EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32013R1051

Verordening (EU) nr. 1051/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 562/2006 teneinde te voorzien in gemeenschappelijke regels inzake de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen in uitzonderlijke omstandigheden

OJ L 295, 6.11.2013, p. 1–10 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 11/04/2016; opgeheven door 32016R0399

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2013/1051/oj

6.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 295/1


VERORDENING (EU) Nr. 1051/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 22 oktober 2013

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 562/2006 teneinde te voorzien in gemeenschappelijke regels inzake de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen in uitzonderlijke omstandigheden

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, leden 1 en 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De totstandbrenging van een ruimte waarin het vrije verkeer van personen over binnengrenzen is gegarandeerd, is één van de belangrijkste verwezenlijkingen van de Unie. Wanneer zich in een ruimte zonder binnengrenstoezicht een situatie voordoet die een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid in die ruimte, of in delen daarvan of in een of meer lidstaten, is het noodzakelijk gezamenlijk op te treden door in uitzonderlijke omstandigheden toestemming te geven voor de tijdelijke herinvoering van binnengrenstoezicht, zonder evenwel het beginsel van het vrije verkeer van personen in gevaar te brengen. Gelet op de gevolgen die dergelijke, bij wijze van uiterste middel getroffen maatregelen kunnen hebben voor al wie binnen de ruimte zonder binnengrenstoezicht het recht van vrij verkeer heeft, moeten voorwaarden en procedures voor de herinvoering van dergelijke maatregelen worden vastgesteld om ervoor zorgen dat de maatregelen uitzonderlijk zijn en dat het evenredigheidsbeginsel in acht wordt genomen. De draagwijdte en de duur van de tijdelijke herinvoering van dergelijke maatregelen moet worden beperkt tot het strikte minimum dat vereist is om op een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid te kunnen reageren.

(2)

Het vrije verkeer van personen binnen de ruimte zonder binnengrenstoezicht is een essentiële verwezenlijking van de Unie. Aangezien de tijdelijke herinvoering van binnengrenstoezicht gevolgen heeft voor het vrije verkeer van personen, dient een besluit tot herinvoering van dergelijk toezicht te worden genomen in overeenstemming met gezamenlijk overeengekomen criteria en te worden kennisgegeven aan de Commissie, of te worden aanbevolen door een instelling van de Unie. Hoe dan ook dient de herinvoering van binnengrenstoezicht de uitzondering te blijven en slechts door een bij wijze van uiterste middel getroffen maatregel te worden toegepast, met een strikt beperkte draagwijdte en duur, op basis van specifieke objectieve criteria en van een op Unieniveau te monitoren beoordeling van de noodzaak ervan. Wanneer een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid onmiddellijk optreden vereist, dient een lidstaat over te kunnen gaan tot herinvoering van grenstoezicht aan zijn binnengrenzen voor een termijn van ten hoogste tien dagen. Elke verlenging van deze termijn moet op het niveau van de Unie worden gemonitord.

(3)

De noodzaak en evenredigheid van de herinvoering van binnengrenstoezicht dient te worden afgewogen tegen de bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid die tot dergelijke herinvoering noopt; dit geldt ook voor andere maatregelen die op nationaal of Unieniveau of op beide niveaus zouden kunnen worden getroffen, en de gevolgen dergelijk toezicht voor het vrije verkeer van personen binnen de ruimte zonder binnengrenstoezicht dienen in de afweging te worden meegewogen.

(4)

De herinvoering van binnengrenstoezicht kan bij uitzondering nodig zijn bij een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid op het niveau van de ruimte zonder binnengrenstoezicht of op nationaal niveau, in het bijzonder na terroristische incidenten of bedreigingen, of bij bedreigingen die uitgaan van georganiseerde criminaliteit.

(5)

Migratie en het overschrijden van buitengrenzen door een groot aantal onderdanen van derde landen zou niet per definitie mogen worden gezien als een bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid.

(6)

Conform de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet een afwijking van het grondbeginsel van het vrije verkeer van personen restrictief worden opgevat, en veronderstelt het begrip openbare orde dat er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.

