EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32016R0099

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/99 van de Commissie van 16 oktober 2015 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot het nader bepalen van het operationeel functioneren van de colleges van toezichthouders overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (Voor de EER relevante tekst)

OJ L 21, 28.1.2016, p. 21–44 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2016/99/oj

28.1.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/21


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/99 VAN DE COMMISSIE

van 16 oktober 2015

tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot het nader bepalen van het operationeel functioneren van de colleges van toezichthouders overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (1), en met name artikel 51, lid 5, en artikel 116, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het proces van totstandbrenging en bijwerking van de mapping van groepsentiteiten binnen de Unie en derde landen dient te worden geleid door de consoliderende toezichthouder, die ervoor dient te zorgen dat potentiële leden van het college de mogelijkheid krijgen om opmerkingen te maken en bijdragen te leveren aan deze opgave om te verzekeren dat alle groepsentiteiten efficiënt worden geïdentificeerd en dat de mapping nauwkeurige en bijgewerkte informatie bevat over de entiteiten, met inbegrip van bijkantoren van de groep. Om de mapping te faciliteren, om ervoor te zorgen dat alle benodigde informatie wordt verzameld en wordt weerspiegeld in deze mapping van de groep instellingen en om de nalevingskosten voor zowel de consoliderende toezichthouder of de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst als andere leden van het college te verminderen, moet de mapping worden uitgevoerd aan de hand van een gemeenschappelijk model.

(2)

Als de consoliderende toezichthouder voornemens is bevoegde autoriteiten van lidstaten van herkomst waarin niet-significante bijkantoren zijn gevestigd, toezichthoudende autoriteiten van derde landen en andere relevante autoriteiten uit te nodigen om als waarnemer aan het college deel te nemen, dan dient deze ervoor te zorgen dat de leden van het college vooraf over dit voornemen worden ingelicht en dat hun voldoende tijd beschikbaar wordt gesteld om dit voorstel te beoordelen en het te aanvaarden of er bezwaar tegen te maken. Om te waarborgen dat het proces op geschikte wijze wordt beheerd, dient de consoliderende toezichthouder eerst de autoriteiten uit te nodigen die in aanmerking komen voor lidmaatschap van het college, en pas daarna over te gaan tot het uitnodigen van potentiële waarnemers van het college.

(3)

Voordat een potentiële waarnemer van het college een uitnodiging van de consoliderende toezichthouder kan aanvaarden, dient de potentiële waarnemer in kennis te worden gesteld van de deelnemingsvoorwaarden zoals overeengekomen door de consoliderende toezichthouder en de leden van het college. De consoliderende toezichthouder dient te worden verplicht de deelnemingsvoorwaarden voor de waarnemer toe te voegen aan de schriftelijk vastgelegde coördinatie- en samenwerkingsregelingen van het college.

(4)

Het proces van tot stand brengen en wijzigen van de schriftelijk vastgelegde coördinatie- en samenwerkingsregelingen dient te worden geleid door de consoliderende toezichthouder, die ervoor dient te zorgen dat de leden van het college de mogelijkheid krijgen om opmerkingen te maken en bijdragen te leveren aan de voorgestelde regelingen, waaronder de deelnemingsvoorwaarden voor de waarnemer. Om ervoor te zorgen dat de door de toezichtcolleges gesloten regelingen zowel consequent zijn in structuur en behandelde bepalingen als een gepaste mate van flexibiliteit toelaten betreffende de toevoeging van collegespecifieke regelingen en overeenkomsten, dienen ze te worden opgesteld aan de hand van een gemeenschappelijk model.

(5)

Bij het organiseren van overleg met leden van het college over verschillende operationele aspecten van de werkzaamheden van het college dient de consoliderende toezichthouder de uiterste termijnen voor de indiening van opmerkingen en standpunten duidelijk mee te delen aan de leden van het college.

(6)

Rekening houdend met de verschillende toezichthoudende taken die de consoliderende toezichthouder en andere leden van het college moeten uitoefenen en met de complexiteit van deze taken, dient het verwachte aantal vergaderingen van het college te worden vastgesteld op minimaal een per jaar.

(7)

Gezien het feit dat toezichtcolleges volgens verschillende substructuren kunnen worden georganiseerd, is het essentieel om ervoor te zorgen dat alle leden van het college tijdig en gepast worden geïnformeerd over de besprekingen en beslissingen die onder specifieke substructuren worden genomen.

(8)

Om de vertrouwelijkheid te vrijwaren van de informatie die wordt uitgewisseld tussen de consoliderende toezichthouder of de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en de leden van het college, wordt het de colleges van toezichthouders aangeraden om beveiligde communicatiemiddelen te gebruiken.

(9)

De efficiënte en doeltreffende werking van de toezichtcolleges vereist dat leden van het college alle nodige informatie uitwisselen, zodat zij deze kunnen beoordelen en maatregelen kunnen treffen om de belangen van depositohouders en beleggers in hun lidstaten evenals de financiële stabiliteit binnen de Unie te beschermen. Derhalve dient de consoliderende toezichthouder, indien hij informatie als niet relevant voor een collegelid beschouwd, zijn beslissing te rechtvaardigen nadat hij het lid in kwestie heeft geraadpleegd en heeft voorzien van alle nodige elementen om de relevantie te beoordelen.

(10)

Wanneer er tekortkomingen worden aangetoond bij de doorlopende toetsing van de toestemming om interne modellen te hanteren, overeenkomstig artikel 101 van Richtlijn 2013/36/EU, is het van essentieel belang dat de consoliderende toezichthouder en de leden van het college dat toezicht houdt op de groepsentiteiten waar deze tekortkomingen vóórkomen samenwerken om de materialiteit van deze gebreken te beoordelen en te beslissen over passende maatregelen. Iedere beslissing over het opleggen van een kapitaalopslagfactor of het intrekken van een goedgekeurd model dient door de consoliderende toezichthouder en de betrokken leden van het college gezamenlijk te worden genomen.

(11)

Om de identificatie van vroegtijdige waarschuwingssignalen, potentiële risico's of zwakke plekken te faciliteren voor de verschaffing van informatie voor het risicobeoordelingsrapport voor de groep en het liquiditeitsrisicobeoordelingsrapport, is het belangrijk dat de consoliderende toezichthouder en andere leden van het college vooraf overeenstemming bereiken over een reeks indicatoren die ten minste één keer per jaar dienen te worden uitgewisseld. Om voor consistentie en vergelijkbaarheid te zorgen dienen deze indicatoren te worden berekend op basis van gegevens van de toezichthouder die de bevoegde autoriteiten verzamelen overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 van de Commissie (2).

