EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32008R0488

Verordening (EG) nr. 488/2008 van de Commissie van 2 juni 2008 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China

OJ L 143, 3.6.2008, p. 13–29 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 03/01/2009

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2008/488/oj

3.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 143/13


VERORDENING (EG) Nr. 488/2008 VAN DE COMMISSIE

van 2 juni 2008

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 7,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Inleiding van de procedure

(1)

Op 23 juli 2007 werd door de European Chemical Industry Council (CEFIC) („de klager”) namens een producent die een groot deel van de totale communautaire productie van citroenzuur vertegenwoordigt, in dit geval meer dan 25 %, een klacht ingediend betreffende de invoer van citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

(2)

Het bij die klacht gevoegde bewijsmateriaal betreffende de dumping van het product en de daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade werd voldoende geacht om een antidumpingprocedure in te leiden.

(3)

Op 4 september 2007 werd de procedure ingeleid met de publicatie van een bericht van inleiding in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

2.   Partijen bij de procedure

(4)

De Commissie heeft de producenten/exporteurs, de importeurs, de haar bekende betrokken gebruikers en hun verenigingen, consumentenorganisaties, de vertegenwoordigers van het land van uitvoer en de communautaire producenten van de inleiding van de antidumpingprocedure in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(5)

Om de producenten/exporteurs in staat te stellen desgewenst om een behandeling als marktgerichte onderneming (BMO) of een individuele behandeling (IB) te verzoeken, heeft de Commissie de haar bekende betrokken producenten/exporteurs en de vertegenwoordigers van China de desbetreffende formulieren toegezonden. Acht producenten/exporteurs en groepen van verbonden ondernemingen vroegen overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening om een BMO of, indien uit het onderzoek zou blijken dat zij niet aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoen, om een IB.

(6)

Gezien het kennelijk grote aantal producenten/exporteurs en importeurs dat bij dit onderzoek was betrokken, is in het bericht van inleiding vermeld dat werd overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening tot een steekproef over te gaan.

(7)

Om de Commissie in staat te stellen te besluiten of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, een steekproef samen te stellen, werd de producenten/exporteurs, de importeurs en hun vertegenwoordigers verzocht zich kenbaar te maken en overeenkomstig de bepalingen van het inleidingsbericht binnen 15 dagen na publicatie daarvan basisinformatie over hun activiteiten in verband met het betrokken product te verstrekken.

(8)

De Commissie stelde overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening van de producenten/exporteurs een steekproef samen op basis van de grootste representatieve exporthoeveelheden van citroenzuur naar de Gemeenschap die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs konden worden onderzocht. Op basis van de informatie die de Commissie van de producenten/exporteurs heeft ontvangen, heeft zij een steekproef van vier ondernemingen of groepen van verbonden ondernemingen („de in de steekproef opgenomen ondernemingen”) geselecteerd die de grootste hoeveelheden naar de Gemeenschap exporteren. De vier in de steekproef opgenomen ondernemingen vertegenwoordigen 79 % van de totale uitvoer van citroenzuur uit China naar de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening werd overleg gepleegd met de betrokken partijen, die geen bezwaar maakten.

(9)

Overeenkomstig artikel 17, lid 3, van de basisverordening hebben alle vier niet in de steekproef opgenomen producenten om een individuele marge verzocht. Slechts één onderneming, DSM Citric Acid (Wuxi) Ltd, heeft de gevraagde informatie binnen de vastgestelde termijn ingediend. Bijgevolg werd slechts één compleet verzoek om een individuele marge ontvangen. Aangezien dit verzoek niet als te belastend werd beschouwd en niet in de weg zou hebben gestaan aan een tijdige afsluiting van het onderzoek, werd het verzoek aanvaard.

(10)

Voor de niet-verbonden importeurs in de Gemeenschap heeft de Commissie in overeenstemming met artikel 17 van de basisverordening een steekproef samengesteld op basis van de grootste representatieve invoerhoeveelheid van citroenzuur naar de Gemeenschap die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. Op basis van de informatie die de Commissie van de niet-verbonden importeurs heeft ontvangen, heeft zij een steekproef van vier ondernemingen of groepen van verbonden ondernemingen („de in de steekproef opgenomen ondernemingen”) geselecteerd die de grootste hoeveelheden in de Gemeenschap invoeren. De vier in de steekproef opgenomen ondernemingen vertegenwoordigen 36 % van de totale invoer van citroenzuur uit China naar de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening werd overleg gepleegd met de betrokken partijen, die geen bezwaar maakten. Eén van de in de steekproef opgenomen importeurs kon de gevraagde informatie niet verstrekken. De drie overige importeurs vertegenwoordigen 29 % van de totale invoer van citroenzuur uit China naar de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak.

(11)

De Commissie heeft alle gegevens die zij nodig had voor een voorlopige vaststelling van dumping, de daaruit voortvloeiende schade en het belang van de Gemeenschap ingewonnen en gecontroleerd en heeft controles verricht bij de volgende ondernemingen:

a)

Producenten in de Gemeenschap:

Jungbunzlauer Austria AG, Wenen, Oostenrijk,

S.A. Citrique Belge N.V., Tienen, België;

b)

Chinese producenten/exporteurs:

Anhui BBCA Biochemical Co. Ltd, Bengbu, provincie Anhui,

RZBC Co. Ltd, Rizhao, provincie Shandong,

TTCA Co., Ltd, Anqiu, provincie Shandong,

Yixing Union Biochemical Co. Ltd, Yixing, provincie Jiangsu,

Shanxi Ruicheng, Ruicheng, provincie Shanxi,

Laiwu Taihe Biochemistry Co. Ltd, Laiwu, provincie Shandong,

Weifang Ensign Industry Co. Ltd, Changle, provincie Shandong,

DSM Citric Acid (Wuxi) Ltd, West Wuxi, provincie Jiangsu;

c)

Verbonden ondernemingen in China:

Anhui BBCA Maanshan Biochemical Ltd, Maanshan, provincie Anhui,

China National Xin Liang Storage Transportation & Trading Corp., Beijing,

DSM (China) Ltd, Shanghai,

Shanxi Dimine International Trade, Taiyuan, provincie Shanxi;

d)

Onafhankelijke importeur in de Gemeenschap:

Azelis group, St Augustin, Duitsland,

Rewe Food Ingredients, Keulen, Duitsland,

Brenntag, Mülheim/Ruhr, Duitsland.

(12)

Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

(13)

Daar voor het vaststellen van de normale waarde voor producenten/exporteurs die niet als marktgerichte onderneming konden worden beschouwd, gebruik moest worden gemaakt van de gegevens uit een referentieland, in dit geval Canada (zie overwegingen 40 tot en met 44), vond een controlebezoek plaats bij onderstaande onderneming:

e)

Producent in Canada:

Jungbunzlauer Canada, Port Colborne, Ontario.

3.   Onderzoektijdvak

(14)

Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 juli 2006 tot en met 30 juni 2007 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Voor de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de schade, heeft de Commissie gegevens onderzocht die betrekking hadden op de periode van 1 januari 2004 tot en met 30 juni 2007 („de beoordelingsperiode”).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(15)

Het betrokken product is citroenzuur (waaronder natriumcitraat), een voedingszuur en pH-regelaar met vele toepassingen zoals in dranken, voedingsmiddelen, detergenten, cosmetica en geneesmiddelen. De belangrijkste grondstoffen zijn suiker/melasse, tapioca, maïs of glucose (verkregen uit granen) en verschillende middelen voor de microbiële fermentatie onder water van koolhydraten.

(16)

Het betrokken product bevat citroenzuur-monohydraat („CAM”), watervrij citroenzuur („CAA”) en trinatriumcitraat-dihydraat („TSC”). Deze drie soorten vormen het betrokken product omdat ze dezelfde chemische basiseigenschappen en een dezelfde toepassingen hebben. Deze productsoorten vallen onder GN-codes 2918 14 00 (CAM, CAA) en ex 2918 15 00 (TSC). De GN-code 2918 15 00 omvat ook zouten en esters, die niet het betrokken product zijn.