(7)

Op grond van de tot dusverre opgedane ervaring met betrekking tot de werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht kan de Commissie, om te helpen zorgen voor een consequente uitvoering van het Schengenacquis, richtsnoeren opstellen inzake de herinvoering van het binnengrenstoezicht, in gevallen die een dergelijke maatregel tijdelijk vereisen en in gevallen waarin onmiddellijk optreden is vereist. In die richtsnoeren moeten duidelijke indicatoren worden opgenomen aan de hand waarvan beter te beoordelen is welke omstandigheden een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid zouden kunnen vormen.

(8)

Indien op basis van een evaluatieverslag dat is opgesteld krachtens Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad van 7 oktober 2013 betreffende de instelling van een evaluatie- en toezichtsmechanisme voor de controle van de toepassing van het Schengenacquis (2), is vastgesteld dat de uitoefening van het buitengrenstoezicht ernstige gebreken vertoont, en teneinde de naleving te garanderen van de aanbevelingen die overeenkomstig die verordening zijn vastgesteld, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om de geëvalueerde lidstaat aan te bevelen bepaalde specifieke maatregelen te nemen, waaronder het inzetten van Europese grenswachtteams, het indienen van strategische plannen of, als uiterste middel en rekening houdend met de ernst van de situatie, het sluiten van een bepaalde grensdoorlaatpost. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (3). Volgens artikel 2, lid 2, onder b), iii), van die verordening is de onderzoeksprocedure van toepassing.

(9)

De tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan bepaalde binnengrenzen volgens een specifieke procedure op Unieniveau kan ook gerechtvaardigd zijn in uitzonderlijke omstandigheden en als uiterste maatregel, wanneer de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar is als gevolg van aanhoudende ernstige gebreken in verband met het buitengrenstoezicht, die worden geconstateerd in het kader van een grondige evaluatieprocedure overeenkomstig de artikelen 14 en 15 van Verordening (EU) nr. 1053/2013, wanneer die omstandigheden een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid zouden vormen binnen die ruimte of delen daarvan. Een dergelijke specifieke procedure voor de tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan bepaalde binnengrenzen zou, in dezelfde omstandigheden, ook kunnen worden ingeleid indien de geëvalueerde lidstaat ernstig in zijn verplichtingen tekortschiet. Aangezien dergelijke maatregelen politiek gevoelig liggen, en raken aan de nationale bevoegdheden inzake uitvoering en handhaving van het binnengrenstoezicht, dienen de uitvoeringsbevoegdheden voor het vaststellen van aanbevelingen in het kader van die specifieke procedure op Unieniveau te worden toegekend aan de Raad, handelend op voorstel van de Commissie.

(10)

Voordat een aanbeveling over de tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan bepaalde binnengrenzen wordt vastgesteld, moet tijdig grondig worden onderzocht of er maatregelen kunnen worden getroffen om de diepere oorzaken aan te pakken, onder meer door bijstand via organen en instanties van de Unie zoals het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen (Frontex), dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad (4) of de Europese politiedienst (Europol), die is opgericht bij Besluit 2009/371/JBZ van de Raad (5), en maatregelen voor technische en financiële ondersteuning op nationaal niveau, op Unieniveau of op beide niveaus. Indien een ernstig gebrek wordt geconstateerd, kan de Commissie de betrokken lidstaten helpen door maatregelen voor financiële ondersteuning te treffen. Voorts dient elke aanbeveling van de Commissie en de Raad gebaseerd te zijn op gestaafde informatie.

(11)

De Commissie moet de mogelijkheid hebben om onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast te stellen indien dit, in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met de noodzaak om het grenstoezicht aan de binnengrenzen te verlengen, om dwingende redenen van urgentie vereist is.

