Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CJ0559

    Frankrijk/Commissie

    Zaak C‑559/12 P

    Franse Republiek

    tegen

    Europese Commissie

    „Hogere voorziening — Staatssteun — Staatssteun in de vorm van een impliciete onbeperkte garantie ten gunste van La Poste vanwege haar status van overheidsinstelling — Bestaan van de garantie — Aanwezigheid van staatsmiddelen — Voordeel — Bewijslast en bewijsvereisten”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 3 april 2014

    1. Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Vaststelling van het voorwerp van het geschil – Summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen – Ondubbelzinnige formulering van de conclusies van de verzoeker

      (Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c)

    2. Gerechtelijke procedure – Aanvoering van nieuwe middelen in de loop van het geding – Middel dat op een samenhangende en begrijpelijke manier uit de bewoordingen van het verzoekschrift naar voren komt – Geen nieuw middel – Gevolgen van een onjuiste kwalificatie als nieuw middel

      (Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c, en 48, lid 2)

    3. Steunmaatregelen van de staten – Administratieve procedure – Verplichtingen van de Commissie – Zorgvuldig en onpartijdig onderzoek – Inaanmerkingneming van gegevens die zo volledig en betrouwbaar mogelijk zijn – Draagwijdte van verplichting

      (Art. 108, lid 2, VWEU)

    4. Steunmaatregelen van de staten – Besluit van de Commissie waarbij een steunmaatregel onverenigbaar met de interne markt is verklaard – Bewijslast – Beroep door de Commissie op een samenstel van voldoende ernstige, nauwkeurige en onderling samenhangende aanwijzingen om na te gaan of er een voldoende concreet risico bestaat dat de begroting van de Staat zal worden belast – Toelaatbaarheid

      (Art. 107, lid 1, VWEU)

    5. Hogere voorziening – Middelen – Onjuiste beoordeling van de feiten en het bewijsmateriaal – Toetsing door het Hof van de beoordeling van het bewijsmateriaal – Uitgesloten, behoudens het geval van onjuiste opvatting

      (Art. 256 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

    6. Hogere voorziening – Middelen – Ontoereikende motivering – Impliciete motivering door het Gerecht – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

      (Art. 256 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 36 en 53, eerste alinea)

    7. Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Verlening van een voordeel aan de begunstigden – Staatsgarantie ten gunste van een onderneming die niet aan de gewone procedures van gerechtelijke sanering en vereffening is onderworpen – Bewijs van het bestaan van deze garantie door middel van een vermoeden van verbetering van de financiële positie van deze onderneming

      (Art. 107, lid 1, VWEU; mededeling 2008/C 155/02 van de Commissie, punten 1.2, 2.1 en 2.2)

    8. Hogere voorziening – Middelen – Tegenstrijdige motivering – Middel dat niet tot vernietiging van het bestreden arrest kan leiden daar het dictum van het arrest op andere rechtsgronden gerechtvaardigd is

      (Art. 256 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 36 en 53, eerste alinea)

    1.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 38, 39)

    2.  Een argument waarvan de wezenlijke elementen en de summiere uiteenzetting op een samenhangende en begrijpelijke manier naar voren komen uit de bewoordingen van het inleidende verzoekschrift, hoewel dat verzoekschrift formeel geen middel van die strekking bevat, vormt geen nieuw middel dat in de fase van de repliek is voorgedragen.

      Niettemin kan de onjuiste kwalificatie als nieuw middel niet tot vernietiging van een arrest leiden indien het Gerecht volledig heeft getoetst of het argument uit het inleidende verzoekschrift gegrond is.

      (cf. punten 40, 45, 46)

    3.  Volgens de beginselen van bewijsvoering op het gebied van steunmaatregelen van de staten is de Commissie gehouden, de procedure van onderzoek van de betrokken maatregelen zorgvuldig en onpartijdig te voeren zodat zij haar eindbeslissing inzake het bestaan en, in voorkomend geval, de onverenigbaarheid of de onrechtmatigheid van de steun kan vaststellen op basis van gegevens die zo volledig en betrouwbaar mogelijk zijn.