(17)

Uit het onderzoek is gebleken dat de verschillende soorten van het betrokken product allemaal dezelfde technische basiskenmerken en chemische basiseigenschappen hebben en in hoofdzaak voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. Derhalve worden zij in het kader van deze procedure geacht een enkel product te vormen.

2.   Soortgelijk product

(18)

Het citroenzuur dat in de Gemeenschap door de bedrijfstak van de Gemeenschap wordt geproduceerd en verkocht en het citroenzuur dat in en door China en Canada (het referentieland) wordt geproduceerd en verkocht, bleek dezelfde technische kenmerken en chemische eigenschappen en dezelfde toepassingen te hebben als het citroenzuur dat in China voor uitvoer naar de Gemeenschap wordt geproduceerd en verkocht. Deze producten worden voorlopig beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   DUMPING

1.   Algemeen

(19)

Zoals in overweging 6 is gezegd, werd in het bericht van inleiding overwogen een steekproef van Chinese producenten/exporteurs samen te stellen. In totaal hebben acht groepen van ondernemingen binnen de vastgestelde termijn de vragenlijst voor de steekproef beantwoord en de gevraagde informatie verstrekt. Ze vertegenwoordigen 96 % van de totale invoer volgens de cijfers van Eurostat. Het niveau van medewerking wordt dus hoog geacht. Alle producenten/exporteurs hebben een BMO of IB aangevraagd. Zoals vermeld in overweging 8, zijn vier groepen van ondernemingen op grond van hun exporthoeveelheden naar de Gemeenschap voor de steekproef geselecteerd.

2.   Behandeling als marktgerichte onderneming (BMO)

(20)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt de normale waarde bij antidumpingonderzoeken betreffende producten van oorsprong uit China voor producenten die voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), vastgesteld overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van dat artikel.

(21)

Voor het gemak zijn deze criteria hieronder kort samengevat:

1.

besluiten van ondernemingen en de door hen gemaakte kosten zijn een reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis; de kosten van de belangrijkste productiemiddelen weerspiegelen hoofdzakelijk de marktprijzen;

2.

ondernemingen beschikken over een duidelijke basisboekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen en die alle terreinen bestrijkt;

3.

er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

4.

de betrokken ondernemingen zijn onderworpen aan faillissements- en eigendomswetten die rechtszekerheid en stabiliteit verschaffen;

5.

omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers.

(22)

Alle acht ondernemingen of groepen van ondernemingen van Chinese producenten/exporteurs die aan deze procedure meewerken, verzochten overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening om een BMO en dienden het desbetreffende aanvraagformulier binnen de vastgestelde termijn in. Al deze groepen omvatten zowel producenten van het betrokken product als aan deze producenten verbonden ondernemingen die een rol spelen in de citroenzuursector. Het behoort tot de vaste praktijk van de Commissie om na te gaan of een groep verbonden ondernemingen in haar geheel voldoet aan de voorwaarden voor een BMO. De onderstaande groepen verzochten om een BMO:

Anhui BBCA Biochemical Co., Ltd,

RZBC Co., Ltd,

TTCA Co., Ltd,

Yixing Union Biochemical Co. Ltd,

Shanxi Ruicheng,

Laiwu Taihe Biochemistry Co. Ltd,

Weifang Ensign Industry Co. Ltd,

DSM Citric Acid (Wuxi) Ltd.

(23)

Voor deze meewerkende producenten/exporteurs heeft de Commissie alle gegevens verzameld die zij nodig achtte, en heeft zij de in het aanvraagformulier voor een BMO verstrekte gegevens ter plaatse gecontroleerd, voor zover dat noodzakelijk werd geacht.

(24)

Een BMO kon worden toegekend aan twee ondernemingen of groepen van ondernemingen (Laiwu Taihe en DSM Wuxi), die aan alle criteria in overweging 21 voldeden.

(25)

Drie ondernemingen of groepen van ondernemingen (RZBC Co. Ltd, TTCA Co., Ltd en Yixing Union Biochemical) hebben de meeste van hun activa verhypothekeerd om leningen op te nemen. Ondanks de hypotheek op de meeste van hun activa, waren ze nog altijd in staat borg te staan voor leningen aan andere bedrijven. Als compensatie kregen RZBC, TTCA Co., Ltd en Yixing Union Biochemical een gelijkaardige waarborg voor hun leningen van ondernemingen voor wie zij zelf borg hadden gestaan. De ondernemingen gebruikten deze waarborg om leningen tot 25 à 50 % van hun totale activa te krijgen. Zij voerden aan dat een soortgelijk systeem ook wordt gebruikt in landen met een markteconomie en dat hierin uitdrukkelijk wordt voorzien in de Chinese bankwetgeving. De informatie die tijdens het onderzoek werd verzameld, toonde echter aan dat het normale bankbeleid leningen verstrekt voor slechts een fractie van de waarde van de activa die als garantie worden gebruikt en niet voor een bedrag dat die waarde overschrijdt. Het banksysteem dat de leningen verstrekte, stond bovendien onder aanzienlijke staatsinvloed. Daarom werd geconcludeerd dat de drie bovenvermelde ondernemingen niet voldeden aan criterium 1 in overweging 21. Aan deze ondernemingen kon bijgevolg geen BMO worden toegekend.

(26)

Voor twee ondernemingen (TTCA Co., Ltd en Weifang Ensign) stegen de waarde van de landgebruiksrechten en/of de vaste activa aanzienlijk (500-1 500 %) in relatief korte tijd, tussen het ogenblik waarop ze werden verworven of als kapitaalinbreng in de onderneming werden gebracht en hun nieuwe evaluatie tussen 1 en 5 jaar later. Dit geeft aan dat de respectievelijke activa werden verworven tegen een waarde onder de marktprijs wat neerkomt op een verkapte subsidie. Beide ondernemingen voerden aan dat de stijging eigenlijk niet zo aanzienlijk was en eerder in lijn was met de normale stijging van vergelijkbare activa in China. Er werd echter geen bewijs geleverd dat deze beweringen staaft. Gezien het voordeel dat deze ondernemingen kregen door activa onder de marktprijs te verwerven, wordt niet voldaan aan criterium 3 van overweging 21 hierboven.

(27)

Eén onderneming, Anhui BBCA Biochemical Co., Ltd, kreeg een aanzienlijke som geld tijdens het onderzoektijdvak (bijna 10 % van de totale activa of 15 % van de jaarlijkse omzet). Bepaalde pachtgelden werden bovendien zonder kosten ontvangen. In het licht hiervan en van de aanzienlijke verworven subsidie, wordt niet voldaan aan criteria 1 en 3 van overweging 21. De opmerkingen van de onderneming veranderen niets aan de bevindingen.

(28)

Eén onderneming, Shanxi Ruicheng, kreeg particuliere leningen ter waarde van ongeveer 20 % van de activa. Voor deze leningen werden (tot op heden) geen terugbetalingstermijnen vastgelegd en er werd geen rente toegerekend of betaald. De kredietkosten van de onderneming waren dus aanzienlijk vertekend. Aangezien de onderneming geen contracten voor deze leningen kon voorleggen, kan staatsinvloed betreffende deze leningen niet worden uitgesloten, wat betekent dat er niet wordt voldaan aan criterium 1 uit overweging 21. De opmerkingen van de onderneming veranderen niets aan de bevindingen.

(29)

Gelet op het voorafgaande konden zes van de acht Chinese ondernemingen of groepen van ondernemingen die om een BMO hadden verzocht, niet aantonen dat zij voldoen aan alle criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening.

(30)

Daarom oordeelde de Commissie dat een BMO moest worden toegekend aan twee ondernemingen (Laiwu Taihe en DSM Wuxi) en moest worden geweigerd voor de resterende zes ondernemingen/groepen van ondernemingen. Het Raadgevend Comité werd geconsulteerd en had geen bezwaren tegen deze conclusies.

