EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32017R1262

Verordening (EU) 2017/1262 van de Commissie van 12 juli 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 142/2011 wat het gebruik van mest van landbouwhuisdieren als brandstof in stookinstallaties betreft (Voor de EER relevante tekst. )

C/2017/4834

OJ L 182, 13.7.2017, p. 34–36 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2017/1262/oj

13.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/34


VERORDENING (EU) 2017/1262 VAN DE COMMISSIE

van 12 juli 2017

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 142/2011 wat het gebruik van mest van landbouwhuisdieren als brandstof in stookinstallaties betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (1), en met name artikel 15, lid 1, onder e), en artikel 27, onder i),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie (2) voorziet in voorschriften voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009, met inbegrip van parameters voor de verwijdering van dierlijke bijproducten en voor de veilige behandeling, omzetting of verwerking van dierlijke bijproducten tot afgeleide producten.

(2)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009 is verstoking, zoals gedefinieerd in punt 41 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 142/2011, een van de procedés om dierlijke bijproducten, waaronder mest, te verwijderen.

(3)

Artikel 6 van Verordening (EU) nr. 142/2011 voorziet in de voorschriften voor de erkenning van stookinstallaties waarin dierlijke bijproducten als brandstof worden gebruikt. Lid 8 van dat artikel moet dienovereenkomstig worden gewijzigd om het gebruik van mest van alle landbouwhuisdieren als brandstof te regelen.

(4)

Mest van landbouwhuisdieren kan een duurzame bron van brandstof zijn, op voorwaarde dat het verstokingsprocedé voldoet aan specifieke eisen om de schadelijke gevolgen voor de gezondheid van mens en dier en het milieu van het gebruik ervan als brandstof doeltreffend te beperken. Bij Verordening (EU) nr. 592/2014 van de Commissie (3) zijn eisen vastgesteld voor het gebruik van pluimveemest als brandstof in stookinstallaties. Die verordening bevat algemene eisen voor installaties waarin dierlijke bijproducten of afgeleide producten als brandstof worden gebruikt en specifieke eisen inzake soorten brandstof en installaties. Mest van andere landbouwhuisdieren dan pluimvee mag nu, onder dezelfde voorwaarden als voor de verstoking van pluimveemest, met inbegrip van de emissiegrenswaarden en monitoringeisen, ook als brandstof worden gebruikt in stookinstallaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van maximaal 50 MW.

(5)

Exploitanten van stookinstallaties waarin mest van landbouwhuisdieren als brandstof wordt gebruikt, moeten de nodige hygiënische maatregelen treffen om de verspreiding van mogelijke ziekteverwekkers te voorkomen. In dit verband moeten die installaties voldoen aan de in hoofdstuk IV van bijlage III bij Verordening (EU) nr. 142/2011 vastgestelde algemene eisen voor het gebruik van dierlijke bijproducten en afgeleide producten als brandstof en aan bij deze verordening vast te stellen specifieke eisen voor bepaalde soorten installaties en brandstoffen die voor verstoking mogen worden gebruikt.

(6)

Wegens de samenstelling van mest van herbivoren worden bij de verstoking ervan meer stofdeeltjes uitgestoten dan bij de verstoking van pluimveemest. Om dit probleem aan te pakken moet deze verordening voorzien in flexibelere emissiegrenswaarden voor stofdeeltjes voor zeer kleine stookinstallaties, zodat mest die anders niet kan worden verwijderd, als brandstof kan worden verwijderd.

(7)

Deze verordening moet de bevoegde autoriteiten ook de mogelijkheid bieden een overgangsperiode voor bestaande stookinstallaties toe te staan, zodat die in overeenstemming kunnen worden gebracht met de eisen inzake de beheerste verhitting van het gas, op voorwaarde dat die emissies geen risico voor de gezondheid van mens en dier of het milieu inhouden. De wetgeving inzake dierlijke bijproducten belet de lidstaten niet de desbetreffende in de milieuwetgeving vastgestelde rekenregels voor emissiegrenswaarden toe te passen wanneer mest van landbouwhuisdieren samen met andere brand- of afvalstoffen wordt verstookt.

(8)

Bijlage XVI bij Verordening (EU) nr. 142/2011 voorziet in specifieke eisen voor officiële controles. Die specifieke eisen moeten na de invoering bij deze verordening van eisen voor de verstoking van mest van landbouwhuisdieren als brandstof ook op dat procedé van toepassing zijn.