(12)

De evaluatieverslagen en aanbevelingen bedoeld in de artikelen 14 en 15 van Verordening (EU) nr. 1053/2013 dienen de basis te vormen waarop wordt overgegaan tot de specifieke maatregelen in geval van ernstige gebreken met betrekking tot het buitengrenstoezicht en waarop de bij deze verordening bepaalde specifieke procedure wordt ingeleid in geval van uitzonderlijke omstandigheden waarbij de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar komt. De lidstaten en de Commissie verrichten gezamenlijk regelmatige, objectieve en onpartijdige evaluaties om te verifiëren of deze verordening correct wordt toegepast en de Commissie coördineert de evaluaties in nauwe samenwerking met de lidstaten. Dit evaluatiemechanisme bevat de volgende elementen: meerjaren- en jaarprogramma's voor evaluatie, aangekondigde en onaangekondigde controles ter plaatse door een klein team van Commissievertegenwoordigers en door de lidstaten aangewezen deskundigen, door de Commissie aangenomen verslagen over het resultaat van de evaluatie en aanbevelingen voor corrigerende maatregelen die door de Raad op voorstel van de Commissie worden vastgesteld, passende follow-up, toezicht en rapportage.

(13)

Daar de doelstelling van deze verordening, met name het voorzien in gemeenschappelijke regels inzake de tijdelijke herinvoering van binnengrenstoezicht in uitzonderlijke omstandigheden, enkel door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(14)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening; deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemde protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad een besluit heeft genomen over deze verordening, of het deze in zijn nationale wetgeving zal omzetten.

(15)

Deze verordening houdt een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (6). Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op het Verenigd Koninkrijk.

(16)

Deze verordening houdt een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (7). Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is dan ook niet bindend voor, noch van toepassing op Ierland.

(17)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, houdt deze verordening een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (8), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (9) inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst.

(18)

Wat Zwitserland betreft, houdt deze verordening een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (10), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (11).

(19)

Wat Liechtenstein betreft, houdt deze verordening een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (12), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (13).

(20)

Wat Cyprus betreft, vormt deze verordening een handeling die voortbouwt op het Schengenacquis of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003.

(21)

Wat Bulgarije en Roemenië betreft, vormt deze verordening een handeling die voortbouwt op het Schengenacquis of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005.

(22)

Wat Kroatië betreft, vormt deze verordening een handeling die op het Schengenacquis voortbouwt of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2011.

(23)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn vastgelegd, met inbegrip van de vrijheid van verkeer van personen en van verblijf. Deze verordening moet worden uitgevoerd met inachtneming van die rechten en beginselen.

(24)

Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (14) dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 562/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

aan titel II wordt het volgende hoofdstuk toegevoegd:

HOOFDSTUK IV bis

Specifieke maatregelen in geval van ernstige gebreken met betrekking tot het buitengrenstoezicht

Artikel 19 bis

Maatregelen aan de buitengrenzen en ondersteuning door het agentschap

1.   Indien er in een evaluatieverslag dat is opgesteld krachtens artikel 14 van Verordening (EU) nr. 1053/2013 van 7 oktober 2013 van de Raad betreffende de instelling van een evaluatie- en toezichtsmechanisme voor de controle van de toepassing van het Schengenacquis, (15) ernstige gebreken worden vastgesteld bij de uitvoering van de procedures voor het buitengrenstoezicht, kan de Commissie, teneinde te waarborgen dat de in artikel 15 van die verordening bedoelde aanbevelingen worden opgevolgd, de geëvalueerde lidstaat door middel van een uitvoeringshandeling aanbevelen bepaalde specifieke maatregelen te nemen, die een of meer van de volgende maatregelen kan omvatten:

a)

een begin maken met het inzetten van Europese grenswachtteams, overeenkomstig de bepalingen van de Verordening (EG) nr. 2007/2004;

b)

zijn op een risico-evaluatie gebaseerde strategische plannen, met inbegrip van informatie over de inzet van personeel en apparatuur, voor advies aan het agentschap voorleggen.

Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 33 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   De Commissie verstrekt het krachtens artikel 33 bis, lid 1, opgerichte comité regelmatig voortgangsinformatie over de toepassing van de in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen worden gemaakt, en van het effect ervan op de vastgestelde gebreken.

Zij brengt tevens het Europees Parlement en de Raad op de hoogte.

3.   Indien in een in lid 1 bedoeld evaluatieverslag is geconcludeerd dat de geëvalueerde lidstaat ernstig in zijn verplichtingen tekortschiet, en daarom op grond van artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1053/2013 binnen drie maanden verslag dient uit te brengen over de uitvoering van het betreffende actieplan, en indien de Commissie na het verstrijken van de termijn van drie maanden vaststelt dat de situatie ongewijzigd is, kan zij, wanneer aan alle gestelde voorwaarden is voldaan, de bij artikel 26 van deze verordening bepaalde procedure inleiden.