3.   Individuele behandeling („IB”)

(31)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening wordt voor landen waarop dat artikel van toepassing is, een voor het gehele land geldend recht vastgesteld, maar kunnen ondernemingen die kunnen aantonen dat ze aan de criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voldoen, daarvan worden uitgezonderd.

(32)

Alle producenten/exporteurs die om een BMO hebben verzocht, verzochten eveneens om een IB voor het geval hun geen BMO zou worden toegekend.

(33)

De zes ondernemingen of groepen van ondernemingen aan wie geen BMO werd toegekend, voldeden allemaal aan alle criteria van artikel 9, lid 5, en kregen een IB toegekend.

4.   Normale waarde

(34)

De normale waarde moest worden vastgesteld voor alle vier in de steekproef opgenomen ondernemingen, plus de enige onderneming die een compleet verzoek om een individuele marge indiende, zoals uiteengezet in overweging 9 (de „onderzochte ondernemingen”).

4.1.   Ondernemingen of groepen van ondernemingen aan wie een BMO kon worden toegekend

(35)

Om de normale waarde vast te stellen, heeft de Commissie voor elk van de producenten/exporteurs aan wie een BMO kon worden toegekend, eerst overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening onderzocht of hun totale binnenlandse verkoop van het betrokken product representatief was, d.w.z. of de totale verkochte hoeveelheid ten minste 5 % bedroeg van de totale hoeveelheid van het betrokken product die naar de Gemeenschap was uitgevoerd. Aan één (DSM Wuxi) van de vijf onderzochte ondernemingen kon een BMO worden toegekend. De binnenlandse verkoop van het betrokken product bleek representatief voor deze onderneming aan wie een BMO kon worden toegekend.

(36)

Vervolgens heeft de Commissie onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke soort van het betrokken product die in representatieve hoeveelheden werd verkocht, ingevolge artikel 2, lid 4, van de basisverordening kon worden beschouwd als verkoop in het kader van een normale handelstransactie. Hiertoe bepaalde zij voor de enige uitgevoerde productsoort het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan niet-verbonden afnemers.

(37)

Het onderzoek toonde aan dat de verkoop van de enige uitgevoerde productsoort voor DSM Wuxi niet als een normale handelstransactie kon worden beschouwd. Aangezien de binnenlandse verkoop niet kon worden gebruikt voor de vaststelling van de normale waarde, moest een andere methode worden toegepast. In dit verband werd de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening op grond van de productiekosten van de onderneming van het betrokken product vastgesteld. Voor de berekening van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening werden de productiekosten vermeerderd met een redelijk bedrag voor verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten („VAA-kosten”) en winst.

(38)

Aangezien DSM Wuxi geen binnenlandse verkoop van het soortgelijke product had die als een normale handelstransactie kon worden beschouwd, konden de VAA-kosten en de winst niet worden bepaald volgens de methode die wordt uiteengezet in de aanhef van artikel 2, lid 6 van de basisverordening. Aangezien er geen BMO werd toegekend aan de in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs, konden de VAA-kosten en de winst niet worden bepaald volgens de methode van artikel 2, lid 6, onder a), van de basisverordening. Bovendien verkoopt DSM Wuxi bijna uitsluitend citroenzuur, zodat de VAA-kosten en de winst ook niet konden worden bepaald volgens de methode van artikel 2, lid 6, onder b), van de basisverordening. Bijgevolg werd beslist om de VAA-kosten en de winst te bepalen overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening. In dit verband werden de bedragen gebruikt voor de VAA-kosten en de winst voor binnenlandse verkoop van het soortgelijke product die werden bepaald voor de medewerkende onderneming in het referentieland.

(39)

De geconstateerde productiekosten en de VAA-kosten werden waar nodig gebruikt bij het door berekening vaststellen van de normale waarden.

4.2.   Ondernemingen of groepen van ondernemingen aan wie geen BMO kon worden toegekend

(40)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor producenten/exporteurs aan wie geen BMO werd toegekend, worden vastgesteld aan de hand van de prijzen of de berekende waarde in een referentieland.

(41)

In het bericht van inleiding gaf de Commissie te kennen dat zij overwoog de Verenigde Staten van Amerika als referentieland te kiezen om de normale waarde voor China vast te stellen. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. Twee belanghebbenden maakten bezwaar tegen dit voorstel. RZBC Co. stelde Thailand voor als referentieland.

(42)

Wat Thailand betreft, wijst de beschikbare informatie erop dat de totale productie van de twee Thaise producenten ongeveer 10 000 t is, waarvan 5 000 t uitvoer (voornamelijk naar Japan). Wanneer deze binnenlandse verkoop (gemiddeld 2 500 t per onderneming) wordt vergeleken met de Chinese uitvoer naar de Gemeenschap (meer dan 50 000 t bij de grootste producenten/exporteurs), is het niet waarschijnlijk dat een Thaise producent een representatieve binnenlandse verkoop heeft. RZBC voert bovendien aan dat de kostenstructuur van de Thaise ondernemingen waarschijnlijk meer overeenkomsten vertoont met de situatie in China. Het belangrijkste argument ter staving van deze bewering is echter dat Thailand en China beide Aziatische landen zijn. Er dient op te worden gewezen dat de arbeidskosten gewoonlijk 5 à 10 % van de omzet vertegenwoordigen, ze zijn dus geen belangrijk element in de kostenstructuur van een citroenzuurproducent.

(43)

Er zij op gewezen dat de Thaise ondernemingen aanzienlijk kleiner zijn dan de ondernemingen in de voornaamste producerende landen (China, EU, VS, Canada en Brazilië). De belangrijkste Chinese producenten zijn 10 tot 20 keer groter dan de Thaise producenten, terwijl de grootte van de Canadese producent en die van de belangrijkste Chinese producenten vergelijkbaar zijn.

(44)

De VS werd oorspronkelijk als referentieland aangewezen en twee Amerikaanse ondernemingen waren aanvankelijk tot medewerking bereid. Deze verklaarden zich daarna echter niet langer tot medewerking bereid. Er werd derhalve contact opgenomen met de enige producent in Canada en met twee producenten in Brazilië en hun werd gevraagd mee te werken aan het onderzoek. Enkel de enige Canadese producent heeft echter aan het onderzoek meegewerkt. Bijgevolg werden de prijzen op de Canadese markt van citroenzuur dat in het kader van normale handelstransacties werd verkocht, als basis gebruikt om de normale waarde vast te stellen voor de vergelijkbare productsoorten van de producenten/exporteurs aan wie geen BMO werd toegekend.

5.   Uitvoerprijs

(45)

De producenten/exporteurs voerden rechtstreeks uit naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap of via binnen en buiten de Gemeenschap gevestigde verbonden of niet-verbonden handelsondernemingen. Aan alle ondernemingen of groepen van ondernemingen kon een BMO of een IB worden toegekend.

(46)

Bij de rechtstreekse uitvoer naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap of via verbonden of niet-verbonden handelsondernemingen werden de uitvoerprijzen overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het product.

(47)

Bij uitvoer naar de Gemeenschap via verbonden handelsondernemingen in de Gemeenschap werden de uitvoerprijzen overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening vastgesteld op basis van de eerste wederverkoopprijzen van deze verbonden handelsondernemingen aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap.

6.   Vergelijking

(48)

De normale waarde en de uitvoerprijzen werden vergeleken in hetzelfde handelsstadium, af fabriek. Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijzen te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen.

(49)

Op grond hiervan werden waar nodig correcties toegepast voor de kosten van vervoer, verzekering, lading, lossing en aanverwante kosten, verpakking en krediet.