(9)

De bijlagen III en XVI bij Verordening (EU) nr. 142/2011 moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In Verordening (EU) nr. 142/2011 wordt artikel 6, lid 8, vervangen door:

„8.   Voor het gebruik van mest van landbouwhuisdieren als brandstof zoals vastgesteld in hoofdstuk V van bijlage III zijn, naast de in lid 7 van dit artikel genoemde voorschriften, de volgende voorschriften van toepassing:

a)

de aanvraag voor erkenning die door de exploitant overeenkomstig artikel 24, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 bij de bevoegde autoriteit wordt ingediend, moet door de bevoegde autoriteit of door een door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten gemachtigde beroepsorganisatie gecertificeerd bewijs bevatten waaruit blijkt dat de stookinstallatie waarin de mest van landbouwhuisdieren als brandstof wordt gebruikt, volledig voldoet aan de eisen van hoofdstuk V, afdeling B, punten 3, 4 en 5, van bijlage III bij deze verordening, onverminderd de mogelijkheid voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten om overeenkomstig hoofdstuk V, afdeling C, punt 4, van bijlage III een afwijking toe te staan op de verplichting dat aan bepaalde bepalingen moet worden voldaan;

b)

de goedkeuringsprocedure die in artikel 44 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 is opgenomen, mag niet worden beëindigd voordat ten minste twee opeenvolgende inspecties, waarvan één onaangekondigd, door de bevoegde autoriteit of een door die autoriteit gemachtigde beroepsorganisatie zijn uitgevoerd tijdens de eerste zes maanden van de werking van de stookinstallatie, met inbegrip van de vereiste temperatuur- en emissiemetingen. Nadat de resultaten van die inspecties aantonen dat aan de eisen van hoofdstuk V, afdeling B, punten 3, 4 en 5, en, in voorkomend geval, hoofdstuk V, afdeling C, punt 4, van bijlage III bij deze verordening is voldaan, kan volledige erkenning worden toegekend.”.

Artikel 2

De bijlagen III en XVI bij Verordening (EU) nr. 142/2011 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (PB L 54 van 26.2.2011, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 592/2014 van de Commissie van 3 juni 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 142/2011 voor wat betreft het gebruik van dierlijke bijproducten en afgeleide producten als brandstof in stookinstallaties (PB L 165 van 4.6.2014, blz. 33).


BIJLAGE

De bijlagen III en XVI bij Verordening (EU) nr. 142/2011 worden als volgt gewijzigd:

1)

Aan bijlage III, hoofdstuk V, wordt de volgende afdeling C toegevoegd:

„C.   Stookinstallaties waarin andere mest van landbouwdieren dan pluimveemest zoals bepaald in afdeling B als brandstof wordt gebruikt

1.   Type installatie:

Stookinstallaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van niet meer dan 50 MW.

2.   Grondstoffen:

Uitsluitend andere mest van landbouwdieren dan pluimveemest zoals bepaald in afdeling B voor gebruik als brandstof overeenkomstig de eisen van punt 3.

In stookinstallaties zoals bedoeld in punt 1 mogen geen andere dierlijke bijproducten of afgeleide producten als brandstof worden gebruikt. Andere mest van landbouwdieren dan pluimveemest zoals bepaald in afdeling B die buiten het bedrijf is geproduceerd, mag niet met landbouwhuisdieren in contact komen.

3.   Methode:

Stookinstallaties waarin andere mest van landbouwdieren dan pluimveemest zoals bepaald in afdeling B als brandstof wordt gebruikt, moeten aan de eisen van afdeling B, punten 3, 4 en 5, voldoen.

4.   Afwijking en overgangsperiode:

De voor milieuzaken verantwoordelijke bevoegde autoriteit van de lidstaat mag:

a)

in afwijking van afdeling B, punt 3, onder b), punt ii), stookinstallaties die op 2 augustus 2017 in bedrijf zijn een bijkomende periode van maximaal zes jaar toekennen om aan hoofdstuk IV, afdeling 2, punt 2, eerste alinea, van bijlage III bij deze verordening te voldoen;

b)

in afwijking van afdeling B, punt 4, emissies van stofdeeltjes van maximaal 50 mg/m3 toestaan, op voorwaarde dat het totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van de stookinstallatie maximaal 5 MW bedraagt;

c)

in afwijking van afdeling B, punt 3, onder b), punt i), de manuele invoering van paardenmest als brandstof in de verbrandingskamer toestaan, op voorwaarde dat het totaal nominaal thermisch ingangsvermogen maximaal 0,5 MW bedraagt.”.

2)

In bijlage XVI wordt afdeling 12 van hoofdstuk III vervangen door:

„Afdeling 12

Officiële inspecties van installaties die voor de verstoking van dierlijke bijproducten erkend zijn

De bevoegde autoriteit voert overeenkomstig de in artikel 6, leden 7 en 8, bedoelde procedures documentencontroles uit in de in hoofdstuk V van bijlage III bedoelde erkende installaties.”.


Top