Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CJ0184

    Samenvatting van het arrest

    Court reports – general

    Zaak C‑184/12

    United Antwerp Maritime Agencies (Unamar) NV

    tegen

    Navigation Maritime Bulgare

    (verzoek van het Hof van Cassatie om een prejudiciële beslissing)

    „Verdrag van Rome inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst — Artikelen 3 en 7, lid 2 — Rechtskeuze door partijen — Grenzen — Bepalingen van bijzonder dwingend recht — Richtlijn 86/653/EEG — Zelfstandige handelsagenten — Overeenkomsten voor verkoop of aankoop van goederen — Verbreking van agentuurovereenkomst door principaal — Nationale omzettingsregeling die ruimere bescherming biedt dan door richtlijn opgelegde minimum en die handelsagenten ook beschermt wanneer zij contractueel overeengekomen diensten verrichten”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 oktober 2013

    1. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van nationale rechter – Beoordeling van noodzaak en relevantie van gestelde vragen

      (Art. 267 VWEU)

    2. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van Hof – Grenzen – Uitlegging gevraagd wegens toepasselijkheid van bepaling van Unierecht als gevolg van verwijzing door nationaal recht – Bevoegdheid tot geven van die uitlegging

      (Art. 267 VWEU)

    3. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verdrag inzake recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst – Keuzevrijheid – Grenzen – Bepalingen van bijzonder dwingend recht – Begrip – Strikte uitlegging – Beoordeling door nationale rechter

      (Verdrag van Rome van 19 juni 1980, art. 3, lid 1, en 7, lid 2)

    4. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verdrag inzake recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst – Keuzevrijheid – Grenzen – Bepalingen van bijzonder dwingend recht – Niet-toepassing van door contractspartijen gekozen regeling van andere lidstaat die richtlijn 86/653 in nationaal recht omzet – Toepassing van nationale omzettingsregeling van staat waar zaak wordt behandeld, die voorziet in bescherming die ruimer is dan die waarin genoemde richtlijn voorziet – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

      (Verdrag van Rome van 19 juni 1980, art. 3 en 7, lid 2; richtlijn 86/653 van de Raad)

    1.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 28)

    2.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 30, 31)

    3.  Om volle werking te geven aan het beginsel van wilsautonomie van de contractspartijen, dat de hoeksteen is van het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst en dat in verordening nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst is overgenomen, moet er voor gezorgd worden dat de vrije keuze van deze partijen ter zake van het in het kader van hun contractuele relatie toepasselijke recht wordt geëerbiedigd overeenkomstig artikel 3, lid 1, van het Verdrag van Rome, zodat de uitzondering die wordt gevormd door „bepalingen van bijzonder dwingend recht” in de zin van de wettelijke regeling van de betrokken lidstaat, zoals bedoeld in artikel 7, lid 2, van dit verdrag, strikt moet worden uitgelegd.

      In dit verband heeft de kwalificatie door een lidstaat van nationale bepalingen als wetten van politie en veiligheid betrekking op bepalingen aan de inachtneming waarvan zoveel belang wordt gehecht voor de handhaving van de politieke, sociale of economische organisatie van de betrokken lidstaat, dat zij moeten worden nageleefd door eenieder die zich op het nationale grondgebied van deze lidstaat bevindt, of voor elke daarin gesitueerde rechtsbetrekking gelden. Het staat dus aan de nationale rechter om in het kader van zijn beoordeling of de bepalingen van het nationaal recht die hij in de plaats wil stellen van het uitdrukkelijk door de contractspartijen gekozen recht, „bepalingen van bijzonder dwingend recht” zijn, niet alleen rekening te houden met de precieze bewoordingen van deze bepalingen, maar ook met de algemene opzet van en alle omstandigheden waarin deze bepalingen zijn vastgesteld, om daaruit te kunnen afleiden of zij bepalingen van dwingend recht zijn, voor zover blijkt dat de nationale wetgever deze bepalingen heeft vastgesteld om een belang te beschermen dat voor de betrokken lidstaat fundamenteel is.

      (cf. punten 47, 49, 50)

    4.  De artikelen 3 en 7, lid 2, van het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, moeten aldus worden uitgelegd dat het door de partijen bij een handelsagentuurovereenkomst gekozen recht van een lidstaat van de Europese Unie dat de door richtlijn 86/653 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten opgelegde minimumbescherming biedt, door de in een andere lidstaat gevestigde rechterlijke instantie waarbij de zaak aanhangig is uitsluitend opzij mag worden geschoven voor de lex fori op grond dat de regels die de situatie van zelfstandige handelsagenten beheersen, van dwingend recht zijn in de rechtsorde van deze lidstaat, indien de aangezochte rechterlijke instantie, rekening houdend met de aard en het voorwerp van deze dwingende bepalingen, omstandig vaststelt dat de wetgever van de lidstaat waar de zaak wordt behandeld, het in het kader van de omzetting van de richtlijn in nationaal recht van fundamenteel belang heeft geacht om de handelsagent in de betrokken rechtsorde een bescherming te bieden die ruimer is dan die waarin deze richtlijn voorziet.

