This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62015CJ0231
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 13 oktober 2016.
Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej en Petrotel sp. z o.o. w Płocku tegen Polkomtel sp. z o.o.
Prejudiciële verwijzing – Elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten – Richtlijn 2002/21/EG – Artikel 4, lid 1 – Recht om beroep in te stellen tegen een beslissing van een nationale regelgevende instantie – Doeltreffend beroepsmechanisme – Handhaving van de beslissing van een nationale regelgevende instantie hangende de uitspraak in de beroepsprocedure – Werking in de tijd van een beslissing van een nationale rechterlijke instantie die een beslissing van een nationale regelgevende instantie nietig verklaart – Mogelijkheid om een beslissing van een nationale regelgevende instantie met terugwerkende kracht nietig te verklaren – Beginsel van rechtszekerheid en beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen.
Zaak C-231/15.
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 13 oktober 2016.
Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej en Petrotel sp. z o.o. w Płocku tegen Polkomtel sp. z o.o.
Prejudiciële verwijzing – Elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten – Richtlijn 2002/21/EG – Artikel 4, lid 1 – Recht om beroep in te stellen tegen een beslissing van een nationale regelgevende instantie – Doeltreffend beroepsmechanisme – Handhaving van de beslissing van een nationale regelgevende instantie hangende de uitspraak in de beroepsprocedure – Werking in de tijd van een beslissing van een nationale rechterlijke instantie die een beslissing van een nationale regelgevende instantie nietig verklaart – Mogelijkheid om een beslissing van een nationale regelgevende instantie met terugwerkende kracht nietig te verklaren – Beginsel van rechtszekerheid en beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen.
Zaak C-231/15.
Court reports – general
Zaak C‑231/15
Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej
en
Petrotel sp. z o.o. w Płocku
tegen
Polkomtel sp. z o.o
(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Sąd Najwyższy)
„Prejudiciële verwijzing — Elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten — Richtlijn 2002/21/EG — Artikel 4, lid 1 — Recht om beroep in te stellen tegen een beslissing van een nationale regelgevende instantie — Doeltreffend beroepsmechanisme — Handhaving van de beslissing van een nationale regelgevende instantie hangende de uitspraak in de beroepsprocedure — Werking in de tijd van een beslissing van een nationale rechterlijke instantie die een beslissing van een nationale regelgevende instantie nietig verklaart — Mogelijkheid om een beslissing van een nationale regelgevende instantie met terugwerkende kracht nietig te verklaren — Beginsel van rechtszekerheid en beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 13 oktober 2016
Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Kennelijk irrelevante vragen en hypothetische vragen gesteld in een context waarin een nuttig antwoord is uitgesloten – Vragen zonder verband met het voorwerp van het hoofdgeding – Hof niet bevoegd
(Art. 267 VWEU)
Harmonisatie van de wetgevingen – Telecommunicatiesector – Elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten – Regelgevingskader – Richtlijn 2002/21 – Recht om beroep in te stellen tegen een beslissing van een nationale regelgevende instantie – Verplichtingen van de nationale rechterlijke instanties – Nietigverklaring met terugwerkende kracht van een beslissing van die regelgevende instantie – Schending van het rechtszekerheidsbeginsel en van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen – Geen
(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47; richtlijn 2002/21 van het Europees Parlement en de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140, art. 4, lid 1, eerste en tweede alinea)
Zie de tekst van de beslissing.
(zie punt 16)
Artikel 4, lid 1, eerste alinea, eerste en derde volzin, en tweede alinea, van richtlijn 2002/21 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140, (kaderrichtlijn), gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat een nationale rechterlijke instantie die een beroep tegen een beslissing van de nationale regelgevende instantie behandelt, die beslissing met terugwerkende kracht nietig moet kunnen verklaren, als zij van oordeel is dat dit noodzakelijk is om een doeltreffende bescherming te verzekeren van de rechten van de onderneming die het beroep heeft ingesteld.
Artikel 4, lid 1, van de kaderrichtlijn, dat voorziet in de verplichting om te zorgen voor een doeltreffend beroepsmechanisme, vloeit immers voort uit het beginsel van een effectieve rechterlijke bescherming van de rechten die de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen, als neergelegd in artikel 47 van het Handvest. In dat verband sluit artikel 4, lid 1, tweede alinea, van de kaderrichtlijn de mogelijkheid voor een nationale rechterlijke instantie om een beslissing van de nationale regelgevende instantie met terugwerkende kracht nietig te verklaren niet uit en beperkt het deze niet. Uit die bepaling vloeit immers alleen voort dat het beroep tegen een beslissing van die instantie niet opschortend is, tenzij overeenkomstig het nationale recht voorlopige maatregelen worden toegekend. De beslissing van de nationale regelgevende instantie is dus in beginsel van toepassing tijdens de procedure, wat niet wegneemt dat bij de uitspraak de beslissing met terugwerkende kracht nietig kan worden verklaard indien de nationale rechterlijke instantie van oordeel is dat dit noodzakelijk is voor de effectieve bescherming van de rechten van de onderneming die het beroep heeft ingesteld.
Bovendien is de mogelijkheid voor een nationale rechterlijke instantie om een beslissing van de nationale regelgevende instantie met terugwerkende kracht nietig te verklaren, niet strijdig met de naleving van het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen. Uit de bewoordingen van artikel 4, lid 1, tweede alinea, van de kaderrichtlijn blijkt duidelijk dat alleen in afwachting van de uitspraak in de procedure de beslissing van die instantie waartegen beroep is ingesteld, krachtens die bepaling gehandhaafd blijft. Marktdeelnemers die partij zijn bij een beroep als bedoeld in artikel 4, lid 1, van de richtlijn, kunnen in die omstandigheden geen gewettigd vertrouwen hebben in het feit dat, bij nietigverklaring van de betrokken beslissing van de nationale regelgevende instantie, die nietigverklaring geen gevolgen ex tunc zal hebben.
(zie punten 24‑28, 30, 31 en dictum)