2)

de artikelen 23 tot en met 27 worden vervangen door:

„Artikel 23

Algemeen kader voor de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen

1.   Indien zich in de ruimte zonder binnengrenstoezicht een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid van een lidstaat voordoet, kan die lidstaat bij wijze van uitzondering aan alle of bepaalde delen van zijn binnengrenzen grenstoezicht herinvoeren, gedurende een beperkte periode van ten hoogste dertig dagen, dan wel voor de voorzienbare duur van de ernstige bedreiging, indien deze langer is dan dertig dagen. De omvang en de duur van het tijdelijk heringevoerde grenstoezicht aan de binnengrenzen blijven beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is om op de ernstige bedreiging te kunnen reageren.

2.   Het grenstoezicht aan de binnengrenzen wordt slechts als uiterste middel en in overeenstemming met de artikelen 24, 25 en 26 heringevoerd. Wanneer wordt overwogen het grenstoezicht aan de binnengrenzen krachtens respectievelijk artikel 24, 25 of 26 opnieuw in te voeren, wordt in elk geval rekening gehouden met de in artikel 23 bis, respectievelijk artikel 26 bis bedoelde criteria.

3.   Indien de ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid in de betrokken lidstaat langer duurt dan de in lid 1 van dit artikel bedoelde periode, kan die lidstaat, rekening houdend met de in artikel 23 bis vermelde criteria en overeenkomstig artikel 24, het grenstoezicht aan zijn binnengrenzen op de in lid 1 van dit artikel genoemde gronden, en rekening houdend met nieuwe elementen, met hernieuwbare periodes van ten hoogste dertig dagen verlengen.

4.   De totale periode gedurende welke het grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw wordt ingevoerd, duurt met inbegrip van de verlengingen overeenkomstig lid 3 van dit artikel, niet langer dan zes maanden. In de in artikel 26 bedoelde uitzonderlijke omstandigheden kan die totale periode worden verlengd tot een maximumduur van twee jaar overeenkomstig lid 1 van dat artikel.

Artikel 23 bis

Criteria voor de tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen

Indien een lidstaat besluit tot tijdelijke herinvoering, als uiterste middel, van het grenstoezicht aan een of meer binnengrenzen of delen daarvan, of tot verlenging van dergelijke herinvoering, overeenkomstig artikel 23 of artikel 25, lid 1, beoordeelt de lidstaat in hoeverre een dergelijke maatregel de bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid voldoende kan verhelpen, en of de maatregel tot die bedreiging in verhouding staat. Bij een dergelijke beoordeling houdt de lidstaat in het bijzonder rekening met het volgende:

a)

de verwachte gevolgen van de bedreigingen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid, met name in geval van terroristische incidenten of bedreigingen, waaronder die welke uitgaan van georganiseerde criminaliteit;

b)

de verwachte gevolgen van de maatregel op het vrije verkeer van personen in de ruimte zonder binnengrenstoezicht.

Artikel 24

Procedure voor de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen op grond van artikel 23, lid 1

1.   Een lidstaat die overweegt op grond van artikel 23, lid 1, het grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw in te voeren, stelt uiterlijk vier weken vóór de geplande herinvoering, of eerder, indien de tot herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen nopende omstandigheden minder dan vier weken vóór de geplande herinvoering bekend worden, de andere lidstaten en de Commissie hiervan in kennis. Daartoe verstrekken de lidstaten de volgende informatie:

a)

de redenen voor de voorgenomen herinvoering, waarbij alle relevante gegevens worden vermeld over de gebeurtenissen die een ernstige bedreiging voor hun openbare orde of hun binnenlandse veiligheid inhouden;

b)

de draagwijdte van de voorgenomen herinvoering, waarbij wordt aangegeven aan welke delen van de binnengrenzen het toezicht opnieuw wordt ingevoerd;

c)

de namen van de aangewezen grensdoorlaatposten;

d)

de datum en de duur van de geplande herinvoering;

e)

in voorkomend geval, de maatregelen die de andere lidstaten zouden moeten treffen.

De kennisgeving op grond van de eerste alinea kan door twee of meer lidstaten samen worden gedaan.