      (cf. punt 52 en dictum)

    Top

    Zaak C‑184/12

    United Antwerp Maritime Agencies (Unamar) NV

    tegen

    Navigation Maritime Bulgare

    (verzoek van het Hof van Cassatie om een prejudiciële beslissing)

    „Verdrag van Rome inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst — Artikelen 3 en 7, lid 2 — Rechtskeuze door partijen — Grenzen — Bepalingen van bijzonder dwingend recht — Richtlijn 86/653/EEG — Zelfstandige handelsagenten — Overeenkomsten voor verkoop of aankoop van goederen — Verbreking van agentuurovereenkomst door principaal — Nationale omzettingsregeling die ruimere bescherming biedt dan door richtlijn opgelegde minimum en die handelsagenten ook beschermt wanneer zij contractueel overeengekomen diensten verrichten”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 oktober 2013

    1. Prejudiciële vragen — Bevoegdheid van nationale rechter — Beoordeling van noodzaak en relevantie van gestelde vragen

      (Art. 267 VWEU)

    2. Prejudiciële vragen — Bevoegdheid van Hof — Grenzen — Uitlegging gevraagd wegens toepasselijkheid van bepaling van Unierecht als gevolg van verwijzing door nationaal recht — Bevoegdheid tot geven van die uitlegging

      (Art. 267 VWEU)

    3. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verdrag inzake recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst — Keuzevrijheid — Grenzen — Bepalingen van bijzonder dwingend recht — Begrip — Strikte uitlegging — Beoordeling door nationale rechter

      (Verdrag van Rome van 19 juni 1980, art. 3, lid 1, en 7, lid 2)

    4. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verdrag inzake recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst — Keuzevrijheid — Grenzen — Bepalingen van bijzonder dwingend recht — Niet-toepassing van door contractspartijen gekozen regeling van andere lidstaat die richtlijn 86/653 in nationaal recht omzet — Toepassing van nationale omzettingsregeling van staat waar zaak wordt behandeld, die voorziet in bescherming die ruimer is dan die waarin genoemde richtlijn voorziet — Toelaatbaarheid — Voorwaarden

      (Verdrag van Rome van 19 juni 1980, art. 3 en 7, lid 2; richtlijn 86/653 van de Raad)

    1.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 28)

    2.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 30, 31)

    3.  Om volle werking te geven aan het beginsel van wilsautonomie van de contractspartijen, dat de hoeksteen is van het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst en dat in verordening nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst is overgenomen, moet er voor gezorgd worden dat de vrije keuze van deze partijen ter zake van het in het kader van hun contractuele relatie toepasselijke recht wordt geëerbiedigd overeenkomstig artikel 3, lid 1, van het Verdrag van Rome, zodat de uitzondering die wordt gevormd door „bepalingen van bijzonder dwingend recht” in de zin van de wettelijke regeling van de betrokken lidstaat, zoals bedoeld in artikel 7, lid 2, van dit verdrag, strikt moet worden uitgelegd.

      In dit verband heeft de kwalificatie door een lidstaat van nationale bepalingen als wetten van politie en veiligheid betrekking op bepalingen aan de inachtneming waarvan zoveel belang wordt gehecht voor de handhaving van de politieke, sociale of economische organisatie van de betrokken lidstaat, dat zij moeten worden nageleefd door eenieder die zich op het nationale grondgebied van deze lidstaat bevindt, of voor elke daarin gesitueerde rechtsbetrekking gelden. Het staat dus aan de nationale rechter om in het kader van zijn beoordeling of de bepalingen van het nationaal recht die hij in de plaats wil stellen van het uitdrukkelijk door de contractspartijen gekozen recht, „bepalingen van bijzonder dwingend recht” zijn, niet alleen rekening te houden met de precieze bewoordingen van deze bepalingen, maar ook met de algemene opzet van en alle omstandigheden waarin deze bepalingen zijn vastgesteld, om daaruit te kunnen afleiden of zij bepalingen van dwingend recht zijn, voor zover blijkt dat de nationale wetgever deze bepalingen heeft vastgesteld om een belang te beschermen dat voor de betrokken lidstaat fundamenteel is.

      (cf. punten 47, 49, 50)

    4.  De artikelen 3 en 7, lid 2, van het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, moeten aldus worden uitgelegd dat het door de partijen bij een handelsagentuurovereenkomst gekozen recht van een lidstaat van de Europese Unie dat de door richtlijn 86/653 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten opgelegde minimumbescherming biedt, door de in een andere lidstaat gevestigde rechterlijke instantie waarbij de zaak aanhangig is uitsluitend opzij mag worden geschoven voor de lex fori op grond dat de regels die de situatie van zelfstandige handelsagenten beheersen, van dwingend recht zijn in de rechtsorde van deze lidstaat, indien de aangezochte rechterlijke instantie, rekening houdend met de aard en het voorwerp van deze dwingende bepalingen, omstandig vaststelt dat de wetgever van de lidstaat waar de zaak wordt behandeld, het in het kader van de omzetting van de richtlijn in nationaal recht van fundamenteel belang heeft geacht om de handelsagent in de betrokken rechtsorde een bescherming te bieden die ruimer is dan die waarin deze richtlijn voorziet.

      (cf. punt 52 en dictum)

    Top