(12)

Het proces van totstandbrenging en bijwerking van het kader voor noodsituaties voor het college dient te worden geleid door de consoliderende toezichthouder of door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, die ervoor dienen te zorgen dat leden van het college de mogelijkheid krijgen om opmerkingen te maken en bijdragen te leveren aan het voorgestelde kader.

(13)

In een noodsituatie dient ervoor te worden gezorgd dat efficiënte en doeltreffende samenwerking plaatsvindt tussen de consoliderende toezichthouder en alle leden van het college verantwoordelijk voor het toezicht op groepsentiteiten die door de noodsituatie getroffen worden of waarschijnlijk getroffen zullen worden en dat de beoordeling van de noodsituatie, de toezichtrespons op de noodsituatie en de monitoring en bijwerking van deze toezichtrespons gecoördineerd worden uitgevoerd met een passende mate van betrokkenheid van de consoliderende toezichthouder en alle leden van het college verantwoordelijk voor het toezicht op groepsentiteiten die door de noodsituatie getroffen worden of waarschijnlijk getroffen zullen worden. Daarenboven dienen alle leden van het college door de consoliderende toezichthouder op de hoogte te worden gehouden van de belangrijkste elementen van de genomen beslissingen of uitgewisselde informatie voor het behandelen van de noodsituatie.

(14)

De bepalingen in deze verordening staan nauw in verband met elkaar, daar ze betrekking hebben op het operationeel functioneren van de colleges van toezichthouders. Om voor samenhang tussen deze bepalingen te zorgen, die op hetzelfde moment in werking moeten treden, en om de personen voor wie deze verplichtingen gelden een volledig beeld van en in compacte vorm toegang tot deze bepalingen te bieden, is het wenselijk alle bij Richtlijn 2013/36/EU, artikel 51, lid 5, en artikel 116, lid 5, vereiste technische uitvoeringsnormen in een enkele verordening op te nemen.

(15)

Daar de overgrote meerderheid van de colleges van toezicht in de hele EU worden gevormd overeenkomstig artikel 116 van Richtlijn 2013/36/EU, lijkt het passend om eerst het operationeel functioneren van de colleges overeenkomstig artikel 116 van Richtlijn 2013/36/EU vast te stellen en vervolgens dat van de colleges overeenkomstig artikel 51 van Richtlijn 2013/36/EU, waarbij het eerste geval als het algemene geval geldt en het tweede als een specifiek geval.

(16)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen die de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit — EBA) aan de Commissie heeft voorgelegd.

(17)

De EBA heeft open publieke raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, de potentiële daaraan verbonden kosten en baten geanalyseerd en het advies ingewonnen van de Stakeholdergroep Bankwezen die is opgericht overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (3),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening wordt het operationeel functioneren vastgesteld van het college van toezichthouders („college”) dat is gevormd overeenkomstig artikel 116 en artikel 51, lid 3, van Richtlijn 2013/36/EU.

HOOFDSTUK 2

OPERATIONEEL FUNCTIONEREN VAN COLLEGES DIE ZIJN GEVORMD OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 116 VAN RICHTLIJN 2013/36/EU

AFDELING 1

Oprichting en functioneren van colleges

Artikel 2

Totstandbrenging en bijwerking van de mapping van een groep instellingen

1.   De consoliderende toezichthouder dient het ontwerp van de mapping, opgesteld overeenkomstig artikel 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98 van de Commissie (4) in bij de autoriteiten die in aanmerking komen om lid te worden van het college krachtens artikel 3, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98 (hierna „potentiële leden van het college” genoemd), en verzoekt hen hun standpunten voor te leggen en een uiterste termijn voor de indiening hiervan aan te geven.

2.   Voor het afronden van de mapping en onverminderd de toepassing van artikel 51 van Richtlijn 2013/36/EU neemt de consoliderende toezichthouder alle opmerkingen en voorbehouden die worden gemaakt door een mogelijk lid van het college in overweging.

3.   Na voltooiing van de mapping van de groep doet de consoliderende toezichthouder deze toekomen aan ieder mogelijk lid van het college.

4.   De consoliderende toezichthouder werkt de mapping minstens een keer per jaar, of vaker indien er aanzienlijke veranderingen in de structuur van een groep plaatsvinden, bij volgens de procedure omschreven in de leden 1 tot en met 3.

5.   De consoliderende toezichthouder gebruikt het model uit bijlage I voor de totstandbrenging en bijwerking van de mapping van een groep instellingen.

Artikel 3

Oprichting van een college

1.   Om een college op te richten onderneemt de consoliderende toezichthouder de volgende stappen:

a)

de consoliderende toezichthouder zendt de uitnodigingen aan de autoriteiten waarvan sprake in artikel 3, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98;

b)

de consoliderende toezichthouder stelt de leden van het college die de uitnodiging waarvan sprake in lid 3 van dit artikel hebben aanvaard, op de hoogte van zijn voornemen om een uitnodiging te zenden aan de bevoegde autoriteiten van niet-significante bijkantoren om als waarnemer aan het college deel te nemen overeenkomstig artikel 3, lid 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98.

c)

de consoliderende toezichthouder stelt de leden van het college die de uitnodiging waarvan sprake in lid 3 van dit artikel hebben aanvaard, op de hoogte van zijn voornemen om een uitnodiging te zenden aan een toezichthoudende autoriteit van een derde land om als waarnemer aan het college deel te nemen overeenkomstig artikel 3, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98.

d)

de consoliderende toezichthouder stelt de leden van het college die de uitnodiging waarvan sprake in lid 3 van dit artikel hebben aanvaard, op de hoogte van zijn voornemen om een uitnodiging te zenden aan een autoriteit waarvan sprake in artikel 3, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98 om als een waarnemer deel te nemen aan het college.

Voor de toepassing van punten b), c) en d) van de eerste alinea gaat de kennisgeving vergezeld van het voorstel van de consoliderende toezichthouder betreffende de voorwaarden voor de deelname van waarnemers, welke dienen te worden bijgesloten bij de schriftelijk vastgelegde coördinatie- en samenwerkingsregelingen overeenkomstig artikel 5, onder c), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98.

