Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CJ0425

    Arrest van het Hof (Negende kamer) van 19 oktober 2017.
    Hansruedi Raimund tegen Michaela Aigner.
    Prejudiciële verwijzing – Intellectuele en industriële eigendom – Uniemerk – Verordening (EG) nr. 207/2009 – Artikel 96, onder a) – Vordering wegens inbreuk – Artikel 99, lid 1 – Vermoeden van geldigheid – Artikel 100 – Reconventionele vordering tot nietigverklaring – Verhouding tussen een vordering wegens inbreuk en een reconventionele vordering tot nietigverklaring – Procedurele autonomie.
    Zaak C-425/16.

    Zaak C‑425/16

    Hansruedi Raimund

    tegen

    Michaela Aigner

    (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Oberste Gerichtshof)

    „Prejudiciële verwijzing – Intellectuele en industriële eigendom – Uniemerk – Verordening (EG) nr. 207/2009 – Artikel 96, onder a) – Vordering wegens inbreuk – Artikel 99, lid 1 – Vermoeden van geldigheid – Artikel 100 – Reconventionele vordering tot nietigverklaring – Verhouding tussen een vordering wegens inbreuk en een reconventionele vordering tot nietigverklaring – Procedurele autonomie”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Negende kamer) van 19 oktober 2017

    1. Recht van de Europese Unie–Uitlegging–Methoden–Uitlegging op basis van de context en het doel

    2. Uniemerk–Geschillen ter zake van inbreuk op en geldigheid van Uniemerken–Bevoegdheid ter zake van inbreuk en geldigheid–Verbod voor de rechtbank voor het Uniemerk om een vordering wegens inbreuk wegens een absolute nietigheidsgrond af te wijzen zonder dat zij de reconventionele vordering tot nietigverklaring, die de gedaagde op deze vordering wegens inbreuk heeft ingesteld, en die op dezelfde nietigheidsgrond is gebaseerd, heeft toegewezen

      [Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 52, lid 1, b), 96, a), 99, lid 1, en 100, lid 1]

    3. Recht van de Europese Unie–Rechtstreekse werking–Individuele rechten–Bescherming door de nationale rechterlijke instanties–Beroep in rechte–Beginsel van procedurele autonomie–Vaststelling zowel van de rechterlijke instanties die bevoegd zijn om kennis te nemen van de op het Unierecht gebaseerde vorderingen als van de procedureregels voor het beroep–Grenzen–Eerbiediging van het gelijkwaardigheidsbeginsel en van het doeltreffendheidsbeginsel

      (Art. 4, lid 3, VEU)

    4. Uniemerk–Geschillen ter zake van inbreuk op en geldigheid van Uniemerken–Bevoegdheid ter zake van inbreuk en geldigheid–Verbod voor de rechtbank voor het Uniemerk om een vordering wegens inbreuk wegens een absolute nietigheidsgrond af te wijzen zonder dat hij de reconventionele vordering tot nietigverklaring, die de gedaagde op deze vordering wegens inbreuk heeft ingesteld, en die op dezelfde nietigheidsgrond is gebaseerd, heeft toegewezen–Definitief karakter van de beslissing op de reconventionele vordering tot nietigverklaring–Voorwaarde–Geen

      [Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 52, lid 1, b), 96, a), en 100, lid 1]

    1.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 22)

    2.  Artikel 99, lid 1, van verordening nr. 207/2009 inzake het Uniemerk moet aldus worden uitgelegd dat de krachtens artikel 96, onder a), van deze verordening bij een rechtbank voor het Uniemerk ingestelde vordering wegens inbreuk niet kan worden afgewezen op basis van een absolute nietigheidsgrond, zoals de in artikel 52, lid 1, onder b), van deze verordening bepaalde grond, zonder dat deze rechtbank de reconventionele vordering tot nietigverklaring, die de gedaagde op deze vordering wegens inbreuk heeft ingesteld op basis van artikel 100, lid 1, van deze verordening, en die op dezelfde nietigheidsgrond is gebaseerd, heeft toegewezen.

      (cf. punt 35, dictum 1)

    3.  In een dergelijke context zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof het, bij gebreke van Unieregelgeving ter zake, een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elke lidstaat is om krachtens het beginsel van procedurele autonomie de bevoegde rechterlijke instanties aan te wijzen en de procedureregels vast te stellen voor vorderingen die worden ingediend ter bescherming van de rechten die de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen, waarbij de lidstaten evenwel gehouden zijn in elk geval een doeltreffende bescherming van die rechten te verzekeren (zie in die zin arresten van 30 september 2003, Köbler, C‑224/01, EU:C:2003:513, punt 47, en 27 juni 2013, Agrokonsulting, C‑93/12, EU:C:2013:432, punt 35).

      Om die reden en in overeenstemming met het in artikel 4, lid 3, VEU neergelegde beginsel van loyale samenwerking, mogen de procedureregels voor vorderingen die worden ingediend ter bescherming van de rechten die de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen, niet ongunstiger zijn dan die voor soortgelijke nationale vorderingen (gelijkwaardigheidsbeginsel), en mogen zij de uitoefening van de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten niet in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel) (arresten van 16 december 1976, Rewe-Zentralfinanz en Rewe-Zentral, 33/76, EU:C:1976:188, punt 5; 14 december 1995, Peterbroeck, C‑312/93, EU:C:1995:437, punt 12, en 27 juni 2013, Agrokonsulting, C‑93/12, EU:C:2013:432, punt 36).

      Blijkens de rechtspraak van het Hof gelden de uit de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid voortvloeiende vereisten onder meer voor de vaststelling van de procedurevoorschriften voor vorderingen die op het Unierecht zijn gebaseerd (zie in die zin arrest van 27 juni 2013, Agrokonsulting, C‑93/12, EU:C:2013:432, punt 37en aldaar aangehaalde rechtspraak).

      (cf. punten 40‑42)

    4.  De bepalingen van verordening nr. 207/2009 inzake het Uniemerk moeten aldus worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staan dat de rechtbank voor het Uniemerk de vordering wegens inbreuk, in de zin van artikel 96, onder a), van deze verordening, kan afwijzen op basis van een absolute nietigheidsgrond, zoals de in artikel 52, lid 1, onder b), van deze verordening bepaalde grond, zelfs al is de beslissing op de krachtens artikel 100, lid 1, van deze verordening ingestelde reconventionele vordering tot nietigverklaring, die op dezelfde nietigheidsgrond is gebaseerd, niet definitief geworden.

      (cf. punt 48, dictum 2)

    Top