechts van haar belastbare inkomsten kan aftrekken wanneer de moedermaatschappij in dezelfde lidstaat is gevestigd.

Het verschil in behandeling dat ingezeten dochterondernemingen ondervinden op grond van de plaats van vestiging van hun moedermaatschappij vormt stellig een beperking van de vrijheid van vestiging, aangezien dit het gebruik van de vrijheid van vestiging door in andere lidstaten gevestigde vennootschappen minder aantrekkelijk maakt, zodat zij zouden kunnen afzien van de verkrijging, de oprichting of het behoud van dochterondernemingen in de lidstaat die deze regel heeft vastgesteld.

Gelet op de noodzaak om een evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten te waarborgen en belastingontwijking te vermijden, in onderling verband beschouwd, streeft een dergelijke regeling echter rechtmatige doelstellingen na, die met het Verdrag verenigbaar zijn en verband houden met dwingende redenen van algemeen belang.

Aanvaarden dat een grensoverschrijdende financiële intragroepsoverdracht kan worden afgetrokken van de belastbare inkomsten van de verrichter ervan, zou er namelijk toe leiden dat groepen vennootschappen vrijelijk kunnen kiezen in welke lidstaat de winst van de dochteronderneming wordt belast, door die winst te onttrekken aan de belastbare grondslag van deze laatste en, wanneer de overdracht in de lidstaat van de ontvangende moedermaatschappij als belastbaar inkomen wordt beschouwd, te betrekken bij die van de moedermaatschappij. Dat zou het stelsel van de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten ontwrichten, aangezien de lidstaat van de dochteronderneming, afhankelijk van de keuze van de groepen vennootschappen, gedwongen zou zijn af te zien van zijn recht om als staat van vestiging van de dochteronderneming belasting te heffen op haar inkomsten, eventueel ten voordele van de lidstaat van vestiging van de moedermaatschappij.

Bovendien brengt de mogelijkheid om belastbare inkomsten van een dochteronderneming over te dragen aan een moedermaatschappij die in een andere lidstaat is gevestigd, het risico mee dat binnen groepen vennootschappen via volstrekt kunstmatige constructies inkomstenoverdrachten worden georganiseerd aan vennootschappen die zijn gevestigd in de lidstaten met de laagste belastingtarieven of de lidstaten waar die inkomsten niet worden belast.

(cf. punten 39, 43, 56, 58, 60, 67 en dictum)

Top