Daarenboven gaat de kennisgeving voor de toepassing van punt c) van de eerste alinea vergezeld van het advies van de consoliderende toezichthouder over de gelijkwaardigheidstoetsing van de vereisten betreffende vertrouwelijkheid en geheimhoudingsverplichting die gelden voor de toezichthoudende autoriteit van een derde land.

In de kennisgeving waarvan sprake in de tweede alinea wordt een toereikende termijn vastgesteld waarbinnen niet akkoord gaande leden van het college een schriftelijk, geheel met redenen omkleed bezwaar kunnen indienen tegen ieder aspect van het voorstel of advies van de consoliderende toezichthouder.

2.   Wanneer alle leden van het college overeenstemming hebben bereikt over het voorstel, hetgeen de consoliderende toezichthouder zal concluderen indien er binnen de termijn geen bezwaar is geuit, zendt de consoliderende toezichthouder aan de autoriteiten waarvan sprake in lid 1, onder b), c) of d), de uitnodiging om waarnemer van het college te worden. De uitnodiging gaat vergezeld van de deelnemingsvoorwaarden voor waarnemers zoals overeengekomen door de leden van het college en wordt bijgesloten bij de schriftelijk vastgelegde coördinatie- en samenwerkingsregelingen.

3.   Autoriteiten die een uitnodiging ontvangen om lid of waarnemer te worden zullen deze status verkrijgen zodra ze de uitnodiging aanvaarden. De autoriteiten die een uitnodiging ontvangen om waarnemer te worden, aanvaarden ook de deelnemingsvoorwaarden voor waarnemers zoals hun hiervan kennis is gegeven door de consoliderende toezichthouder.

4.   De autoriteiten waarvan sprake in lid 1, onder b), c) en d), kunnen verzoeken om waarnemers van het college te worden. Het desbetreffende verzoek wordt aan de consoliderende toezichthouder gericht. Indien de consoliderende toezichthouder besluit deze autoriteiten uit te nodigen om als waarnemer deel te nemen aan het college, past deze de procedures waarvan sprake in lid 1, onder b), c) en d), als van toepassing.

Artikel 4

Opstellen en bijwerken van lijsten van contactpersonen

1.   De consoliderende toezichthouder houdt bij de communicatie met leden en waarnemers van het college volledige contactgegevens, ook contactgegevens voor buiten de werktijden die gebruikt kunnen worden in noodsituaties, bij en deelt deze middels het model in bijlage II. De lijst van contactpersonen en de lijst van contactpersonen voor noodsituaties wordt als bijlage opgenomen in de schriftelijk vastgelegde coördinatie- en samenwerkingsregelingen waarvan sprake in artikel 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98.

2.   De leden van het college verschaffen de consoliderende toezichthouder hun contactgegevens en informeren de consoliderende toezichthouder onverwijld over iedere verandering van die gegevens.

3.   Iedere bijgewerkte versie van de lijst van contactpersonen en de lijst van contactpersonen voor noodsituaties wordt door de consoliderende toezichthouder aan de leden van het college meegedeeld.

Artikel 5

Totstandbrenging en wijziging van de schriftelijk vastgelegde coördinatie- en samenwerkingsregelingen

1.   De consoliderende toezichthouder stelt zijn voorstel voor de totstandbrenging van schriftelijk vastgelegde coördinatie- en samenwerkingsregelingen op overeenkomstig artikel 115 van Richtlijn 2013/36/EU en artikel 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98.

2.   De consoliderende toezichthouder stelt de leden van het college in kennis van zijn voorstel en verzoekt hen hun standpunten in te dienen binnen een door hem aangegeven uiterste termijn.

3.   Voor het afronden van de schriftelijk vastgelegde coördinatie- en samenwerkingsregelingen houdt de consoliderende toezichthouder rekening met alle standpunten en voorbehouden van de leden van het college en licht hij, indien deze niet in de regelingen zijn opgenomen, dit toe.

4.   Wanneer de consoliderende toezichthouder de schriftelijk vastgelegde coördinatie- en samenwerkingsregelingen heeft afgerond, doet hij deze aan de leden van het college toekomen.

5.   Indien de consoliderende toezichthouder en de leden van het college dit nodig achten, wordt de tenuitvoerlegging van de schriftelijk vastgelegde coördinatie- en samenwerkingsregelingen getoetst door middel van simulatieoefeningen of op een andere wijze, naargelang het geval.

6.   De consoliderende toezichthouder en de leden van het college overwegen of het nodig is om de schriftelijk vastgelegde coördinatie- en samenwerkingsregelingen te wijzigen indien er een verandering plaatsvindt in een van de elementen daarvan ingevolge artikel 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98.

De schriftelijk vastgelegde coördinatie- en samenwerkingsregelingen worden gewijzigd om iedere verandering in het lidmaatschap van het college te weerspiegelen.

Elementen van de schriftelijk vastgelegde coördinatie- en samenwerkingsregelingen die refereren aan het kader voor het college ter voorbereiding op en in noodsituaties, worden door de consoliderende toezichthouder en de leden van het college geëvalueerd op een in deze regelingen te bepalen periodieke basis.

7.   De consoliderende toezichthouder en de leden van het college wijzigen de schriftelijk vastgelegde coördinatie- en samenwerkingsregelingen volgens de procedure omschreven in de leden 1 tot en met 4.

8.   De consoliderende toezichthouder gebruikt het model in bijlage II om schriftelijk vastgelegde coördinatie- en samenwerkingsregelingen tot stand te brengen en te wijzigen.

Artikel 6

Operationele aspecten van vergaderingen en activiteiten van het college

1.   Er vindt minimaal één keer per jaar een fysieke vergadering van het college plaats. De consoliderende toezichthouder kan echter, met instemming van alle leden van het college en rekening houdend met de specifieke aspecten van de groep, een ander aantal fysieke vergaderingen bepalen.

2.   De consoliderende toezichthouder stelt de doelstellingen van de vergaderingen van het college duidelijk vast. De consoliderende toezichthouder zorgt ervoor dat deze doelstellingen worden weerspiegeld in de agenda van de vergaderingen en nodigt alle leden van het college uit voorstellen te doen voor bijkomende agendapunten. De consoliderende toezichthouder houdt rekening met alle voorstellen voor agendapunten die door de leden van het college zijn gedaan en motiveert, indien hierom wordt verzocht, waarom deze in voorkomend geval niet zijn opgenomen.