Indien nodig kan de Commissie de betrokken lidsta(a)t(en) om aanvullende informatie verzoeken.

2.   De in lid 1 bedoelde informatie wordt ingediend bij het Europees Parlement en de Raad op hetzelfde moment als waarop zij overeenkomstig dat lid ter kennis van de andere lidstaten en de Commissie wordt gebracht.

3.   Lidstaten die overeenkomstig lid 1 een kennisgeving doen kunnen, indien nodig en in overeenstemming met het nationale recht, besluiten de informatie gedeeltelijk te rubriceren.

Die rubricering van informatie verhindert niet dat de Commissie informatie ter beschikking van het Europees Parlement stelt. De toezending en behandeling van informatie en documenten die uit hoofde van dit artikel aan het Europees Parlement zijn toegezonden voldoen aan de regels voor het doorsturen en behandelen van gerubriceerde gegevens die tussen het Europees Parlement en de Commissie van toepassing zijn.

4.   Na de kennisgeving door de betrokken lidstaat op grond van lid 1 van dit artikel en met het oog op het in lid 5 van dit artikel bedoelde overleg, kan de Commissie of een andere lidstaat, onverminderd artikel 72 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, advies uitbrengen.

Indien de Commissie op basis van de informatie in de kennisgeving of van aanvullende informatie die zij ontvangen heeft, betwijfelt of de geplande herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen noodzakelijk dan wel evenredig is, of indien zij overleg over een bepaald aspect van de kennisgeving wenselijk acht, brengt zij een advies in die zin uit.

5.   Teneinde tussen de lidstaten, indien nodig, wederzijdse samenwerking te organiseren, na te gaan of de maatregelen in verhouding staan tot de gebeurtenissen die aanleiding geven tot de herinvoering van het grenstoezicht, en de bedreigingen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid te onderzoeken, wordt tussen de lidstaat die het grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw wil invoeren, de andere lidstaten, in het bijzonder de lidstaten die rechtstreeks door dergelijke maatregelen worden geraakt, en de Commissie overleg gepleegd, onder meer, waar nodig, tijdens gezamenlijke vergaderingen, over de in lid 1 bedoelde informatie en over een advies van de Commissie of een lidstaat op grond van lid 4.

6.   Het in lid 5 bedoelde overleg vindt ten minste tien dagen voor de geplande datum voor de herinvoering van het grenstoezicht plaats.

Artikel 25

Specifieke procedure voor gevallen die onmiddellijk optreden vereisen

1.   Indien een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid in een lidstaat onmiddellijk optreden vereist, kan de betrokken lidstaat bij wijze van uitzondering het grenstoezicht aan de binnengrenzen onmiddellijk opnieuw invoeren voor een beperkte periode van ten hoogste tien dagen.

2.   Wanneer een lidstaat het grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw invoert, stelt hij tegelijkertijd de andere lidstaten en de Commissie hiervan in kennis en deelt hij de in artikel 24, lid 1, bedoelde informatie en de redenen voor de toepassing van de procedure van dit artikel mee. De Commissie kan de andere lidstaten onmiddellijk na ontvangst van de kennisgeving raadplegen.

3.   Indien de ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid aanhoudt na de in lid 1 bedoelde periode, kan de lidstaat besluiten het grenstoezicht aan de binnengrenzen met hernieuwbare periodes van ten hoogste twintig dagen te verlengen. De betrokken lidstaat houdt daarbij rekening met de in artikel 23 bis bedoelde criteria, waaronder een bijgewerkte beoordeling van de noodzakelijkheid en evenredigheid van de maatregel, en met nieuwe elementen.

Bij een dergelijke verlenging, zijn de bepalingen van artikel 24, leden 4 en 5, van overeenkomstige toepassing, en vindt het overleg onverwijld plaats nadat het verlengingsbesluit ter kennis van de Commissie en de lidstaten is gebracht.

4.   Onverminderd artikel 23, lid 4, duurt de totale periode gedurende welke het grenstoezicht aan de binnengrenzen is heringevoerd, uitgaande van de eerste termijn overeenkomstig lid 1 en van verlengingen overeenkomstig lid 3, niet langer dan twee maanden.

