This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62015CJ0490
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 14 september 2016.
Ori Martin SA en Siderurgica Latina Martin SpA (SLM) tegen Europese Commissie.
Hogere voorziening – Mededinging – Mededingingsregelingen – Europese markt van spanstaal – Geldboeten – Berekening van de geldboeten – Verordening (EG) nr. 1/2003 – Artikel 23, lid 2 – Vermoeden van daadwerkelijke uitoefening van beslissende zeggenschap door de moedermaatschappij over de dochteronderneming – Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten van 2006 – Verbod van terugwerkende kracht – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 47 – Recht op een doeltreffende voorziening in rechte binnen een redelijke termijn – Handvest van de grondrechten – Artikel 41 – Recht op behandeling van de zaken binnen een redelijke termijn.
Gevoegde zaken C-490/15 P en C-505/15 P.
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 14 september 2016.
Ori Martin SA en Siderurgica Latina Martin SpA (SLM) tegen Europese Commissie.
Hogere voorziening – Mededinging – Mededingingsregelingen – Europese markt van spanstaal – Geldboeten – Berekening van de geldboeten – Verordening (EG) nr. 1/2003 – Artikel 23, lid 2 – Vermoeden van daadwerkelijke uitoefening van beslissende zeggenschap door de moedermaatschappij over de dochteronderneming – Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten van 2006 – Verbod van terugwerkende kracht – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 47 – Recht op een doeltreffende voorziening in rechte binnen een redelijke termijn – Handvest van de grondrechten – Artikel 41 – Recht op behandeling van de zaken binnen een redelijke termijn.
Gevoegde zaken C-490/15 P en C-505/15 P.
Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 14 september 2016 –
Ori Martin en SLM/Commissie
(Gevoegde zaken C‑490/15 P en C‑505/15 P) ( *1 )
„Hogere voorziening — Mededinging — Mededingingsregelingen — Europese markt van spanstaal — Geldboeten — Berekening van de geldboeten — Verordening (EG) nr. 1/2003 — Artikel 23, lid 2 — Vermoeden van daadwerkelijke uitoefening van beslissende zeggenschap door de moedermaatschappij over de dochteronderneming — Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten van 2006 — Verbod van terugwerkende kracht — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikel 47 — Recht op een doeltreffende voorziening in rechte binnen een redelijke termijn — Handvest van de grondrechten — Artikel 41 — Recht op behandeling van de zaken binnen een redelijke termijn”
1. |
Hogere voorziening — Middelen — Ontoereikende motivering — Impliciete motivering door het Gerecht — Toelaatbaarheid — Voorwaarden (Statuut van het Hof van Justitie, art. 36 en 53, eerste alinea) (zie punt 36) |
2. |
Hogere voorziening — Bevoegdheid van het Hof — Betwisting, op grond van billijkheidsoverwegingen, van de door het Gerecht verrichte beoordeling van het bedrag van geldboeten die wegens schending van de mededingingsregels van het Verdrag aan ondernemingen zijn opgelegd — Daarvan uitgesloten — Ter discussie stellen van deze beoordeling op grond dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden — Toelaatbaarheid (Art. 261 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 31) (zie punten 38‑41) |
3. |
Handelingen van de instellingen — Motivering — Verplichting — Omvang –Besluit waarbij geldboeten wegens schending van de mededingingsregels worden opgelegd en dat tot meerdere adressaten gericht is — Toerekening van de handelingen van een dochteronderneming aan haar moedermaatschappij — Besluit dat uitsluitend berust op het weerlegbaar vermoeden dat beslissende invloed is uitgeoefend (Art. 101 VWEU en 296 VWEU) (zie punten 55, 56) |
4. |
Hogere voorziening — Middelen — Noodzaak van precieze kritiek op een onderdeel van de redenering van het Gerecht — Onduidelijk middel — Niet-ontvankelijkheid (Art. 256 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 169, lid 2) (zie punten 57, 58) |
5. |
Mededinging — Unieregels — Inbreuken — Toerekening — Moedermaatschappij en dochterondernemingen — Economische eenheid — Beoordelingscriteria — Vermoeden dat de moedermaatschappij beslissende invloed uitoefent op haar 100 %-dochterondernemingen — Weerlegbaarheid — Bewijsverplichtingen van de vennootschap die dit vermoeden wil weerleggen (Art. 101 VWEU) (zie punten 59‑61, 64, 65) |
6. |
Hogere voorziening — Middelen — Onjuiste beoordeling van de feiten — Niet-ontvankelijkheid — Toetsing door het Hof van de beoordeling van de feiten en het bewijsmateriaal — Uitgesloten, behoudens het geval van onjuiste opvatting — Middel inzake onjuiste opvatting van de bewijzen — Noodzaak om de onjuist opgevatte elementen precies aan te geven en om de analysefouten die tot deze onjuiste opvatting hebben geleid, te bewijzen [Art. 256, lid 1, tweede alinea, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 168, lid 1, d)] (zie punten 62, 63, 68, 70) |
7. |
Mededinging — Besluit houdende toepassing van de mededingingsregels — Rechterlijke toetsing — Omvang — Toetsing van de rechtmatigheid in rechte en in feite (Art. 101 VWEU en 263 VWEU) (zie punten 66, 67, 109) |
8. |
Recht van de Europese Unie — Beginselen — Geen terugwerkende kracht van de strafbepalingen — Werkingssfeer — Geldboeten opgelegd wegens schending van de mededingingsregels — Daaronder begrepen — Schending wegens toepassing van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten op een inbreuk die is gemaakt vóór de vaststelling ervan — Voorzienbaarheid van de bij de richtsnoeren ingevoerde wijzigingen — Geen schending (Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie) (zie punten 82‑91) |
9. |
Mededinging — Geldboeten — Bedrag — Vaststelling — Verplichting voor de Commissie om zich aan haar vroegere beslissingspraktijk te houden — Geen — Verhoging van het algemene niveau van de geldboeten — Toelaatbaarheid (Art. 101 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2) (zie punten 92, 93) |
10. |
Hogere voorziening — Middelen — Toetsing door het Hof van de beoordeling door het Gerecht van de noodzaak om de gegevens aan te vullen — Uitgesloten, behoudens het geval van onjuiste opvatting (Art. 256, lid 1, tweede alinea, VWEU) (zie punt 108) |
11. |
Gerechtelijke procedure — Duur van de procedure voor het Gerecht — Redelijke termijn — Geschil over het bestaan van een inbreuk op de mededingingsregels — Niet-inachtneming van de redelijke termijn — Gevolgen — Beroep strekkende tot schadevergoeding wegens niet-contractuele aansprakelijkheid (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47, tweede alinea) (zie punten 116‑121) |
12. |
Hogere voorziening — Middelen — Middel waarmee wordt aangevoerd dat het Gerecht niet is ingegaan op een middel — Wijze van aanvoering [Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 168, lid 1, d)] (zie punt 138) |
Dictum
1) |
De hogere voorzieningen in de zaken C‑490/15 P en C‑505/15 P worden afgewezen. |
2) |
Ori Martin SA wordt verwezen in de kosten in zaak C‑490/15 P. |
3) |
Siderurgica Latina Martin SpA (SLM) wordt verwezen in de kosten in zaak C‑505/15 P. |
( *1 ) PB C 406 van 7.12.2015.