3.   De consoliderende toezichthouder en de leden van het college die betrokken zijn bij een specifieke activiteit of vergadering van het college wisselen documenten en bijdragen aan werkdocumenten ruim van tevoren uit, zodat alle deelnemers aan een collegevergadering actief kunnen bijdragen aan de besprekingen.

AFDELING 2

Planning en coördinatie van toezichtactiviteiten in normale bedrijfsomstandigheden

Artikel 7

Algemeen kader voor de uitwisseling van informatie tussen de consoliderende toezichthouder, de leden van het college en waarnemers

1.   Informatie waarvan sprake in artikel 9, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98 wordt door de consoliderende toezichthouder, wanneer hij deze informatie van een lid van het college ontvangt, doorgezonden:

a)

aan de andere leden van het college;

b)

aan de waarnemers naarmate de consoliderende toezichthouder dit passend acht en in overeenstemming met de voorwaarden van hun deelname aan het college.

2.   Als de consoliderende toezichthouder van oordeel is dat de informatie waavan sprake in lid 1 niet relevant is voor een bepaald collegelid, raadpleegt hij eerst dat lid en verstrekt hij het essentiële punten van de informatie om dat lid in staat te stellen de feitelijke relevantie ervan te bepalen.

3.   Indien het college in verschillende substructuren is georganiseerd, houdt de consoliderende toezichthouder alle leden van het college volledig en tijdig op de hoogte van de in verschillende substructuren van het college ondernomen actie of genomen maatregelen.

4.   De consoliderende toezichthouder en de leden van het college bereiken overeenstemming over de manier waarop informatie wordt uitgewisseld en vermelden deze afspraak in de schriftelijk vastgelegde coördinatie- en samenwerkingsregelingen overeenkomstig artikel 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98.

Artikel 8

Doorlopende toetsing van de toestemming om interne benaderingen te hanteren

1.   Indien geen van de instellingen waaraan vergunning is verleend in een lidstaat, inclusief de EU-moederinstelling, nog voldoet aan de vereisten voor de toepassing van een interne benadering overeenkomstig artikel 143, lid 1, artikel 151, lid 4 of lid 9, artikel 283, artikel 312, lid 2, of artikel 363 van Verordening (EU) nr. 575/2013 of indien tekortkomingen zijn geconstateerd overeenkomstig artikel 101 van Richtlijn 2013/36/EU door een betrokken collegelid in de zin van artikel 11, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98, werken de consoliderende toezichthouder en dit collegelid in nauw overleg samen om overeenstemming te bereiken over het intrekken van de toestemming om de benadering te gebruiken, over het opleggen van kapitaalopslagfactoren of over het beperken van het gebruik van het interne model waarvan sprake in artikel 11, lid 2, onder c) en d), van die gedelegeerde verordening.

2.   De beslissing over het intrekken van een goedgekeurd model wordt gezamenlijk genomen door de consoliderende toezichthouder en de betrokken leden van het college die toezicht houden op entiteiten die het goedgekeurde model gebruiken en die te maken hebben met de overeenkomstig lid 1 vastgestelde inefficiënties. De samenwerking tussen de consoliderende toezichthouder en de betrokken leden van het college dient te verlopen volgens het proces waarin wordt voorzien door de bepalingen van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/100 van de Commissie (5).

3.   Het besluit dat resulteert in de oplegging van kapitaalopslagfactoren wordt genomen middels de procedure voor het nemen van gezamenlijke besluiten over kapitaal overeenkomstig artikel 113, lid 1, onder a), van Richtlijn 2013/36/EU.

4.   De consoliderende toezichthouder informeert alle andere leden van het college over de krachtens lid 1 genomen beslissingen, indien hij van oordeel is dat deze informatie waarschijnlijk effect zal hebben op de andere activiteiten van het college of dat deze essentieel is voor de uitoefening van taken van andere leden van het college.

Artikel 9

Kennisgeving van niet-wezenlijke uitbreidingen of veranderingen in interne modellen.

1.   Voor niet-wezenlijke modeluitbreidingen of -veranderingen die van invloed zijn op een instelling die een vergunning heeft verkregen in een lidstaat, ook de EU-moederinstelling, informeert de consoliderende toezichthouder alle betrokken leden van het college in de zin van artikel 11, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98 onverwijld over die uitbreidingen of veranderingen.

2.   Een betrokken lid van het college in de zin van artikel 11, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98 informeert de consoliderende toezichthouder over iedere niet-wezenlijke uitbreiding of verandering die van invloed is op een instelling die onder de toezichtsbevoegdheid van het betreffende collegelid staat.

3.   Indien een betrokken lid van het college in de zin van artikel 11, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98 punten van zorg heeft met betrekking tot de aanmerking als niet-wezenlijk van een uitbreiding of verandering, deelt hij deze punten mee aan de consoliderende toezichthouder, die deze informatie verspreidt onder de andere betrokken leden van het college in de zin van artikel 11, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98.

Indien de consoliderende toezichthouder punten van zorg heeft met betrekking tot de aanmerking als niet-wezenlijk van een uitbreiding of verandering, deelt hij deze mee aan alle betrokken leden van het college in de zin van artikel 11, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98.

De consoliderende toezichthouder en de betrokken leden van het college in de zin van artikel 11, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98 bespreken deze punten van zorg in detail teneinde tot een gezamenlijk standpunt te komen over de wezenlijkheid van de uitbreiding of verandering.

4.   Indien de consoliderende toezichthouder en de betrokken leden van het college in de zin van artikel 11, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98 van oordeel zijn dat uitbreidingen of veranderingen van een intern model door de instelling in kwestie ten onrechte als niet-wezenlijk zijn aangemerkt, stellen zij die instelling onverwijld hiervan op de hoogte.