(50)

Voor de verkopen via verbonden importeurs die binnen de Gemeenschap gevestigd zijn, werd een correctie overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening toegepast, wanneer werd aangetoond dat deze ondernemingen in feite functioneerden als onafhankelijke importeurs. Deze correctie was gebaseerd op de VAA-kosten van de importeurs, vermeerderd met winst, waarvoor de gegevens van niet-verbonden importeurs in de Gemeenschap werden verkregen.

7.   Dumpingmarges

(51)

Voor de in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs werden overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening individuele dumpingmarges vastgesteld op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs. Voor RZBC, een groep van ondernemingen met twee producenten/exporteurs, werd één enkele dumpingmarge als gemiddelde van de dumpingmarges van de twee ondernemingen vastgesteld.

(52)

Voor de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef waren opgenomen en die niet individueel werden onderzocht, werd de dumpingmarge berekend als een gewogen gemiddelde van de marges die voor alle ondernemingen in de steekproef waren vastgesteld.

(53)

Gezien het hoge niveau van medewerking (96 %) (zie overweging 19) werd een dumpingmarge voor het gehele land vastgesteld op het niveau van de hoogste marge die gold voor een medewerkende onderneming.

(54)

Op grond hiervan bedragen de voorlopige dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs grens Gemeenschap, vóór inklaring:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

Anhui BBCA Biochemical Ltd

54,4 %

DSM Citric Acid (Wuxi) Ltd

19,6 %

RZBC Co.

60,1 %

RZBC (Juxian) Co. Ltd

60,1 %

TTCA Co., Ltd

57,3 %

Yixing Union Biochemical

56,8 %

Laiwu Taihe Biochemistry Co. Ltd

57,5 %

Shanxi Ruicheng

57,5 %

Weifang Ensign Industry Co. Ltd

57,5 %

Alle andere ondernemingen

60,1 %

D.   SCHADE

1.   Communautaire productie en bedrijfstak van de Gemeenschap

(55)

In de Gemeenschap wordt het soortgelijke product vervaardigd door twee ondernemingen: Jungbunzlauer, Oostenrijk en S.A. Citrique Belge in België (deel van de DSM-group, met hoofdzetel in Zwitserland). De klager Jungbunzlauer vertegenwoordigt een belangrijk deel van de totale bekende productie van het soortgelijke product in de Gemeenschap, namelijk meer dan 25 %. Beide producenten werkten volledig aan het onderzoek mee, maar de tweede Europese producent nam een neutrale houding aan in het onderzoek.

(56)

S.A. Citrique Belge N.V. heeft tijdens het onderzoektijdvak uit China ingevoerd. De omvang van de invoer was echter onbeduidend (tussen 1 % en 6 % van de productie tijdens het onderzoektijdvak — om redenen van vertrouwelijkheid wordt een orde van grootte gegeven), en dus werd het niet passend geacht deze producent buiten beschouwing te laten in de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(57)

Aangezien de twee medewerkende producenten uit overweging 11 100 % vertegenwoordigden van de totale communautaire productie tijdens het onderzoektijdvak, worden ze geacht de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening te vormen en worden ze hierna de „bedrijfstak van de Gemeenschap” genoemd.

(58)

Aangezien de bedrijfstak van de Gemeenschap uit slechts twee producenten bestaat, werden de gegevens over de bedrijfstak van de Gemeenschap overeenkomstig artikel 19 van de basisverordening in indexvorm of als orde van grootte weergegeven met het oog op de vertrouwelijkheid.

2.   Verbruik in de Gemeenschap

(59)

Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld op basis van de verkoop van de eigen productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt en de invoergegevens die van Eurostat werden verkregen.

(60)

De communautaire markt voor het betrokken product en het soortgelijke product nam met 15 % sterk toe tussen 2004 en het eind van het onderzoektijdvak; dit is te danken aan de stijging in citroenzuurtoepassingen.

 

2004

2005

2006

OT

Verbruik in ton

360 000-380 000

360 000-380 000

390 000-410 000

420 000-440 000

Index (2004 = 100)

100

99

106

115

3.   Invoer uit het betrokken land

a)   Omvang van de betrokken invoer

(61)

Het volume van de invoer van het betrokken product uit China in de Gemeenschap steeg aanmerkelijk in de beoordelingsperiode. De invoer in de EU nam sinds 2004 met 37 % toe.

Invoer

2004

2005

2006

OT

China ton

145 025

151 806

171 703

198 288

Index (2004 = 100)

100

105

118

137

b)   Marktaandeel van de betrokken invoer

(62)

Tijdens de beoordelingsperiode nam het marktaandeel van de invoer uit China gestaag toe met 7 procentpunten. Het steeg 2 procentpunten tussen 2004 en 2005, met nog eens 2 procentpunten tussen 2005 en 2006 en met nog eens 3 procentpunten tijdens het onderzoektijdvak. Het marktaandeel van de Chinese invoer bedroeg tijdens het onderzoektijdvak 46 %.

c)   Prijzen

i)   Prijsontwikkeling

(63)

De gemiddelde invoerprijs van het betrokken product uit China nam van 2004 tot 2005 met 3 % toe en daalde daarna sterk met 9 procentpunten van 2005 tot 2006. De prijs bleef tijdens het onderzoektijdvak op het lage niveau van 2006. Over het geheel gezien daalden de invoerprijzen uit het betrokken land tijdens de beoordelingsperiode met 6 %.

Prijs per eenheid

2004

2005

2006

OT

China (EUR/ton)

588

606

551

553

Index (2004 = 100)

100

103

94

94

ii)   Prijsonderbieding

(64)

Om na te gaan of er sprake was van prijsonderbieding werden de gegevens over de prijzen in het onderzoektijdvak geanalyseerd. De relevante verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap waren de nettoprijzen na aftrek van kortingen en rabatten. Waar nodig werden deze prijzen gecorrigeerd naar de prijs af fabriek, d.w.z. zonder de vervoerskosten binnen de Gemeenschap. De invoerprijzen van China waren eveneens netto, zonder kortingen en rabatten en indien nodig gecorrigeerd tot cif-prijzen, grens Gemeenschap, met de nodige aanpassing voor de douanerechten (6,5 %) en de kosten na invoer. Deze kosten na invoer bevatten ook een correctie voor de kosten van een speciale behandeling voor rekening van de importeurs in de Gemeenschap bij de verdeling van bepaalde volumes voordat het betrokken product verder wordt verkocht. De verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de invoerprijzen van de producten uit China werden vergeleken in hetzelfde handelsstadium, namelijk de verkoop aan onafhankelijke afnemers op de communautaire markt. Tijdens het onderzoektijdvak bedroeg de aldus berekende gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge, uitgedrukt in procenten van de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, 17,42 % voor China.

4.   Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(65)

Ingevolge artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Gemeenschap een beoordeling van alle economische factoren die van invloed waren op de situatie van deze bedrijfstak in de beoordelingsperiode. Aangezien de analyse slechts twee ondernemingen betreft, worden de meeste indicatoren met het oog op de vertrouwelijkheid in indexvorm of als orde van grootte gepresenteerd.

a)   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(66)

De productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap nam tijdens de beoordelingsperiode met 5 % toe en de productiecapaciteit nam ook met 3 % toe om voordeel te halen uit het toegenomen verbruik. In de beoordelingsperiode steeg de bezettingsgraad licht met 2 %.

 

2004

2005

2006

OT

Productie in ton (orde van grootte)

260 000-280 000

265 000-285 000

270 000-290 000

275 000-295 000

Productie (index)

100

99

102

105

Productiecapaciteit in ton

(orde van grootte)

315 000-335 000

315 000-335 000

320 000-340 000

320 000-340 000

Productiecapaciteit (index)

100

100

103

103

Bezettingsgraad (index)

100

99

99

102

b)   Verkoopvolume en marktaandeel in de Gemeenschap

(67)

Omdat de bedrijfstak van de Gemeenschap uit slechts twee producenten bestaat en citroenzuur op de communautaire markt uit slechts drie bronnen wordt betrokken (de bedrijfstak van de Gemeenschap, China en Israël), zijn de gegevens over het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap om redenen van vertrouwelijkheid geïndexeerd overeenkomstig artikel 19 van de basisverordening.