5.   De Commissie informeert het Europees Parlement onverwijld over de in het kader van dit artikel gedane kennisgevingen.

Artikel 26

Specifieke procedure voor uitzonderlijke omstandigheden waarbij de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar komt

1.   In uitzonderlijke omstandigheden, waarbij als gevolg van aanhoudende ernstige gebreken met betrekking tot het buitengrenstoezicht, zoals bedoeld in artikel 19 bis, de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar komt, en voor zover die omstandigheden een ernstige bedreiging vormen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid binnen de ruimte zonder binnengrenstoezicht of binnen delen daarvan, kan, in overeenstemming met lid 2 van dit artikel, het grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw worden ingevoerd voor een periode van ten hoogste zes maanden. Die periode mag, indien de uitzonderlijke omstandigheden aanhouden, ten hoogste driemaal met een bijkomende periode van ten hoogste zes maanden worden verlengd.

2.   De Raad kan, indien alle andere en in het bijzonder de in artikel 19 bis, lid 1, bedoelde maatregelen niet volstaan om de ernstige bedreiging daadwerkelijk te verminderen, als uiterste middel en als maatregel ter bescherming van de gemeenschappelijk belangen in de ruimte zonder binnengrenstoezicht, aanbevelen dat een of meer lidstaten het grenstoezicht aan alle of bepaalde delen van hun binnengrenzen opnieuw invoeren. De Raad doet de aanbeveling op voorstel van de Commissie. De lidstaten kunnen de Commissie verzoeken bij de Raad een voorstel voor een dergelijke aanbeveling in te dienen.

De Raad vermeldt in de aanbeveling ten minste de in artikel 24, lid 1, onder a) tot en met e), bedoelde informatie.

De Raad kan onder de voorwaarden en volgens de procedure van dit artikel een verlenging aanbevelen.

Voordat een lidstaat op grond van dit lid het grenstoezicht aan alle of bepaalde delen van zijn binnengrenzen opnieuw invoert, stelt hij de andere lidstaten, het Europees Parlement en de Commissie hiervan in kennis.

3.   Indien een lidstaat de in lid 2 bedoelde aanbeveling niet uitvoert, stelt die lidstaat de Commissie onverwijld schriftelijk in kennis van zijn redenen.

In dat geval dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met de evaluatie van de door de betrokken lidstaat aangevoerde redenen en over de gevolgen voor de bescherming van de algemene belangen in de ruimte zonder binnengrenstoezicht.

4.   Op grond van naar behoren gemotiveerde urgentie kan de Commissie, in gevallen waarin de omstandigheden welke tot verlenging van het grenstoezicht aan de binnengrenzen overeenkomstig lid 2 nopen, minder dan tien dagen vóór het einde van de vorige periode van heringevoerd toezicht bekend worden, alle nodige aanbevelingen vaststellen middels onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen overeenkomstig de in artikel 33 bis, lid 3, bedoelde procedure. Binnen veertien dagen na de vaststelling van die aanbevelingen dient de Commissie bij de Raad een voorstel voor een aanbeveling in overeenkomstig lid 2.

5.   Dit artikel geldt onverminderd de maatregelen die de lidstaten op grond van de artikelen 23, 24 en 25 kunnen vaststellen in geval van een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de interne veiligheid.

Artikel 26 bis

Criteria voor de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen wanneer uitzonderlijke omstandigheden de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar brengen

1.   Indien de Raad in overeenstemming met artikel 26, lid 2, als uiterste middel de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan een of meer binnengrenzen of delen daarvan aanbeveelt, beoordeelt hij in hoeverre die maatregel de bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid in de ruimte zonder binnengrenstoezicht voldoende kan verhelpen, en of de maatregel tot die bedreiging in verhouding staat. Die beoordeling geschiedt aan de hand van de door de betrokken lidstaat of lidstaten en door de Commissie verstrekte gedetailleerde informatie, alsook van alle andere relevante informatie, met inbegrip van de overeenkomstig lid 2 van dit artikel verkregen informatie. Daarbij worden met name de volgende overwegingen in aanmerking genomen:

a)