Artikel 10

Uitwisseling van informatie over vroegtijdige waarschuwingssignalen, potentiële risico's en zwakke plekken

1.   De consoliderende toezichthouder en de leden van het college die deelnemen aan het opstellen van een risicobeoordelingsrapport over de groep waarvan sprake in artikel 113, lid 2, onder a), van Richtlijn 2013/36/EU of een liquiditeitsrisicobeoordelingsrapport over de groep waarvan sprake in artikel 113, lid 2, onder b), van die richtlijn ten behoeve van het nemen van gezamenlijke besluiten over instellingsspecifieke prudentiële vereisten overeenkomstig dit artikel, bereiken overeenstemming over indicatoren voor het vaststellen van vroegtijdige waarschuwingssignalen, potentiële risico's en zwakke plekken waarvan sprake in artikel 12 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98.

Deze indicatoren worden berekend op basis van de informatie die door bevoegde autoriteiten bij instellingen onder toezicht wordt ingewonnen overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014.

De overeengekomen indicatoren worden uiteengezet in de schriftelijk vastgelegde coördinatie- en samenwerkingsregelingen overeenkomstig artikel 5, lid l, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98.

2.   Ieder lid van het college waarvan sprake in lid 1 deelt aan de consoliderende toezichthouder de waarden mee van de overeengekomen indicatoren voor de instellingen onder zijn toezichtsbevoegdheid, als van toepassing.

3.   De consoliderende toezichthouder verspreidt de waarden waarvan sprake in lid 2 en de waarden van de overeengekomen indicatoren voor de EU-moederinstelling en op geconsolideerd niveau onder de leden van het college waarvan sprake in lid 1.

4.   De consoliderende toezichthouder en de leden van het college waarvan sprake in lid 1 wisselen de waarden van de overeengekomen indicatoren ten minste één keer per jaar uit of vaker indien overeengekomen door deze bevoegde autoriteiten.

Artikel 11

Totstandbrenging en bijwerking van het programma voor onderzoek door de toezichthouder

1.   Wanneer de gezamenlijke besluiten over instellingsspecifieke prudentiële vereisten overeenkomstig artikel 113 van Richtlijn 2013/36/EU zijn genomen, leveren de leden van het college de consoliderende toezichthouder hun bijdrage aan het tot stand brengen van het programma voor onderzoek door de toezichthouder van het college waarvan sprake in artikel 116, lid 1, onder c), van Richtlijn 2013/36/EU overeenkomstig artikel 16 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98.

2.   Na ontvangst van de bijdragen van de leden van het college stelt de consoliderende toezichthouder een ontwerp op voor het programma voor onderzoek door de toezichthouder van het college.

3.   De consoliderende toezichthouder doet dit ontwerp voor het programma voor onderzoek door de toezichthouder van het college toekomen aan de leden van het college en verzoekt hen hun standpunt over de gezamenlijke werkgebieden te verstrekken binnen een door hem aangeven uiterste termijn.

4.   Voor het afronden van het programma voor onderzoek door de toezichthouder van het college houdt de consoliderende toezichthouder rekening met alle standpunten en voorbehouden van de leden van het college en licht hij, indien deze niet in de regelingen zijn opgenomen, dit toe.

5.   Na voltooiing van het programma voor onderzoek door de toezichthouder van het college deelt de consoliderende toezichthouder dit aan de leden van het college mee.

6.   Het programma voor onderzoek door de toezichthouder van het college wordt ten minste één keer per jaar bijgewerkt, of vaker indien de noodzaak hiertoe blijkt uit het proces van toetsing en evaluatie door de toezichthouder overeenkomstig artikel 97 van Richtlijn 2013/36/EU, of als gevolg van gezamenlijke besluiten over instellingsspecifieke prudentiële vereisten overeenkomstig artikel 113 van die Richtlijn.

7.   De consoliderende toezichthouder werkt het programma voor onderzoek door de toezichthouder van het college bij volgens de procedure omschreven in de leden 1 tot en met 5.

AFDELING 3

Planning en coördinatie van toezichtactiviteiten bij de voorbereiding op en in noodsituaties

Artikel 12

Vaststelling en bijwerking van het kader voor noodsituaties voor het college

1.   De consoliderende toezichthouder stelt zijn voorstel voor de vaststelling van een kader voor noodsituaties voor het college op overeenkomstig artikel 17 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98.

2.   De consoliderende toezichthouder legt zijn voorstel voor aan de leden van het college en verzoekt hen hun standpunten in te dienen binnen een door hem aangegeven uiterste termijn.

3.   De consoliderende toezichthouder houdt rekening met alle standpunten en voorbehouden van de leden van het college en licht, indien deze niet in de regelingen zijn opgenomen, dit toe.

4.   De consoliderende toezichthouder doet de definitieve versie van het kader voor noodsituaties voor het college aan de leden van het college toekomen.

5.   De consoliderende toezichthouder en de leden van het college overwegen ten minste één keer per jaar of een bijwerking van het kader voor noodsituaties voor het college nodig is.

6.   De consoliderende toezichthouder en de leden van het college werken het kader voor noodsituaties voor het college bij volgens de procedure vervat in de leden 1 tot en met 4.

Artikel 13

Uitwisseling van informatie in een noodsituatie

1.   Indien de consoliderende toezichthouder kennis krijgt van een noodsituatie waardoor een instelling of bijkantoor van de groep die een vergunning heeft verkregen of gevestigd is in een lidstaat getroffen wordt of waarschijnlijk getroffen zal worden, waarschuwt hij onverwijld de EBA en het collegelid dat toezicht houdt op deze instelling of dit bijkantoor.

2.   Indien een lid van het college kennis krijgt van een noodsituatie waardoor een instelling of bijkantoor van de groep die een vergunning heeft verkregen of gevestigd is in een lidstaat getroffen wordt of waarschijnlijk getroffen zal worden, waarschuwt hij de consoliderende toezichthouder onverwijld.

3.   De consoliderende toezichthouder zorgt ervoor dat alle andere leden van het college op toereikende wijze worden geïnformeerd over de belangrijkste elementen van het volgende:

a)

de gecoördineerde toezichtbeoordeling van de noodsituatie waarvan sprake in artikel 14;

b)

de gecoördineerde toezichtrespons waarvan sprake in artikel 15, met inbegrip van de ondernomen of geplande actie en de monitoring daarvan als bedoeld in artikel 16;

c)

de vroegtijdige interventiemaatregelen die zijn genomen overeenkomstig de artikelen 27, 28 en 29 van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (6), als van toepassing, rekening houdend met de noodzaak tot coördinatie van deze maatregelen overeenkomstig artikel 30 van die richtlijn, of met de bepaling van de afwikkelingsvoorwaarden overeenkomstig artikel 32 van die richtlijn.