(68)

Onderstaande cijfers geven de verkoop weer van de bedrijfstak van de EG aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap. De omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap nam met 5 % toe tussen 2004 en het eind van het onderzoektijdvak. Dit moet worden gezien tegen de achtergrond van een stijging met 15 % in het verbruik van de Gemeenschap. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap is tussen 2004 en het eind van het onderzoektijdvak gestaag gedaald en lag in het onderzoektijdvak in totaal vijf procentpunten lager.

Bedrijfstak van de Gemeenschap

2004

2005

2006

OT

Verkoopvolume (index)

100

98

99

105

Marktaandeel (index)

100

99

94

91

(69)

De verkoopprijzen per eenheid evolueerden als volgt:

 

2004

2005

2006

OT

Prijs per eenheid in EUR

(orde van grootte)

750-850

750-850

780-880

780-880

Prijs per eenheid (index)

100

100

102

103

De tabel laat zien dat tijdens de beoordelingsperiode de prijs licht is toegenomen met 3 %. Er zij op gewezen dat de voornaamste grondstoffen voor de productie van citroenzuur suiker/melasses of glucose (verkregen uit granen) zijn. Bovendien is ook energie een belangrijke kostenfactor bij de productie van citroenzuur. De energiekosten maken 16 % van de productiekosten van citroenzuur uit, zodat sterke schommelingen van de olie- en gasprijzen onder normale omstandigheden rechtstreeks van invloed zijn op de verkoopprijs van citroenzuur.

(70)

Er werd geconstateerd dat de prijzen van de voornaamste productiefactoren (suiker/melasses, glucose en energie) tijdens de beoordelingsperiode sterk toenamen op de wereldmarkt, wat leidde tot aanzienlijk hogere productiekosten. Deze ontwikkeling werd niet weergegeven in de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap aangezien die prijzen tijdens dezelfde periode met slechts 3 % toenamen. De bedrijfstak van de Gemeenschap berekende bijgevolg slechts een klein deel van zijn hogere kosten door om geen klanten te verliezen.

c)   Voorraden

(71)

Onderstaande cijfers geven de omvang van de voorraden aan het einde van elke periode weer. Het peil van de voorraden daalde met 28 % om tegemoet te komen aan de gestegen vraag op de markt.

 

2004

2005

2006

OT

Voorraden in ton (orde van grootte)

20 000-25 000

20 000-25 000

20 000-25 000

15 000-20 000

Voorraden (index)

100

98

97

72

d)   Investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(72)

De jaarlijkse investeringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de productie van het soortgelijke product daalden sterk in de beoordelingsperiode en waren tijdens het onderzoektijdvak beperkt tot onderhoud.

 

2004

2005

2006

OT

Investeringen (index)

100

81

82

79

e)   Winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom

(73)

Gezien de zeer hoge en buitengewone herstructureringskosten van één communautaire producent werd het niet redelijk geacht de winstgevendheid vast te stellen op basis van de nettowinst vóór belastingen. De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap werd daarom vastgesteld als de operationele winst op de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers, uitgedrukt als percentage van de omzet.

 

2004

2005

2006

OT

Winstgevendheid op verkoop in de EG (orde van grootte)

0 %-10 %

0 %-10 %

(– 10 %)-0 %

(– 10 %)-0 %

Winstgevendheid op verkoop in de EG (index)

100

141

– 126

– 166

Rendement van de totale investeringen (orde van grootte)

(– 10 %)-0 %

0 %-10 %

(– 10 %)-0 %

(– 15 %)-(– 5 %)

Rendement van totale investeringen (index)

– 100

124

–75

– 175

Kasstroom (index)

100

133

70

61

(74)

In de beoordelingsperiode verslechterde de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk. Het rendement van de totale investeringen werd berekend door de operationele winst op het soortgelijke product uit te drukken als een percentage van de nettoboekwaarde van de vaste activa die werden toegerekend aan het soortgelijke product. Deze indicator evolueerde in lijn met de winstgevendheid en daalde sterk tijdens de beoordelingsperiode. Ook bij de kasstroom werd een dergelijke negatieve trend vastgesteld, wat leidde tot een opvallende algemene verslechtering van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak.

f)   Werkgelegenheid, productiviteit en lonen

(75)

Het aantal werknemers dat in de bedrijfstak van de Gemeenschap betrokken was bij de vervaardiging van het soortgelijk product, is tussen 2004 en het eind van het onderzoektijdvak met 9 % gedaald. De gemiddelde arbeidskosten per werknemer daalden met 11 %.

 

2004

2005

2006

OT

Aantal werknemers (index)

100

93

92

91

Gemiddelde arbeidskosten per werknemer (index)

100

90

88

89

Productiviteit (index)

100

106

112

115

(76)

Herstructureringsinspanningen om tot geringere productiekosten, rationalisatie en een kleiner personeelsbestand te komen, resulteerden in een hogere output per werknemer (een stijging met 15 % tijdens de beoordelingsperiode). De conclusie luidt dus dat de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens de beoordelingsperiode veel kosteneffectiever geworden was.

g)   Hoogte van de dumpingmarge

(77)

Gezien de omvang van de invoer uit het betrokken land en de prijzen waartegen deze invoer plaatsvond, kunnen de gevolgen van de hoogte van de dumpingmarges voor de bedrijfstak van de Gemeenschap niet te verwaarlozen worden beschouwd.

h)   Herstel van eerdere dumping

(78)

Aangezien er geen informatie was over dumping vóór de situatie waarop deze procedure betrekking heeft, wordt dit punt irrelevant geacht.

5.   Conclusie inzake schade

(79)

Een aantal schade-indicatoren kenden een positieve ontwikkeling tijdens de beoordelingsperiode: bij het streven naar een hogere effectiviteit kon de bedrijfstak van de Gemeenschap het verkoops- en productievolume, de productiecapaciteit, de bezettingsgraad en de productiviteit verhogen terwijl de voorraden en de jaarlijkse arbeidskosten werden verminderd.

(80)

Daar het verbruik echter toenam, verminderde het marktaandeel met 9 % tijdens de beoordelingsperiode. De financiële indicatoren vertoonden bovendien een negatieve ontwikkeling: de winstgevendheid daalde voortdurend. Ook het rendement van de investeringen en de kasstroom ontwikkelden zich negatief. Dit kwam doordat de sterke stijging van de grondstoffenprijzen slechts gedeeltelijk kon worden doorberekend in de verkoopprijs van het soortgelijke product. De kleine stijging in de verkoopprijzen was onvoldoende om de winstmarge van de bedrijfstak van de Gemeenschap te behouden.

(81)

Uit het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft geleden.

E.   OORZAKELIJK VERBAND

1.   Inleiding

(82)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping schade heeft geleden, en of deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap tezelfdertijd schade kon hebben geleden, werden eveneens onderzocht, om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping zou worden toegeschreven.

2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(83)

De aanzienlijke stijging van de omvang van de invoer met dumping met 37 % tussen 2004 en het eind van het onderzoektijdvak en van het marktaandeel van deze invoer op de communautaire markt, namelijk. met 7 procentpunten, alsook de vastgestelde prijsonderbieding (die tijdens het onderzoektijdvak tussen 15 en 21 % lag) vielen samen met de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, terwijl de gemiddelde prijzen van alle producenten/exporteurs in China met 6 % daalden.

(84)

De gevolgen van deze oneerlijke prijsbepaling voor de invoer met dumping uit China was dat de prijzen op de communautaire markt werden gedrukt en de bedrijfstak van de Gemeenschap marktaandeel verloor aan invoer met dumping. De bedrijfstak van de Gemeenschap kon onmogelijk zijn verhoogde productiekosten doorberekenen op het niveau dat nodig was om winstgevend te blijven, zonder marktaandeel te verliezen.