de beschikbaarheid van maatregelen voor technische of financiële ondersteuning die zijn of kunnen worden getroffen op nationaal of Unieniveau of op beide niveaus, inclusief bijstand van organen en instanties van de Unie als het agentschap, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken, opgericht bij Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad (16) of de Europese politiedienst (Europol), opgericht bij Besluit 2009/371/JBZ van de Raad (17), en in hoeverre die maatregelen de bedreigingen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid binnen de ruimte zonder binnengrenstoezicht voldoende kunnen verhelpen;

b)

de huidige en de verwachte gevolgen van ernstige gebreken die met betrekking tot het buitengrenstoezicht zijn vastgesteld in het kader van de evaluaties die zijn uitgevoerd krachtens Verordening (EU) nr. 1053/2013 en de mate waarin deze ernstige gebreken een ernstige bedreiging vormen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid in de ruimte zonder binnengrenstoezicht;

c)

de verwachte gevolgen van de herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen op het vrije verkeer van personen in de ruimte zonder binnengrenstoezicht.

2.   Voordat de Commissie in overeenstemming met artikel 26, lid 2, een voorstel voor een aanbeveling van de Raad goedkeurt, kan zij:

a)

de lidstaten, het agentschap, Europol of andere organen en instanties van de Unie om nadere informatie verzoeken;

b)

controles ter plaatse uitvoeren, met steun van deskundigen uit de lidstaten en van het agentschap, Europol of andere bevoegde organen en instanties van de Unie, met het oog op het verkrijgen of verifiëren van gegevens die van belang zijn voor die aanbeveling.

Artikel 27

Informatieverstrekking aan het Europees Parlement en de Raad

De Commissie en de betrokken lidstaat of lidstaten stellen het Europees Parlement en de Raad zo spoedig mogelijk in kennis van de redenen die aanleiding zouden kunnen geven tot toepassing van artikel 19 bis en de artikelen 23 tot en met 26 bis.

3)

de artikelen 29 en 30 worden vervangen door:

„Artikel 29

Verslag over het heringevoerde grenstoezicht aan de binnengrenzen

Binnen vier weken na de opheffing van het grenstoezicht aan de binnengrenzen dient de lidstaat die het grenstoezicht aan de binnengrenzen heeft uitgeoefend, bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie een verslag in over het heringevoerde grenstoezicht aan de binnengrenzen, waarin met name wordt ingegaan op de initiële evaluatie en de inachtneming van de in de artikelen 23 bis, 25 en 26 bis bedoelde criteria, de uitvoering van de controles, de praktische samenwerking met naburige lidstaten, de gevolgen ervan op het vrije verkeer van personen, de doeltreffendheid van de herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen, waaronder een ex-post beoordeling van de evenredigheid van het opnieuw ingevoerde grenstoezicht.

De Commissie kan een advies uitbrengen over die ex-post evaluatie van het tijdelijk heringevoerde grenstoezicht aan een of meer binnengrenzen of delen daarvan.

De Commissie dient ten minste jaarlijks bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht. Het verslag bevat een lijst van alle besluiten tot herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen die in het verslagjaar zijn genomen.

Artikel 30

Informatieverstrekking aan het publiek

De Commissie en de betrokken lidstaat stellen het publiek op gecoördineerde wijze in kennis van het besluit tot herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen en vermelden met name de begin- en einddatum ervan, tenzij er dwingende veiligheidsredenen zijn om hiervan af te zien.”;

4)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 33 bis

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (18).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Indien het comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.

5)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 37 bis

Evaluatiemechanisme

1.   Overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van Europese Unie en het Verdrag betreffende de Europese Unie en onverminderd de Verdragsbepalingen betreffende inbreukprocedures wordt de wijze waarop iedere lidstaat deze verordening toepast, geëvalueerd door middel van een evaluatiemechanisme.

2.   De voorschriften betreffende het evaluatiemechanisme staan vermeld in Verordening (EU) nr. 1053/2013. Overeenkomstig dat evaluatiemechanisme dienen de lidstaten en de Commissie gezamenlijk regelmatige, objectieve en onpartijdige evaluaties te verrichten om te verifiëren of deze verordening correct wordt toegepast, waarbij de Commissie de evaluaties coördineert in nauwe samenwerking met de lidstaten. Op basis van dat mechanisme wordt elke lidstaat ten minste om de vijf jaar geëvalueerd door een klein team bestaande uit Commissievertegenwoordigers en door de lidstaten aangewezen deskundigen.

