Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CO0431

    Griekenland/Commissie

    Zaak C‑431/14 P-R

    Helleense Republiek

    tegen

    Europese Commissie

    „Kort geding — Hogere voorziening — Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een arrest houdende verwerping van een beroep tot nietigverklaring — Verzoek dat in wezen strekt tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit waartegen dat beroep was ingesteld — Fumus boni juris — Staatssteun — Uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge van de financiële crisis — Begrip ,steunmaatregel’ — Verenigbaarheid met de interne markt — Motivering”

    Samenvatting – Beschikking van de vicepresident van het Hof van 3 december 2014

    1. Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Arrest van het Gerecht waartegen hogere voorziening is ingesteld – Recht op een effectieve rechterlijke bescherming – Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het litigieuze besluit waartegen in eerste aanleg is opgekomen – Ontvankelijkheid

      (Art. 278 VWEU)

    2. Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Voorlopige maatregelen – Voorwaarden voor toekenning – Fumus boni juris – Spoedeisendheid – Ernstige en onherstelbare schade – Cumulatieve voorwaarden – Afweging van alle betrokken belangen

      (Art. 278 VWEU en 279 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 60, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 160, lid 3)

    3. Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Arrest van het Gerecht waartegen hogere voorziening is ingesteld – Opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit waartegen tevergeefs beroep bij het Gerecht is ingesteld – Voorwaarden – Fumus boni juris – Omvang van de op de verzoeker rustende bewijslast

      (Art. 278 VWEU)

    4. Steunmaatregelen van de staten – Verbod – Afwijkingen – Beoordelingsvrijheid van de Commissie – Mogelijkheid om richtsnoeren vast te stellen – Dwingende werking

      (Art. 107 VWEU en 108 VWEU)

    5. Steunmaatregelen van de staten – Terugvordering van onrechtmatige steun – Herstel van de vroegere toestand – Schending van het evenredigheidsbeginsel – Geen

      (Art. 108 VWEU; verordening nr. 659/1999 van de Raad, art. 14, lid 1)

    1.  De omstandigheid dat een verzoek in kort geding dat is ingediend in het kader van een hogere voorziening tegen een arrest van het Gerecht houdende afwijzing van een beroep tot nietigverklaring van een besluit waarbij de Commissie staatssteun onverenigbaar met de interne markt heeft verklaard en de terugvordering ervan heeft gelast, strekt tot opschorting van dit besluit en dus verder gaat dan de opschorting van de tenuitvoerlegging van het bestreden arrest, heeft niet de niet-ontvankelijkheid van dit verzoek tot gevolg.

      Daar immers enerzijds het bestreden arrest, voor zover daarbij het beroep in zijn geheel wordt verworpen, kan worden gelijkgesteld met een negatieve beslissing, waarvan opschorting van de tenuitvoerlegging, waardoor de situatie van de verzoeker niet zou worden gewijzigd, niet denkbaar is behoudens in uitzonderlijke omstandigheden, en anderzijds de verplichting tot terugbetaling van de onwettige steun voortvloeit uit het voor het Gerecht bestreden besluit, vereisen redenen in verband met het recht op een effectieve bescherming in rechte dat dit verzoek ontvankelijk wordt verklaard.

      (cf. punten 16, 17)

    2.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 19)

    3.  De voorwaarde van fumus boni juris is vervuld wanneer in de fase van de procedure in kort geding een belangrijk juridisch of feitelijk twistpunt bestaat waarvan de oplossing niet bij voorbaat vaststaat, zodat de het beroep in de hoofdzaak niet op het eerste gezicht redelijke grond mist. De procedure in kort geding heeft immers tot doel de volle werking van de toekomstige definitieve beslissing te waarborgen teneinde een lacune in de door het Hof verzekerde rechtsbescherming te voorkomen, zodat de rechter in kort geding zich ertoe moet beperken, te beoordelen of de in het kader van het geding ten gronde aangevoerde middelen op het eerste gezicht gegrond voorkomen, om uit te maken of het voldoende waarschijnlijk is dat het beroep in de hoofdzaak slaagt.

      Wat betreft een verzoek in kort geding dat is ingediend in het kader van een hogere voorziening tegen een arrest van het Gerecht houdende afwijzing van een beroep tot nietigverklaring van een besluit waarbij de Commissie staatssteun onverenigbaar met de interne markt heeft verklaard en de terugvordering ervan heeft gelast, heeft de omstandigheid dat dit verzoek veeleer de opschorting van de tenuitvoerlegging van het litigieuze besluit beoogt dan die van het bestreden arrest, gevolgen voor de beoordeling van de fumus boni juris.

      De middelen en argumenten die tegen het bestreden arrest worden aangevoerd – hoe sterk ook – volstaan immers op zich niet voor opschorting van de tenuitvoerlegging van het bij het Gerecht aangevochten besluit. Om aan te tonen dat aan de voorwaarde van fumus boni juris is voldaan, moet de verzoeker bovendien aannemelijk maken, dat de middelen en argumenten die hij voor het Gerecht tegen de rechtmatigheid van dit besluit heeft aangevoerd, de gevraagde opschorting kunnen rechtvaardigen, ofschoon zij reeds door een Unierechter zijn onderzocht en ongegrond werden geacht.

