Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CJ0126

    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 22 oktober 2015.
    "Sveda" UAB tegen Valstybinė mokesčių inspekcija prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos.
    Prejudiciële verwijzing – Btw – Richtlijn 2006/112/EG – Artikel 168 – Recht op aftrek – Aftrek van voorbelasting over de verwerving of de vervaardiging van investeringsgoederen – Recreatief ontdekkingspad dat rechtstreeks bestemd is voor gratis gebruik door het publiek – Gebruik van het recreatief ontdekkingspad als middel om belaste handelingen te verrichten.
    Zaak C-126/14.

    Court reports – general

    Zaak C‑126/14

    „Sveda” UAB

    tegen

    Valstybinė mokesčių inspekcija prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos

    (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas)

    „Prejudiciële verwijzing — Btw — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 168 — Recht op aftrek — Aftrek van voorbelasting over de verwerving of de vervaardiging van investeringsgoederen — Recreatief ontdekkingspad dat rechtstreeks bestemd is voor gratis gebruik door het publiek — Gebruik van het recreatief ontdekkingspad als middel om belaste handelingen te verrichten”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 22 oktober 2015

    1. Harmonisatie van de belastingwetgeving — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde — Aftrek van de voorbelasting — Ontstaan en omvang van het recht op aftrek — Verwerving van goederen door een belastingplichtige ten behoeve van zijn economische activiteiten — Beoordelingscriteria

      (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 9, lid 1, tweede alinea, en 168)

    2. Harmonisatie van de belastingwetgeving — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde — Aftrek van de voorbelasting — Ontstaan en omvang van het recht op aftrek — Goederen en diensten gebruikt voor de belaste handelingen van de belastingplichtige — Noodzaak van een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de handeling in een eerder stadium en de activiteit van de belastingplichtige — Beoordelingscriteria

      (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 168)

    3. Harmonisatie van de belastingwetgeving — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde — Aftrek van de voorbelasting — Ontstaan en omvang van het recht op aftrek — Verwerving of vervaardiging van investeringsgoederen in het kader van de aanleg van een voor gratis gebruik door het publiek bestemd recreatief ontdekkingspad — Gebruik van het recreatief ontdekkingspad als middel om belaste handelingen te verrichten — Recht op aftrek — Voorwaarden

      (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 168)

    1.  Uit artikel 168 van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde volgt dat een belastingplichtige die als zodanig handelt op het tijdstip waarop hij een goed verwerft en het goed gebruikt voor zijn belaste handelingen, de over dit goed verschuldigde of voldane belasting over de toegevoegde waarde mag aftrekken. In dit verband kunnen goederen en diensten door een als belastingplichtige handelende persoon worden verworven ten behoeve van een economische activiteit in de zin van artikel 9, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2006/112, ook indien zij niet onmiddellijk voor die economische activiteit worden gebruikt. De vraag of een belastingplichtige als zodanig heeft gehandeld ten behoeve van een economische activiteit, is een feitelijke vraag die moet worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van het betrokken goed en het tijdsverloop tussen het moment waarop het goed is verworven en het moment waarop het voor de economische activiteiten van de belastingplichtige wordt gebruikt. Het is aan de nationale rechter om dit te beoordelen.

      (cf. punten 18, 19, 21)

    2.  Opdat de belastingplichtige recht op aftrek van de voorbelasting kan hebben en de omvang van dat recht kan worden bepaald, dient er in beginsel een rechtstreeks en onmiddellijk verband te bestaan tussen een bepaalde handeling in een eerder stadium en een of meer handelingen in een later stadium waarvoor recht op aftrek bestaat. Bijgevolg vooronderstelt het recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde die op het verwerven van goederen of diensten drukt, dat de voor de verwerving ervan gedane uitgaven zijn opgenomen in de prijs van de belaste handelingen in een later stadium waarvoor recht op aftrek bestaat. De belastingplichtige heeft echter eveneens recht op aftrek, ook al bestaat er geen rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen een bepaalde handeling in een eerder stadium en een of meer handelingen in een later stadium waarvoor recht op aftrek bestaat, wanneer de kosten van de betrokken diensten deel uitmaken van diens algemene kosten en als zodanig zijn opgenomen in de prijs van de door hem geleverde goederen of verrichte diensten. Er is immers een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen dergelijke kosten en de gehele economische activiteit van de belastingplichtige.

      De nationale belastingautoriteiten en rechterlijke instanties moeten in het kader van de bij hen berustende toepassing van het criterium van het rechtstreekse verband, alle omstandigheden waarin de betrokken verrichtingen hebben plaatsgevonden, in de beschouwing betrekken en alleen rekening houden met de verrichtingen die objectief verband houden met de belastbare activiteit van de belastingplichtige. Of dat verband bestaat, moet worden beoordeeld aan de hand van de objectieve inhoud van de betrokken verrichting.

      (cf. punten 27‑29)

    3.  Artikel 168 van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat het een belastingplichtige recht op aftrek verleent voor voorbelasting die is betaald voor de verwerving of de vervaardiging van investeringsgoederen met het oog op een voorgenomen economische activiteit in verband met plattelands- en recreatietoerisme, die in de eerste plaats rechtstreeks bestemd zijn voor gratis gebruik door het publiek en in de tweede plaats een middel kunnen zijn om belaste handelingen te verrichten, indien een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de uitgaven in verband met de verrichtingen in een eerder stadium en een of meer verrichtingen in een later stadium of met de gehele economische activiteit van de belastingplichtige komt vast te staan. Het is aan de verwijzende rechter dit laatste op basis van objectieve gegevens te verifiëren.

      Het onmiddellijke gratis gebruik van de investeringsgoederen neemt niet weg dat bedoeld rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat, aangezien de openstelling van het ontdekkingspad voor het publiek onder geen van de vrijstellingen van richtlijn 2006/112 valt en aangezien, daar de door de belastingplichtige voor de aanleg van dat pad gedane uitgaven aan de economische activiteit van deze laatste kunnen worden gekoppeld, die uitgaven geen verband houden met activiteiten die buiten het toepassingsgebied van de belasting over de toegevoegde waarde vallen.

      (cf. punten 33, 34, 37 en dictum)

    Top