Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CJ0185

    Arrest van het Hof (Derde kamer) van 12 oktober 2016.
    Marjan Kostanjevec tegen F&S Leasing GmbH.
    Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Artikel 6, punt 3 – Begrip ‚tegenvordering’ – Vordering gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking – Betaling van een bedrag dat verschuldigd is krachtens een vernietigde beslissing – Toepassing ratione temporis.
    Zaak C-185/15.

    Court reports – general

    Zaak C‑185/15

    Marjan Kostanjevec

    tegen

    F&S Leasing GmbH

    (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Vrhovno sodišče)

    „Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Artikel 6, punt 3 — Begrip ‚tegenvordering’ — Vordering gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking — Betaling van een bedrag dat verschuldigd is krachtens een vernietigde beslissing — Toepassing ratione temporis”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 12 oktober 2016

    1. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bevoegdheid van het Hof – Prejudiciële vragen – Kwalificatie als „rechtsvordering” in de zin van artikel 66, lid 1, van verordening nr. 44/2001 – Vordering tot terugbetaling die is ingesteld in het kader van een nieuw onderzoek van een aanvankelijke vordering als gevolg van de vernietiging van de definitieve beslissing die het resultaat was van deze aanvankelijke vordering – Daaronder begrepen – Ontvankelijkheid

      (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 66, lid 1)

    2. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Temporele werkingssfeer – Lidstaat die in 2004 tot de Europese Unie is toegetreden – Vordering tot terugbetaling die in 2008 is ingesteld in het kader van een nieuw onderzoek van een aanvankelijke vordering als gevolg van de vernietiging van een definitieve beslissing die het resultaat was van deze aanvankelijke vordering – Instelling van de aanvankelijke vordering vóór de inwerkingtreding van de verordening – Geen invloed – Toepasselijkheid van de verordening in het kader van een prejudicieel verzoek

      (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 66, lid 1)

    3. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Bijzondere bevoegdheden – Tegenvordering in de zin van artikel 6, punt 3 – Vordering tot terugbetaling van het bedrag dat is overeengekomen in het kader van een buitengerechtelijke schikking ter uitvoering van een later vernietigde beslissing die voortvloeide uit een aanvankelijke vordering – Inleiding door een nieuwe vordering tussen dezelfde partijen na vernietiging van de aanvankelijke beslissing – Bevoegdheid van het gerecht van de oorspronkelijke vordering

      (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 6, punt 3)

    1.  Een vordering tot terugbetaling die is ingesteld in het kader van een nieuw onderzoek van een aanvankelijke vordering als gevolg van de vernietiging van de definitieve beslissing waartoe de aanvankelijke vordering heeft geleid, moet worden aangemerkt als rechtsvordering in de zin van artikel 66, lid 1, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Immers, hoewel de door het interne recht van de lidstaten gekozen oplossingen mogen verschillen wat betreft de wijze waarop het beginsel van gezag van gewijsde in de praktijk wordt gebracht, volstaat het feit dat volgens de relevante nationale procedureregels een dergelijke beslissing in kracht van gewijsde is, om aan te nemen dat het later instellen van een vordering in rechte tegen de wederpartij wegens ongerechtvaardigde verrijking, onder het begrip rechtsvordering in de zin van deze bepaling valt.

      (zie punten 27, 28)

    2.  Wat de toepasselijkheid ratione temporis van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken betreft, valt een dergelijke vordering, wanneer alle vragen van een verzoek om een prejudiciële beslissing de op ongerechtvaardigde verrijking gebaseerde rechtsvordering betreffen die door verzoeker in 2008 werd ingesteld, binnen de temporele werkingssfeer van deze verordening.

      (zie punt 29)

    3.  Artikel 6, punt 3, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat het door deze bepaling aangewezen gerecht inzake tegenvorderingen bevoegd is om kennis te nemen van een dergelijke vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking, die strekt tot terugbetaling van een bedrag dat overeenstemt met het bedrag dat werd overeengekomen in een kader van een buitengerechtelijke schikking, wanneer deze vordering wordt ingesteld in het kader van een nieuwe rechtsvordering tussen dezelfde partijen na vernietiging van de beslissing waartoe de aanvankelijke rechtsvordering tussen hen had geleid, en waarvan de uitvoering aanleiding had gegeven tot die buitengerechtelijke schikking.

      Enerzijds moet een tegenvordering immers een van de vordering van de verzoeker te onderscheiden vordering inhouden en strekken tot verkrijging van een zelfstandige veroordeling. In omstandigheden waarin de leasingnemer een tegenvordering heeft ingesteld tegen de leasinggever na de vernietiging van een vonnis waarbij deze leasingnemer werd veroordeeld tot betaling van een bedrag vermeerderd met contractuele rente, dat overeenstemt met de maandelijkse termijnen die op grond van de leasingovereenkomst waren vervallen, vormt de vordering tot terugbetaling van het bedrag dat is betaald ter uitvoering van de buitengerechtelijke schikking dus een afzonderlijke vordering van de leasingnemer die strekt tot verkrijging van een zelfstandige veroordeling van de leasinggever, en wel tot terugbetaling van het hem onverschuldigd betaalde bedrag.

      Anderzijds verlangt artikel 6, punt 3, van verordening nr. 44/2001 dat de tegenvordering voortspruit uit de overeenkomst of uit het rechtsfeit waarop de oorspronkelijke vordering is gegrond, waarbij deze formulering autonoom dient te worden uitgelegd met inachtneming van de doelstellingen van deze verordening. In dat verband is het om redenen van goede rechtsbedeling dat de bijzondere bevoegdheidsregel voor de tegenvordering partijen in staat stelt hun wederzijdse aanspraken die een gemeenschappelijke grond hebben, binnen het bestek van een en hetzelfde geding en voor dezelfde rechter af te wikkelen. De op ongerechtvaardigde verrijking gebaseerde tegenvordering tot terugbetaling moet worden geacht voort te vloeien uit de leasingovereenkomst die aan de oorsprong lag van de aanvankelijke vordering van de leasinggever wanneer de gestelde verrijking ter hoogte van het bedrag dat is betaald ter uitvoering van het intussen vernietigde arrest niet zou hebben plaatsgevonden zonder die overeenkomst.

      (zie punten 32‑40 en dictum)

    Top