4.   Indien de efficiëntie van de gecoördineerde toezichtrespons op een noodsituatie waarvan sprake in artikel 15 waarschijnlijk gebaat zal zijn bij de betrokkenheid van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, afwikkelingsautoriteiten van dochterondernemingen of afwikkelingsautoriteiten van rechtsgebieden waarin zich significante bijkantoren, centrale banken, bevoegde ministeries en depositogarantiestelsels bevinden, overweegt de consoliderende toezichthouder deze autoriteiten bij deze toezichtrespons te betrekken.

5.   Indien een noodsituatie beperkt blijft tot een specifieke entiteit van de groep, behandelt het lid van het college verantwoordelijk voor het toezicht op die betreffende groepsentiteit de situatie in samenwerking met de consoliderende toezichthouder.

Artikel 14

Coördinatie van de toezichtbeoordeling van een noodsituatie

1.   Voor de toepassing van artikel 19 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98 coördineert de consoliderende toezichthouder de opstelling van een ontwerp van de gecoördineerde toezichtbeoordeling van de noodsituatie op basis van zijn eigen beoordeling en die van de leden van het college die toezicht houden op de groepsentiteiten die door de noodsituatie getroffen worden of waarschijnlijk getroffen zullen worden.

2.   Het ontwerp van de gecoördineerde toezichtbeoordeling van de noodsituatie heeft betrekking op de groepsentiteiten die door de noodsituatie getroffen worden of waarschijnlijk getroffen zullen worden. Met de opvattingen en beoordelingen van de leden van het college verantwoordelijk voor het toezicht op die groepsentiteiten wordt op toereikende wijze rekening gehouden door de consoliderende toezichthouder.

3.   Indien een noodsituatie beperkt blijft tot een specifieke entiteit van de groep, voert het lid van het college verantwoordelijk voor het toezicht op die groepsentiteit de toezichtbeoordeling uit in samenwerking met de consoliderende toezichthouder.

Artikel 15

Coördinatie van de toezichtrespons op een noodsituatie

1.   Voor de toepassing van artikel 20 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98 wordt de ontwikkeling van een gecoördineerde toezichtrespons op een noodsituatie met het oog op de groep en de groepsentiteiten die door de noodsituatie getroffen worden of waarschijnlijk getroffen zullen worden, door de consoliderende toezichthouder geleid. Met de opvattingen en beoordelingen van de leden van het college verantwoordelijk voor het toezicht op die groepsentiteiten wordt op toereikende wijze rekening gehouden door de consoliderende toezichthouder.

2.   Indien de noodsituatie beperkt blijft tot een specifieke entiteit van de groep, voert het lid van het college verantwoordelijk voor het toezicht op die groepsentiteit de ontwikkeling van de gecoördineerde toezichtrespons op de noodsituatie uit in samenwerking met de consoliderende toezichthouder.

3.   De consoliderende toezichthouder en de leden van het college voeren de taken waarvan sprake in de leden 1 en 2 onverwijld uit.

4.   De ontwikkeling van de gecoördineerde toezichtbeoordeling van een noodsituatie waarvan sprake in artikel 14 en de ontwikkeling van de gecoördineerde toezichtrespons op deze noodsituatie kunnen parallel aan elkaar worden uitgevoerd.

Artikel 16

Monitoring en bijwerking van de gecoördineerde toezichtrespons op een noodsituatie

1.   Voor de toepassing van artikel 21 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98 worden de monitoring van de tenuitvoerlegging van de overeengekomen maatregelen vervat in de gecoördineerde toezichtrespons waarvan sprake in artikel 15 gecoördineerd door de consoliderende toezichthouder.

2.   De leden van het college verantwoordelijk voor het toezicht op groepsentiteiten die door een noodsituatie getroffen worden of waarschijnlijk getroffen zullen worden, informeren de consoliderende toezichthouder over het verloop van de noodsituatie en over de tenuitvoerlegging van de overeengekomen maatregelen met betrekking tot hun groepsentiteiten, als van toepassing.

3.   Alle bijwerkingen met betrekking tot de monitoring van de gecoördineerde toezichtrespons worden door de consoliderende toezichthouder verstrekt aan de leden van het college, met inbegrip van de EBA, en hebben betrekking op de groep en de groepsentiteiten die door een noodsituatie getroffen worden of waarschijnlijk getroffen zullen worden.

4.   De consoliderende toezichthouder en de leden van het college verantwoordelijk voor het toezicht op de groepsentiteiten die door een noodsituatie getroffen worden of waarschijnlijk getroffen zullen worden, overwegen of het nodig is om de gecoördineerde toezichtrespons bij te werken, waarbij zij rekening houden met de informatie die zij aan elkaar verstrekken tijdens de monitoring van de tenuitvoerlegging.

5.   De vereisten vervat in de leden 1 tot en met 4 gelden onverwijld.

HOOFDSTUK 3

OPERATIONEEL FUNCTIONEREN VAN COLLEGES DIE ZIJN GEVORMD OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 51, LID 3, VAN RICHTLIJN 2013/36/EU

AFDELING 1

Oprichting en functioneren van colleges

Artikel 17

Opstelling en bijwerking van de mapping van een instelling, oprichting van een college, opstelling en bijwerking van lijsten van contactpersonen en totstandbrenging en wijziging van de schriftelijk vastgelegde coördinatie- en samenwerkingsregelingen

Voor colleges die overeenkomstig artikel 51, lid 3, van Richtlijn 2013/36/EU zijn gevormd, belasten de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst zich ermee de mapping van een instelling op te stellen en bij te werken, een college op te richten, lijsten van contactpersonen op te stellen en bij te werken en de schriftelijk vastgelegde coördinatie- en samenwerkingsregelingen tot stand te brengen en te wijzigen overeenkomstig artikel 2 tot en met 5 voor zover van toepassing.

Artikel 18

Operationele aspecten van vergaderingen en activiteiten van het college

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst stellen een regelmatige samenwerking in met leden van het college in de vorm van vergaderingen of andere activiteiten.

2.   De organisatie van vergaderingen en activiteiten van het college en de doelstellingen daarvan worden door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst meegedeeld aan de leden van het college, met inbegrip van de EBA.