Evaluaties kunnen aangekondigde of onaangekondigde controles ter plaatse van de buiten- of binnengrenzen omvatten.

Overeenkomstig dat evaluatiemechanisme is de Commissie verantwoordelijk voor het vaststellen van de meerjarige en jaarlijkse evaluatieprogramma's en de evaluatieverslagen.

3.   In geval van eventuele gebreken kunnen aan de betrokken lidstaten aanbevelingen voor corrigerende maatregelen worden gedaan.

Indien in een overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) nr. 1053/2013 aangenomen evaluatieverslag ernstige gebreken bij de uitvoering van het buitengrenstoezicht worden geconstateerd, zijn de artikelen 19 bis en 26 van deze verordening van toepassing.

4.   Het Europees Parlement en de Raad worden van alle stadia van de evaluatie op de hoogte gebracht en ontvangen alle desbetreffende documenten, met inachtneming van de voorschriften inzake gerubriceerde documenten.

5.   Het Europees Parlement wordt onmiddellijk en volledig geïnformeerd over een voorstel tot wijziging of vervanging van de in Verordening (EU) nr. 1053/2013 neergelegde voorschriften.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 22 oktober 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 12 juni 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 7 oktober 2013.

(2)  Zie bladzijde 27 van dit Publicatieblad.

(3)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(4)  Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (PB L 349 van 25.11.2004, blz. 1).

(5)  Besluit 2009/371/JBZ van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol) (PB L 121 van 15.5.2009, blz. 37).

(6)  PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

(7)  PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.

(8)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(9)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(10)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(11)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1.

(12)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.

(13)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19.

(14)  PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1.

(15)  PB L 295 van 6.11.2013, blz. 27.”;

(16)  PB L 132 van 29.5.2010, blz. 11.

(17)  PB L 121 van 15.5.2009, blz. 37.”;

(18)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.”;


Ontwerpverklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zijn verheugd over de vaststelling van de verordening tot wijziging van de Schengengrenscode teneinde te voorzien in gemeenschappelijke regels inzake de tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen in uitzonderlijke omstandigheden en van de verordening betreffende de instelling van een evaluatie- en toezichtmechanisme voor de controle van de toepassing van het Schengenacquis. Naar hun mening wordt met deze nieuwe mechanismen op passende wijze gehoor gegeven aan het verzoek van de Europese Raad in zijn conclusies van 24 juni 2011 om de samenwerking en het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten in het Schengengebied te versterken en om een doeltreffend en betrouwbaar evaluatie- en toezichtmechanisme in het leven te roepen met het oog op de handhaving van gemeenschappelijke voorschriften en de versterking, aanpassing en uitbreiding van de criteria die gebaseerd zijn op het EU-acquis; daarbij wordt eraan herinnerd dat de buitengrenzen van Europa doeltreffend en consistent moeten worden beheerd, op basis van gemeenschappelijke verantwoordelijkheid, solidariteit en praktische samenwerking.

Zij verklaren dat deze wijziging van de Schengengrenscode de coördinatie en de samenwerking op Unieniveau zal versterken doordat enerzijds criteria worden vastgesteld voor de herinvoering van elke vorm van grenstoezicht door de lidstaten, terwijl anderzijds een EU-mechanisme wordt ingesteld waarmee gereageerd kan worden op werkelijk kritieke situaties, waarin het algehele functioneren van het gebied zonder binnengrenstoezicht gevaar loopt.

Zij wijzen erop dat dit nieuwe evaluatiesysteem een EU-mechanisme is dat alle aspecten van het Schengenacquis bestrijkt, en dat eraan zal worden meegewerkt door deskundigen uit de lidstaten, van de Commissie en van de betrokken EU-agentschappen.

Zij gaan ervan uit dat elk toekomstig Commissievoorstel tot wijziging van dit evaluatiesysteem voor raadpleging wordt voorgelegd aan het Europees Parlement, om vóór de vaststelling van de definitieve tekst zo veel mogelijk rekening te houden met diens opvattingen.


Top