      (cf. punt 63)

    4.  In het kader van een procedure van onderzoek van staatssteun staat het de Commissie vrij zich voor het bewijs van een impliciete en onbeperkte staatsgarantie – bij gebreke van wetgevingsteksten of overeenkomsten – ten gunste van een overheidsinstelling en derhalve voor de vaststelling dat is voldaan aan de voorwaarde inzake staatsmiddelen, te baseren op de methode van de voldoende ernstige, nauwkeurige en onderling samenhangende aanwijzingen om na te gaan of de Staat naar nationaal recht daadwerkelijk verplicht is zijn eigen middelen in te zetten om de verliezen van een in gebreke blijvende instelling te dekken, en dus of er een voldoende concreet risico bestaat dat de begroting van de Staat zal worden belast.

      (cf. punten 64, 65)

    5.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 78‑80)

    6.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 85, 86)

    7.  Er geldt een weerlegbaar vermoeden dat de verlening van een impliciete en onbeperkte staatsgarantie ten gunste van een onderneming die niet aan de gewone procedures van gerechtelijke sanering en vereffening is onderworpen, een verbetering van haar financiële positie tot gevolg heeft door een verlichting van de lasten die normalerwijze op haar budget drukken. Om te bewijzen dat een dergelijke garantie de begunstigde onderneming een voordeel oplevert, hoeft de Commissie in het kader van de procedure betreffende bestaande steunregelingen dientengevolge slechts het bestaan van deze garantie aan te tonen, en niet de werkelijke invloed ervan vanaf het moment van verlening.

      (cf. punten 98, 99)

    8.  Wanneer het Gerecht terecht tot de slotsom is gekomen dat de Commissie, in een procedure van onderzoek van staatssteun, heeft voldaan aan de op haar rustende bewijslast en bewijsvereisten voor de stelling dat een impliciete en onbeperkte staatsgarantie een voordeel oplevert, kan de omstandigheid dat de motivering van het Gerecht voor het overige tegenstrijdig en ontoereikend was, niet leiden tot vernietiging van het bestreden arrest.

      (cf. punten 103, 104)

    Top

    Zaak C‑559/12 P

    Franse Republiek

    tegen

    Europese Commissie

    „Hogere voorziening — Staatssteun — Staatssteun in de vorm van een impliciete onbeperkte garantie ten gunste van La Poste vanwege haar status van overheidsinstelling — Bestaan van de garantie — Aanwezigheid van staatsmiddelen — Voordeel — Bewijslast en bewijsvereisten”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 3 april 2014

    1. Gerechtelijke procedure — Inleidend verzoekschrift — Vormvereisten — Vaststelling van het voorwerp van het geschil — Summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen — Ondubbelzinnige formulering van de conclusies van de verzoeker

      (Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c)

    2. Gerechtelijke procedure — Aanvoering van nieuwe middelen in de loop van het geding — Middel dat op een samenhangende en begrijpelijke manier uit de bewoordingen van het verzoekschrift naar voren komt — Geen nieuw middel — Gevolgen van een onjuiste kwalificatie als nieuw middel

      (Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c, en 48, lid 2)

    3. Steunmaatregelen van de staten — Administratieve procedure — Verplichtingen van de Commissie — Zorgvuldig en onpartijdig onderzoek — Inaanmerkingneming van gegevens die zo volledig en betrouwbaar mogelijk zijn — Draagwijdte van verplichting

      (Art. 108, lid 2, VWEU)

    4. Steunmaatregelen van de staten — Besluit van de Commissie waarbij een steunmaatregel onverenigbaar met de interne markt is verklaard — Bewijslast — Beroep door de Commissie op een samenstel van voldoende ernstige, nauwkeurige en onderling samenhangende aanwijzingen om na te gaan of er een voldoende concreet risico bestaat dat de begroting van de Staat zal worden belast — Toelaatbaarheid

      (Art. 107, lid 1, VWEU)

    5. Hogere voorziening — Middelen — Onjuiste beoordeling van de feiten en het bewijsmateriaal — Toetsing door het Hof van de beoordeling van het bewijsmateriaal — Uitgesloten, behoudens het geval van onjuiste opvatting