      (cf. punten 20‑22, 24)

    4.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 36, 37)

    5.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 45)

    Top

    Zaak C‑431/14 P-R

    Helleense Republiek

    tegen

    Europese Commissie

    „Kort geding — Hogere voorziening — Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een arrest houdende verwerping van een beroep tot nietigverklaring — Verzoek dat in wezen strekt tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit waartegen dat beroep was ingesteld — Fumus boni juris — Staatssteun — Uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge van de financiële crisis — Begrip ,steunmaatregel’ — Verenigbaarheid met de interne markt — Motivering”

    Samenvatting – Beschikking van de vicepresident van het Hof van 3 december 2014

    1. Kort geding — Opschorting van tenuitvoerlegging — Arrest van het Gerecht waartegen hogere voorziening is ingesteld — Recht op een effectieve rechterlijke bescherming — Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het litigieuze besluit waartegen in eerste aanleg is opgekomen — Ontvankelijkheid

      (Art. 278 VWEU)

    2. Kort geding — Opschorting van tenuitvoerlegging — Voorlopige maatregelen — Voorwaarden voor toekenning — Fumus boni juris — Spoedeisendheid — Ernstige en onherstelbare schade — Cumulatieve voorwaarden — Afweging van alle betrokken belangen

      (Art. 278 VWEU en 279 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 60, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 160, lid 3)

    3. Kort geding — Opschorting van tenuitvoerlegging — Arrest van het Gerecht waartegen hogere voorziening is ingesteld — Opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit waartegen tevergeefs beroep bij het Gerecht is ingesteld — Voorwaarden — Fumus boni juris — Omvang van de op de verzoeker rustende bewijslast

      (Art. 278 VWEU)

    4. Steunmaatregelen van de staten — Verbod — Afwijkingen — Beoordelingsvrijheid van de Commissie — Mogelijkheid om richtsnoeren vast te stellen — Dwingende werking

      (Art. 107 VWEU en 108 VWEU)

    5. Steunmaatregelen van de staten — Terugvordering van onrechtmatige steun — Herstel van de vroegere toestand — Schending van het evenredigheidsbeginsel — Geen

      (Art. 108 VWEU; verordening nr. 659/1999 van de Raad, art. 14, lid 1)

    1.  De omstandigheid dat een verzoek in kort geding dat is ingediend in het kader van een hogere voorziening tegen een arrest van het Gerecht houdende afwijzing van een beroep tot nietigverklaring van een besluit waarbij de Commissie staatssteun onverenigbaar met de interne markt heeft verklaard en de terugvordering ervan heeft gelast, strekt tot opschorting van dit besluit en dus verder gaat dan de opschorting van de tenuitvoerlegging van het bestreden arrest, heeft niet de niet-ontvankelijkheid van dit verzoek tot gevolg.

      Daar immers enerzijds het bestreden arrest, voor zover daarbij het beroep in zijn geheel wordt verworpen, kan worden gelijkgesteld met een negatieve beslissing, waarvan opschorting van de tenuitvoerlegging, waardoor de situatie van de verzoeker niet zou worden gewijzigd, niet denkbaar is behoudens in uitzonderlijke omstandigheden, en anderzijds de verplichting tot terugbetaling van de onwettige steun voortvloeit uit het voor het Gerecht bestreden besluit, vereisen redenen in verband met het recht op een effectieve bescherming in rechte dat dit verzoek ontvankelijk wordt verklaard.

      (cf. punten 16, 17)

    2.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 19)

    3.  De voorwaarde van fumus boni juris is vervuld wanneer in de fase van de procedure in kort geding een belangrijk juridisch of feitelijk twistpunt bestaat waarvan de oplossing niet bij voorbaat vaststaat, zodat de het beroep in de hoofdzaak niet op het eerste gezicht redelijke grond mist. De procedure in kort geding heeft immers tot doel de volle werking van de toekomstige definitieve beslissing te waarborgen teneinde een lacune in de door het Hof verzekerde rechtsbescherming te voorkomen, zodat de rechter in kort geding zich ertoe moet beperken, te beoordelen of de in het kader van het geding ten gronde aangevoerde middelen op het eerste gezicht gegrond voorkomen, om uit te maken of het voldoende waarschijnlijk is dat het beroep in de hoofdzaak slaagt.

      Wat betreft een verzoek in kort geding dat is ingediend in het kader van een hogere voorziening tegen een arrest van het Gerecht houdende afwijzing van een beroep tot nietigverklaring van een besluit waarbij de Commissie staatssteun onverenigbaar met de interne markt heeft verklaard en de terugvordering ervan heeft gelast, heeft de omstandigheid dat dit verzoek veeleer de opschorting van de tenuitvoerlegging van het litigieuze besluit beoogt dan die van het bestreden arrest, gevolgen voor de beoordeling van de fumus boni juris.

      De middelen en argumenten die tegen het bestreden arrest worden aangevoerd – hoe sterk ook – volstaan immers op zich niet voor opschorting van de tenuitvoerlegging van het bij het Gerecht aangevochten besluit. Om aan te tonen dat aan de voorwaarde van fumus boni juris is voldaan, moet de verzoeker bovendien aannemelijk maken, dat de middelen en argumenten die hij voor het Gerecht tegen de rechtmatigheid van dit besluit heeft aangevoerd, de gevraagde opschorting kunnen rechtvaardigen, ofschoon zij reeds door een Unierechter zijn onderzocht en ongegrond werden geacht.

      (cf. punten 20‑22, 24)

    4.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 36, 37)

    5.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 45)

    Top