(85)

Daar duidelijk is vastgesteld dat de sterke stijging van de invoer met dumping tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk onderboden, samenviel met de daling in de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de verslechtering van de andere financiële indicatoren, luidt de voorlopige conclusie dat de invoer met dumping een doorslaggevende rol heeft gespeeld bij de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade.

3.   Gevolgen van andere factoren

a)   Invoer van oorsprong uit andere derde landen dan China

(86)

Het voornaamste derde land vanwaar citroenzuur wordt ingevoerd, is volgens Eurostat Israël. Het marktaandeel van de invoer uit Israël is echter beperkt en daalde in de beoordelingsperiode van 5 % in 2004 tot slechts 3 % tijdens het onderzoektijdvak. De gemiddelde invoerprijzen uit Israël lagen in de beoordelingsperiode voorts op hetzelfde niveau of zelfs hoger dan de prijzen van de Gemeenschap.

Gemiddelde prijs (EUR)

2004

2005

2006

OT

Israël

807

788

865

839

Index (2004 = 100)

100

98

107

104

(87)

Behalve de invoer uit Israël was er geen invoer van betekenis uit andere landen. Op basis van de bevindingen over deze invoer kan dus voorlopig worden geconcludeerd dat de invoer uit andere landen dan China geen rol speelde bij de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

b)   Stijging van de grondstofkosten als gevolg van de EU-hervorming van de suikersector

(88)

Sommige belanghebbenden voerden aan dat eventuele schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap verband hield met de prijsstijging van suiker, dat als voornaamste grondstof wordt gebruikt voor het soortgelijke product, als gevolg van de hervorming van de suikersector in de EU en de daaropvolgende intrekking van de productierestitutie aan de chemische sector.

(89)

In dat verband wordt opgemerkt dat één communautaire producent vooral melasses als voornaamste grondstof gebruikt, maar dat hiervoor nooit productierestituties zijn toegekend hoewel ze formeel gezien vallen onder het Gemeenschappelijk landbouwbeleid voor suiker.

(90)

Uit het onderzoek bleek dat de bedrijfstak van de Gemeenschap onder de gemeenschappelijke marktordening voor suiker recht had op productierestituties voor het gebruik van suiker als grondstof om zo zijn concurrentievermogen op de wereldmarkt te behouden. De productierestituties komen overeen met het verschil tussen de EU-interventieprijs voor suiker na aftrek van de prijs voor suiker op de wereldmarkt, vermeerderd met het standaardbedrag voor de verzendkosten bij uitvoer van suiker uit de Gemeenschap. De bedrijfstak van de Gemeenschap kocht zijn suiker dan ook tegen wereldmarktprijzen.

(91)

Dit systeem wordt sinds juli 2006 hervormd waarbij de bescherming voor de suikersector wordt teruggeschroefd. Overeenkomstig het nieuwe systeem, dat is vastgelegd in Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (3), mag de chemische sector vrij onderhandelen met suikerproducenten en bietentelers over de hoeveelheden en prijs van industriële suiker, d.w.z. de methodologie voor de referentieprijs en de quota zijn in deze sector opgeheven. Voorts kan de bedrijfstak van de Gemeenschap bepaalde hoeveelheden industriële suiker vrij van rechten op de wereldmarkt kopen. Indien er tot slot geen suiker beschikbaar is tegen een prijs die met de wereldmarktprijs voor suiker overeenkomt, dan kan de chemische industrie aanspraak maken op een productierestitutie. De bepaling over deze productierestituties bestaat nog, maar is al sinds juli 2006 niet meer gebruikt. Daaruit kan worden geconcludeerd dat er voldoende suiker beschikbaar was tegen wereldmarktprijzen.

(92)

Uit het onderzoek bleek bovendien dat, afhankelijk van het aandeel van de verschillende grondstoffen die de bedrijfstak van de Gemeenschap voor de productie van het soortgelijke product gebruikt, suiker van januari tot juni 2006 6 tot 21 % van de productiekosten (om redenen van vertrouwelijkheid wordt de orde van grootte gegeven) uitmaakte; dit aandeel is tijdens het onderzoektijdvak niet meer gestegen dan de prijs voor suiker op de wereldmarkt.

(93)

In het onderzoek werd dus aangetoond dat de hervorming van de suikersector geen aanzienlijke invloed had op de kostensituatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(94)

Gelet op het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de hervorming van de suikersector geen mede-oorzaak was van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

c)   Stijgende energieprijzen

(95)

Volgens sommige belanghebbenden hield de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade verband met de stijging van de energieprijzen.

(96)

In dit verband wordt opgemerkt dat de productie van citroenzuur energie-intensief is en dat de totale energiekosten 16 % van de productie uitmaken (zie overweging 69). De energiekosten in de beoordelingsperiode zijn inderdaad relatief matig gestegen, en dit weerspiegelde zich in de productiekosten.

(97)

Het zijn in ieder geval niet de gestegen energieprijzen als zodanig die een negatieve invloed hadden op de financiele situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, maar de onmogelijkheid om de gestegen energiekosten door te berekenen aan de afnemers door de prijsdaling die het gevolg was van de aanzienlijke invoer met dumping.

(98)

Er werd voorts beweerd dat de gestegen energieprijzen de productie van citroenzuur zouden aantasten omdat de Europese citroenzuurindustrie de biobrandstoffenindustrie voor koolhydraten zou beconcurreren, koolhydraten zijn één van de verbindingen die worden gebruikt voor de productie van citroenzuur. Aangezien de vraag naar energie stijgt en daardoor ook de vraag naar biobrandstoffen, zouden producenten van biobrandstoffen meer moeten betalen voor die koolhydraten (d.w.z. suiker en zijn residuale melasses, glucose). Dit zou de kosten van die koolhydraten opdrijven voor de bedrijfstak van de Gemeenschap. Uit het onderzoek naar de productiekosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap (zie overwegingen 69 en 92) is echter gebleken dat er geen stijging van de productiekosten was voor suiker of melasses die geen verband hield met de algemene stijging van de suikerprijs op de wereldmarkt. Bijgevolg kan er geen directe invloed van de biobrandstoffenindustrie op de producenten van citroenzuur worden vastgesteld. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

(99)

Gelet op het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de gevolgen van de stijging van de energiekosten geen mede-oorzaak zijn van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

d)   Prijskartel van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(100)

Sommige belanghebbenden voerden aan dat de Europese producenten het verlies in marktaandeel zelf hadden teweeggebracht door het citroenzuurkartel (1991-1995) waaraan de klager en de andere Europese producent, onder zijn vorige eigenaar, deelnamen. Zij voerden aan dat de verkoopprijs door deze concurrentiebeperkende praktijken kunstmatig hoog was en dat dit de Chinese producenten in staat stelde de markt te betreden. Een analyse van de statistieken toont aan dat de invoer van Chinees citroenzuur sterk vermeerderde tussen 1998 en 1999 (64 %) en nog meer tussen 2002 en 2004 (137 %), verschillende jaren nadat het kartel ophield te bestaan.

(101)

Gelet op het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de gevolgen van de concurrentiebeperkende praktijken waaraan de bedrijfstak van de Gemeenschap deelnam, geen mede-oorzaak zijn van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

e)   Wisselkoersschommelingen

(102)

Enkele belanghebbenden stelden dat de waardevermindering van de Amerikaanse dollar (USD) ten opzichte van de euro een stijging van de invoer van citroenzuur in de Gemeenschap in de hand heeft gewerkt.

(103)

Tussen 2004 en het einde van het onderzoektijdvak heeft de USD tegenover de euro 6,01 % van zijn waarde verloren. Noch de prijsontwikkeling bij de bedrijfstak van de Gemeenschap, noch het volume van de invoer uit de betrokken landen of uit andere derde landen weerspiegelt de vrij geringe waardevermindering van de USD ten opzichte van de euro.