      (Art. 256 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

    6. Hogere voorziening — Middelen — Ontoereikende motivering — Impliciete motivering door het Gerecht — Toelaatbaarheid — Voorwaarden

      (Art. 256 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 36 en 53, eerste alinea)

    7. Steunmaatregelen van de staten — Begrip — Verlening van een voordeel aan de begunstigden — Staatsgarantie ten gunste van een onderneming die niet aan de gewone procedures van gerechtelijke sanering en vereffening is onderworpen — Bewijs van het bestaan van deze garantie door middel van een vermoeden van verbetering van de financiële positie van deze onderneming

      (Art. 107, lid 1, VWEU; mededeling 2008/C 155/02 van de Commissie, punten 1.2, 2.1 en 2.2)

    8. Hogere voorziening — Middelen — Tegenstrijdige motivering — Middel dat niet tot vernietiging van het bestreden arrest kan leiden daar het dictum van het arrest op andere rechtsgronden gerechtvaardigd is

      (Art. 256 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 36 en 53, eerste alinea)

    1.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 38, 39)

    2.  Een argument waarvan de wezenlijke elementen en de summiere uiteenzetting op een samenhangende en begrijpelijke manier naar voren komen uit de bewoordingen van het inleidende verzoekschrift, hoewel dat verzoekschrift formeel geen middel van die strekking bevat, vormt geen nieuw middel dat in de fase van de repliek is voorgedragen.

      Niettemin kan de onjuiste kwalificatie als nieuw middel niet tot vernietiging van een arrest leiden indien het Gerecht volledig heeft getoetst of het argument uit het inleidende verzoekschrift gegrond is.

      (cf. punten 40, 45, 46)

    3.  Volgens de beginselen van bewijsvoering op het gebied van steunmaatregelen van de staten is de Commissie gehouden, de procedure van onderzoek van de betrokken maatregelen zorgvuldig en onpartijdig te voeren zodat zij haar eindbeslissing inzake het bestaan en, in voorkomend geval, de onverenigbaarheid of de onrechtmatigheid van de steun kan vaststellen op basis van gegevens die zo volledig en betrouwbaar mogelijk zijn.

      (cf. punt 63)

    4.  In het kader van een procedure van onderzoek van staatssteun staat het de Commissie vrij zich voor het bewijs van een impliciete en onbeperkte staatsgarantie – bij gebreke van wetgevingsteksten of overeenkomsten – ten gunste van een overheidsinstelling en derhalve voor de vaststelling dat is voldaan aan de voorwaarde inzake staatsmiddelen, te baseren op de methode van de voldoende ernstige, nauwkeurige en onderling samenhangende aanwijzingen om na te gaan of de Staat naar nationaal recht daadwerkelijk verplicht is zijn eigen middelen in te zetten om de verliezen van een in gebreke blijvende instelling te dekken, en dus of er een voldoende concreet risico bestaat dat de begroting van de Staat zal worden belast.

      (cf. punten 64, 65)

    5.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 78‑80)

    6.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 85, 86)

    7.  Er geldt een weerlegbaar vermoeden dat de verlening van een impliciete en onbeperkte staatsgarantie ten gunste van een onderneming die niet aan de gewone procedures van gerechtelijke sanering en vereffening is onderworpen, een verbetering van haar financiële positie tot gevolg heeft door een verlichting van de lasten die normalerwijze op haar budget drukken. Om te bewijzen dat een dergelijke garantie de begunstigde onderneming een voordeel oplevert, hoeft de Commissie in het kader van de procedure betreffende bestaande steunregelingen dientengevolge slechts het bestaan van deze garantie aan te tonen, en niet de werkelijke invloed ervan vanaf het moment van verlening.

      (cf. punten 98, 99)

    8.  Wanneer het Gerecht terecht tot de slotsom is gekomen dat de Commissie, in een procedure van onderzoek van staatssteun, heeft voldaan aan de op haar rustende bewijslast en bewijsvereisten voor de stelling dat een impliciete en onbeperkte staatsgarantie een voordeel oplevert, kan de omstandigheid dat de motivering van het Gerecht voor het overige tegenstrijdig en ontoereikend was, niet leiden tot vernietiging van het bestreden arrest.

      (cf. punten 103, 104)

    Top