3.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst stellen de doelstellingen van de vergaderingen van het college duidelijk vast. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst zorgen ervoor dat deze doelstellingen worden weerspiegeld in de agendapunten van de vergaderingen en nodigen alle leden van het college uit om voorstellen te doen voor bijkomende agendapunten. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst houden rekening met alle voorstellen voor agendapunten die door de leden van het college zijn gedaan en motiveren, indien hierom wordt verzocht, waarom deze in voorkomend geval niet zijn opgenomen.

4.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en de leden van het college die betrokken zijn bij een bepaalde activiteit of vergadering van het college verspreiden documenten en bijdragen aan werkdocumenten ruim van te voren, zodat alle deelnemers aan het college actief kunnen bijdragen aan de besprekingen.

AFDELING 2

Planning en coördinatie van toezichtactiviteiten in normale bedrijfsomstandigheden

Artikel 19

Het algemene kader voor de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, leden van het college en waarnemers

1.   Voor de toepassing van artikel 28, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98 doen de leden van het college de informatie toekomen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst.

2.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst doen de informatie waarvan sprake in lid 1 toekomen:

a)

aan de leden van het college;

b)

aan de waarnemers naarmate de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst dit passend achten en in overeenstemming met de voorwaarden van hun deelname aan het college.

3.   Als de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van oordeel zijn dat de informatie waarvan sprake in lid 1 niet relevant is voor een bepaald collegelid, plegen zij vooraf overleg met dat lid en verstrekken zij het de essentiële punten van de informatie om dat lid in staat te stellen de feitelijke relevantie ervan te bepalen.

4.   Wanneer het college in verschillende substructuren is georganiseerd, houden de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst alle leden van het college volledig en tijdig op de hoogte van de in verschillende substructuren van het college ondernomen actie of genomen maatregelen.

5.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en de leden van het college bereiken overeenstemming over de manier waarop informatie wordt uitgewisseld en vermelden deze afspraak in de schriftelijk vastgelegde coördinatie- en samenwerkingsregelingen overeenkomstig artikel 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98.

Artikel 20

Totstandbrenging en bijwerking van het programma voor onderzoek door de toezichthouder van het college

1.   Voor het opstellen van een programma voor onderzoek door de toezichthouder van het college waarvan sprake in artikel 99 van Richtlijn 2013/36/EU overeenkomstig artikel 31 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98 leveren de leden van het college de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst hun bijdrage.

2.   Na ontvangst van de bijdragen van de leden van het college stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst een ontwerp op voor het programma voor onderzoek door de toezichthouder van het college.

3.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst doen dit ontwerp voor het programma voor onderzoek door de toezichthouder van het college aan de leden van het college toekomen en nodigen dezen uit binnen een passende termijn hun standpunten over gezamenlijke werkgebieden voor te leggen.

4.   Voor de voltooiing van het programma voor onderzoek door de toezichthouder van het college houden de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst rekening met alle standpunten en voorbehouden van de leden van het college en lichten zij, indien deze niet in de regelingen zijn opgenomen, dit toe.

5.   Na voltooiing van het programma voor onderzoek door de toezichthouder van het college doen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst dit aan de leden van het college toekomen.

6.   Het programma voor onderzoek door de toezichthouder van het college wordt ten minste één keer per jaar bijgewerkt, of vaker indien uit het proces van toetsing en evaluatie door de toezichthouder overeenkomstig artikel 97 van Richtlijn 2013/36/EU blijkt dat dit noodzakelijk is.

7.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst werken het programma voor onderzoek door de toezichthouder van het college bij volgens de procedure omschreven in de leden 1 tot en met 5.

AFDELING 3

Planning en coördinatie van toezichtactiviteiten bij de voorbereiding op en in noodsituaties en slotbepalingen

Artikel 21

Vaststelling en bijwerking van het kader voor noodsituaties voor het college

1.   Voor het vaststellen van het kader voor noodsituatie voor het college stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst een voorstel op overeenkomstig artikel 32 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98.

2.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst doen hun voorstel toekomen aan de leden van het college en nodigen dezen uit binnen een passende termijn hun standpunten voor te leggen.

3.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst houden rekening met alle standpunten en voorbehouden van de leden van het college en lichten, indien deze niet worden opgenomen, dit toe.

4.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst deelt de definitieve versie van het kader voor noodsituaties voor het college aan de leden van het college mee.

5.   De bevoegde autoriteiten van een lidstaat van herkomst en de leden van het college overwegen ten minste één keer per jaar of een bijwerking van het kader voor noodsituaties voor het college nodig is.

6.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en de leden van het college werken het kader voor noodsituaties voor het college bij volgens de procedure vervat in de leden 1 tot en met 4.

Artikel 22

Uitwisseling van informatie in een noodsituatie

1.   Indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst kennis krijgen van een noodsituatie waardoor de instelling getroffen wordt of waarschijnlijk getroffen zal worden, waarschuwen zij onverwijld de EBA en de leden van het college.

2.   Indien een lid van het college kennis krijgt van een noodsituatie waardoor een bijkantoor in zijn rechtsgebied getroffen wordt of waarschijnlijk getroffen zal worden, waarschuwt hij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst onverwijld.

Artikel 23

Coördinatie van de toezichtbeoordeling van een noodsituatie

Voor de toepassing van artikel 34 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98 verspreiden de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst de toezichtbeoordeling van de noodsituatie onder de leden van het college die toezicht houden op bijkantoren die door de noodsituatie getroffen worden of waarschijnlijk getroffen zullen worden.

Artikel 24

Coördinatie en monitoring van de toezichtrespons op een noodsituatie

1.   Voor de toepassing van artikel 35 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98 ontwikkelen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst een gecoördineerde toezichtrespons op een noodsituatie. Met de standpunten van leden van het college die toezicht houden op bijkantoren die door een noodsituatie getroffen worden of waarschijnlijk getroffen zullen worden, wordt door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst op toereikende wijze rekening gehouden.

2.   In voorkomend geval wordt de monitoring van de tenuitvoerlegging van de in de toezichtrespons vervatte maatregelen gecoördineerd door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst.

3.   De leden van het college stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst op de hoogte van het verloop van de noodsituatie en de tenuitvoerlegging van overeengekomen maatregelen met betrekking tot de bijkantoren in hun rechtsgebied.

4.   Alle actualiseringen met betrekking tot de monitoring van de toezichtrespons worden door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst verstrekt aan de leden van het college, met inbegrip van de EBA.