(104)

De waardevermindering van de USD ten opzichte van de euro moet daarom als te verwaarlozen worden beschouwd en kan niet als een belangrijke reden voor het verlies van marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap worden gezien.

(105)

Bovendien wordt eraan herinnerd dat het onderzoek moet nagaan of de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden door de invoer met dumping (wat prijzen en hoeveelheden betreft) of dat deze schade aan andere factoren moet worden toegeschreven. Volgens artikel 3, lid 6, van de basisverordening moet worden aangetoond dat de prijzen van de invoer met dumping schade veroorzaken. Er wordt alleen gesproken over een verschil in prijspeil; de factoren die dat prijspeil bepalen, hoeven niet te worden geanalyseerd.

(106)

Zelfs als de wisselkoersschommeling van de USD ten opzichte van de euro tussen 2004 en het eind van het onderzoektijdvak in aanmerking wordt genomen en er vanuit wordt gegaan dat alle uitvoer naar de Gemeenschap in USD gebeurde, dan zou de prijsonderbieding nog altijd meer dan 10 % bedragen.

(107)

Bijgevolg wordt er voorlopig geconcludeerd dat de waardestijging van de euro ten opzichte van de USD niet sterk genoeg was om het oorzakelijke verband tussen de betrokken invoer en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade te verbreken; het verzoek werd daarom afgewezen.

4.   Conclusie betreffende het oorzakelijk verband

(108)

Uit bovenstaande analyse kan worden geconcludeerd dat het volume en het marktaandeel van de invoer van oorsprong uit het betrokken land in de beoordelingsperiode aanzienlijk zijn gestegen, terwijl de verkoopprijzen van het ingevoerde product sterk zijn gedaald en er in het onderzoektijdvak een aanzienlijke prijsonderbieding plaatsvond. Deze stijging van het marktaandeel van laaggeprijsde invoer viel samen met een daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap en een daling van de prijs en de winstgevendheid.

(109)

Bij het onderzoek van de andere factoren waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap schade kon hebben geleden, bleek dat geen van die factoren aanmerkelijke negatieve gevolgen kon hebben gehad.

(110)

Uitgaande van bovenstaande analyse, waarbij een duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping, luidt de voorlopige conclusie dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping van oorsprong uit het betrokken land aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft geleden.

F.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(111)

De Commissie heeft onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake dumping, schade en oorzakelijk verband, dwingende redenen waren om te concluderen dat het in dit bijzondere geval niet in het belang van de Gemeenschap is om maatregelen in te stellen. Ingevolge artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie de waarschijnlijke gevolgen van de maatregelen voor alle betrokken partijen in overweging genomen.

1.   Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(112)

Zoals vermeld in overweging 11 bestaat de bedrijfstak van de Gemeenschap uit twee ondernemingen, met productiefaciliteiten in Oostenrijk en België, die 500 à 600 werknemers rechtstreeks betrokken zijn bij de productie, verkoop en administratie van het soortgelijke product. Als er maatregelen worden ingesteld, wordt verwacht dat de prijsdaling op de communautaire markt een halt wordt toegeroepen, dat de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap zich zullen herstellen en dat de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap bijgevolg zal verbeteren.

(113)

Indien geen antidumpingmaatregelen worden ingesteld, zullen de financiële indicatoren, en met name de winstgevendheid, van de bedrijfstak van de Gemeenschap zich waarschijnlijk verder in negatieve zin ontwikkelen. In dat geval zal de bedrijfstak van de Gemeenschap de kunstmatig lage marktprijzen van de invoer uit China niet kunnen volgen en bijgevolg marktaandeel verliezen. Dit zal dan waarschijnlijk leiden tot een daling van de productie en van de investeringen, de sluiting van bepaalde productiefaciliteiten en verlies van arbeidsplaatsen in de Gemeenschap.

(114)

In dat verband is het vermeldenswaardig dat drie producenten van citroenzuur in de Gemeenschap sinds 2004 hun deuren hebben moeten sluiten.

(115)

Daarom wordt geconcludeerd dat de instelling van antidumpingmaatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat zou stellen te herstellen van de schadeveroorzakende dumping.

2.   Belang van niet-verbonden importeurs

(116)

Zoals vermeld in overweging 10 hebben vier in de steekproef opgenomen importeurs de vragenlijst teruggestuurd; zij zijn goed voor ongeveer 36 % van de invoer in de Gemeenschap van het betrokken product tijdens het onderzoektijdvak. Eén in de steekproef opgenomen importeur kon de gevraagde informatie niet verstrekken. De vragenlijst die hij indiende, werd derhalve buiten beschouwing gelaten. De drie overige ingevulde vragenlijsten werden ter plaatse gecontroleerd.

(117)

Citroenzuur maakte slechts een zeer klein deel uit van de omzet van deze importeurs. Gemiddeld kon ongeveer 1 % van de activiteiten van deze importeurs in verband worden gebracht met de invoer van citroenzuur uit China, maar dit aandeel wordt toch als belangrijk beschouwd om een volledig assortiment producten te kunnen aanbieden. Een aantal importeurs koopt het betrokken product niet alleen in China, maar ook bij andere leveranciers binnen en buiten de Gemeenschap, waaronder ook de bedrijfstak van de Gemeenschap. De gemiddelde winstmarge van de in de steekproef opgenomen importeurs op de handel in citroenzuur bedraagt ongeveer 4,4 %.

(118)

De importeurs in de Gemeenschap zijn geen voorstander van maatregelen. De medewerkende importeurs voerden aan dat de instelling van maatregelen hun activiteiten ernstig zou schaden omdat zij de prijsstijging niet zouden kunnen doorberekenen aan de gebruikers. In dit verband zou de instelling van een antidumpingrecht op de invoer uit China hoogstwaarschijnlijk leiden tot een opwaartse correctie van de marktprijzen. De invloed van de rechten zou hoogstwaarschijnlijk miniem zijn in het algemene resultaat van de importeurs omdat citroenzuur maar een klein deel van hun totale omzet vertegenwoordigt. Dat na correctie van de cif-prijzen, grens Gemeenschap, voor kosten na invoer nog steeds aanzienlijke onderbieding wordt vastgesteld, wijst erop dat er nog ruimte is voor een prijsstijging. Het kan dus niet worden uitgesloten dat importeurs een deel van hun rechten kunnen doorberekenen aan afnemers in de levensmiddelen- en drankenindustrie. Gezien het geringe aandeel van de verkoop van het betrokken product in de activiteiten van de importeurs en de winstmarge die zij momenteel zowel in het algemeen als alleen op de verkoop van citroenzuur maken, kan in ieder geval worden verwacht dat het voorlopige recht geen invloed van betekenis zal hebben op de financiële situatie van deze ondernemingen.

(119)

Voorts werd aangevoerd dat de instelling van rechten tot een duopolistische marktsituatie in de Gemeenschap kan leiden, waarbij concurrentie uit derde landen wordt uitgesloten. Sommige belanghebbenden uitten hun bezorgdheid over de mogelijkheid van Europese producenten om tegemoet te komen aan de stijgende Europese vraag. Uit het onderzoek bleek dat, zelfs als er op volle capaciteit was gewerkt, de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak slechts aan 75 % van de Europese vraag had kunnen voldoen. Er moet in dat verband worden onderstreept dat antidumpingrechten niet bedoeld zijn om de invoer te stoppen maar eerder om gelijke voorwaarden te creëren. In combinatie met invoer uit andere derde landen zoals Israël zou dit, zo luidt de voorlopige conclusie, voor voldoende aanbod moeten zorgen om tegemoet te komen aan de vraag van de Gemeenschap. Het niveau van de Chinese invoer zal echter na de instelling van de voorlopige maatregelen nauwlettend worden onderzocht om de aanbodsituatie op de Europese markt te analyseren.

(120)

Hoewel de importeurs/distributeurs tegen de instelling van maatregelen zijn, kan uit de beschikbare informatie worden geconcludeerd dat het voordeel dat zij zouden hebben bij het achterwege blijven van antidumpingmaatregelen niet opweegt tegen het belang dat de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft bij een correctie van de oneerlijke en schadelijke handelspraktijken van China.

3.   Belang van de gebruikers

(121)

Tien gebruikers hebben een gebruikersvragenlijst ingevuld. Alle antwoorden waren onvolledig en konden derhalve niet volledig worden opgenomen in de analyse, hoewel het duidelijk is dat citroenzuur in vele verschillende toepassingen wordt gebruikt, maar enkel in kleine hoeveelheden. Antidumpingrechten zouden dus geen aanzienlijke invloed hebben op hun totale productiekosten. Slechts één medewerkende gebruiker gaf aan dat de instelling van maatregelen grote invloed op zijn onderneming zou hebben zonder dit argument verder te staven.

(122)

Gelet op het voorgaande en gezien de geringe medewerking is het derhalve onwaarschijnlijk dat de voorgestelde maatregelen ingrijpende gevolgen zullen hebben voor de situatie van de gebruikers in de Gemeenschap.

4.   Conclusie inzake het belang van de Gemeenschap

(123)

Indien antidumpingmaatregelen worden ingesteld, zal de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk meer verkopen, marktaandeel terugwinnen en meer winst maken. Als geen antidumpingmaatregelen worden genomen, bestaat er een reëel gevaar dat de bedrijfstak van de Gemeenschap, gezien zijn ongunstige financiële situatie, gedwongen zal zijn productiefaciliteiten te sluiten en personeel te ontslaan. Over het algemeen zouden ook de gebruikers in de Gemeenschap profijt trekken van de maatregelen, aangezien het aanbod van citroenzuur niet in gevaar wordt gebracht en de aankoopprijs van citroenzuur slechts matig zou stijgen. Gelet op het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om in dit geval in het belang van de Gemeenschap geen maatregelen in te stellen.

G.   VOORSTEL VOOR VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(124)

Gezien de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en het belang van de Gemeenschap moeten voorlopige maatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping schade blijft lijden.

1.   Schademarge

(125)

De voorlopige antidumpingrechten moeten hoog genoeg zijn om te voorkomen dat de invoer met dumping nog schade aan de bedrijfstak van de Gemeenschap toebrengt, maar mogen het niveau van de vastgestelde dumpingmarges niet overschrijden. Bij de berekening van de hoogte van het recht waarbij de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping worden geneutraliseerd, werd erop gelet dat de maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat moeten stellen een winst vóór belastingen te maken die redelijkerwijze, bij normale concurrentieverhoudingen — dat wil zeggen in afwezigheid van invoer met dumping — kan worden gehaald. Een winstmarge van 9 % werd in dit verband toegepast, op basis van de bereikte winst vóór de sterke stijging van de invoer van citroenzuur uit China.

2.   Voorlopige maatregelen

(126)

Gelet op het voorgaande wordt overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening geoordeeld dat een voorlopig antidumpingrecht moet worden ingesteld dat volgens de regel van het laagste recht gelijk moet zijn aan de dumpingmarge of aan de schademarge indien deze lager is; in alle gevallen is de schademarge het laagst.

(127)

Omdat er in zeer ruime mate medewerking werd verleend, werd het passend geacht het recht voor de ondernemingen die geen medewerking aan het onderzoek hadden verleend, vast te stellen op het niveau van het hoogste recht dat werd opgelegd aan ondernemingen die wel medewerking hadden verleend. Derhalve werd het residuele recht vastgesteld op 49,3 %.

(128)

De voorlopige antidumpingrechten luiden derhalve als volgt:

In de steekproef opgenomen exporteurs

Voorgesteld antidumpingrecht

Anhui BBCA Biochemical Co., Ltd

42,2 %

DSM Citric Acid (Wuxi) Ltd

13,2 %

RZBC Co.

43,2 %

RZBC (Juxian) Co. Ltd

43,2 %

TTCA Co., Ltd

49,3 %

Yixing Union Biochemical

38,8 %

Laiwu Taihe Biochemistry Co. Ltd

43,2 %

Shanxi Ruicheng

43,2 %

Weifang Ensign Industry Co. Ltd

43,2 %

Alle andere ondernemingen

49,3 %

(129)

De vermelde antidumpingmaatregelen worden voorlopig bepaald in de vorm van advaloremrechten. Als tegenprestatie van het feit dat de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap onvoldoende kan zijn om aan de vraag op de communautaire markt te voldoen (zie overweging 119), zal het niveau van de invoer uit China na de instelling van voorlopige rechten nauwlettend worden onderzocht. Mochten er zich problemen voordoen met het aanbod van citroenzuur op de communautaire markt, zal een alternatieve vorm van maatregelen worden overwogen.

3.   Slotbepaling

(130)

Met het oog op de beginselen van behoorlijk bestuur moet een termijn worden vastgesteld waarbinnen belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn kenbaar hebben gemaakt, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Bovendien wordt erop gewezen dat de bevindingen inzake het instellen van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de vaststelling van eventuele definitieve maatregelen herzien kunnen worden.

(131)

De bij deze verordening vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van het onderhavige onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dat onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) gelden dus uitsluitend bij de invoer van producten van oorsprong uit China die vervaardigd zijn door de specifiek vermelde juridische entiteiten. Op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere ondernemingen die niet specifiek, met naam en adres, in het dispositief van deze verordening zijn vermeld, met inbegrip van entiteiten die met de vermelde onderneming verbonden zijn, is dit recht niet van toepassing. Voor hen geldt het recht dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

(132)

Verzoeken van ondernemingen om de toepassing van een individueel antidumpingrecht (bv. na een naamswijziging van een entiteit of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op de invoer van citroenzuur en trinatriumcitraat-dihydraat dat is ingedeeld onder de GN-codes 2918 14 00 en ex 2918 15 00 (Taric-code 2918150010) van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   De voorlopige antidumpingrechten, die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven producten, vervaardigd door onderstaande ondernemingen, zijn als volgt:

Onderneming

Antidumpingrecht (%)

Aanvullende Taric-code

Anhui BBCA Biochemical Co. Ltd — nr. 73, Fengyuandadao Road, Bengbu 233010, provincie Anhui, China

42,2

A874

DSM Citric Acid (Wuxi) Ltd — West Side of Jincheng Bridge, Wuxi 214024, provincie Jiangsu, China

13,2

A875

RZBC Co. Ltd — nr. 9 Xinghai West Road, Rizhao, provincie Shandong, China

43,2

A876

RZBC (Juxian) Co. Ltd, West Wing, Chenyang North Road, Ju, provincie Shandong, China

43,2

A877

TTCA Co., Ltd — West, Wenhe Bridge North, Anqiu, provincie Shandong, China

49,3

A878

Yixing Union Biochemical Co. Ltd — Industry Zone Yixing 214203, provincie Jiangsu, China

38,8

A879

Laiwu Taihe Biochemistry Co. Ltd, China

43,2

A880

Shanxi Ruicheng Yellow River Chemicals Co. Ltd, China

43,2

A881

Weifang Ensign Industry Co. Ltd, China

43,2

A882

Alle andere ondernemingen

49,3

A999

3.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van het in lid 1 bedoelde product dient zekerheid te worden gesteld ten bedrage van het voorlopige recht.

4.   Tenzij anders vermeld zijn de bepalingen inzake douanerechten op dit recht van toepassing.

Artikel 2

Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

Overeenkomstig artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden, binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening, opmerkingen maken over de toepassing van deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 juni 2008.

Voor de Commissie

Peter MANDELSON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)  PB C 205 van 4.9.2007, blz. 14.

(3)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1260/2007 (PB L 283 van 27.10.2007, blz. 1).


Top