5.   De ontwikkeling van de toezichtbeoordeling van een noodsituatie waarvan sprake in artikel 23 en de ontwikkeling van de toezichtrespons op deze situatie kunnen parallel aan elkaar worden uitgevoerd.

Artikel 25

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is bindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 oktober 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 van de Commissie van 16 april 2014 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor wat betreft de rapportage aan de toezichthoudende autoriteit door instellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 191 van 28.6.2014, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/98 van de Commissie van 16 oktober 2015 tot aanvulling van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft technische reguleringsnormen voor het bepalen van de algemene voorwaarden voor de werking van colleges van toezichthouders (zie bladzijde 2 van dit Publicatieblad).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/100 van de Commissie van 16 oktober 2015 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen tot bepaling van het gezamenlijke besluitvormingsproces met betrekking tot de aanvraag voor bepaalde prudentiële toestemmingen ingevolge Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (zie bladzijde 45 van dit Publicatieblad).

(6)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).


BIJLAGE I

Mappingmodel

EU-moederinstelling/Financiële EU-moederholding/Gemengde financiële EU-moederholding/EU-instelling

 

Totaalbedrag van de activa en de posten buiten de balanstelling (in miljoen euro)

 

Wordt deze aangemerkt als mondiaal systeemrelevante instelling (MSI) of andere systeemrelevante instelling (ASI)?

 

Is ontheffing verleend ingevolge artikel 7 of 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 (ontheffingen van kapitaalvereisten)? (J/N)

 

Is ontheffing verleend ingevolge artikel 8 of 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 (ontheffingen van liquiditeitsvereisten)? (J/N)

 


Instellingen waaraan een vergunning is verleend in een lidstaat/Entiteiten uit de financiële sector waaraan een vergunning is verleend in een lidstaat

Is de instelling/entiteit uit de financiële sector belangrijk voor de groep?

(J/N)

Is de instelling/entiteit uit de financiële sector belangrijk voor de lidstaat waarin zij een vergunning heeft verkregen?

(J/N)

Totaalbedrag van de activa en posten buiten de balanstelling van de instelling/entiteit uit de financiële sector (in miljoen euro)

In voorkomend geval, de criteria gebruikt voor het vaststellen van het belang voor de lidstaat

In voorkomend geval, de criteria gebruikt voor het vaststellen van het belang voor de groep

Is ontheffing verleend ingevolge artikel 7 of artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013

(ontheffingen van kapitaalvereisten)?

(J/N)

Bevoegde autoriteit/Andere autoriteit

Lidstaat

Instelling/Entiteit uit de financiële sector

Legal Identifier Code, indien een dergelijke code bestaat (pre-Legal Entity Identifiers of Global Legal Entity Identifier System)

Wordt de instelling/entiteit uit de financiële sector aangemerkt als ASI?

Directe moedermaatschappij van de instelling/entiteit uit de financiële sector

Legal Identifier Code, indien een dergelijke code bestaat (pre-Legal Entity Identifiers of Global Legal Entity Identifier System)

Wordt de directe moedermaatschappij aangemerkt als ASI?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afwikkelingscollege:

Leden en waarnemers (landen):

Leden en waarnemers (autoriteiten):

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Crisismanagementgroep (CMG):

Leden (landen):

Leden (autoriteiten):

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 

Naam van de consoliderende toezichthouder of de bevoegde instantie van de lidstaat van herkomst:

 

Adres van de consoliderende toezichthouder of de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst:

 

Contactpersoon (naam, e-mailadres, telefoonnummer) van de consoliderende toezichthouder of de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst:

 

 

Is ontheffing verleend ingevolge artikel 8 of artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 (ontheffingen van liquiditeitsvereisten)? (J/N)

Is de betrokken autoriteit een lid of een waarnemer van het college? Indien ja en onderdeel van een specifieke collegesubstructuur, graag vermelden.

In een lidstaat gevestigde bijkantoren

Is het bijkantoor belangrijk voor de groep?

(J/N)

In voorkomend geval, de criteria gebruikt voor het vaststellen van het belang

Is het bijkantoor belangrijk voor de lidstaat, overeenkomstig artikel 51 van Richtlijn 2013/36/EU?

(J/N)

Is de betrokken autoriteit een lid of waarnemer van het college? Indien ja en onderdeel van een specifieke collegesubstructuur, graag vermelden.

Bevoegde autoriteit/Andere autoriteit

Lidstaat

Bijkantoor

Instelling waaronder het bijkantoor is gevestigd

Legal Identifier Code van de instelling waaronder het bijkantoor is gevestigd, indien een dergelijke code bestaat (pre-Legal Entity Identifiers of Global Legal Entity Identifier System)

Wordt de instelling waaronder het bijkantoor is gevestigd, aangemerkt als ASI? (J/N)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Instellingen die een vergunning hebben gekregen en bijkantoren die gevestigd zijn in een derde land

Is de instelling/het bijkantoor belangrijk voor de groep?

(J/N)

In voorkomend geval, de criteria gebruikt voor het vaststellen van het belang

Zijn de vereisten betreffende vertrouwelijkheid en geheimhoudingsverplichting die gelden voor de toezichthoudende autoriteit van het derde land als gelijkwaardig beoordeeld door alle leden van het college?

(J/N)

Is de toezichthoudende autoriteit van het derde land waarnemer van het college? Indien ja en onderdeel van een specifieke collegesubstructuur, graag vermelden.

Toezichthoudende autoriteit derde land

Derde land

Instelling/Bijkantoor

Legal Identifier Code van de instelling, indien een dergelijke code bestaat (pre-Legal Entity Identifiers of Global Legal Entity Identifier System)

Directe moedermaatschappij van de instelling

Legal Identifier Code van de directe moedermaatschappij, indien een dergelijke code bestaat (pre-Legal Entity Identifiers of Global Legal Entity Identifier System)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Is er een andere niet-Europese collegestructuur? (J/N) (indien ja, de naam van het college en ontvangende toezichthouder vermelden).

Leden (landen):

Leden (autoriteiten):

 

 

 

Naam van het college:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


BIJLAGE II

Model voor de schriftelijk vastgelegde coördinatie- en samenwerkingsregelingen van het toezichtcollege, vastgesteld voor de

<XY>Groep/<A>Instelling

Image Image Image Image Image Image Image

Top