EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32006L0022

Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en tot intrekking van Richtlijn 88/599/EEG van de Raad (Voor de EER relevante tekst) - Verklaringen

OJ L 102, 11.4.2006, p. 35–44 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Bulgarian: Chapter 07 Volume 015 P. 187 - 195
Special edition in Romanian: Chapter 07 Volume 015 P. 187 - 195
Special edition in Croatian: Chapter 07 Volume 013 P. 84 - 92

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 02/02/2022

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2006/22/oj

11.4.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 102/35


RICHTLIJN 2006/22/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 maart 2006

inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de

Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85

van de Raad betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en tot intrekking van Richtlijn 88/599/EEG van de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2), en gezien de gemeenschappelijke ontwerp-tekst die op 8 december 2005 door het Bemiddelingscomité is goedgekeurd,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (3) en Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (4), alsmede Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen (5) zijn van belang voor de totstandkoming van een gemeenschappelijke markt voor vervoersdiensten over land, de verkeersveiligheid en de arbeidsvoorwaarden.

(2)

In het witboek „Het Europese vervoersbeleid tot het jaar 2010: tijd om te kiezen”, heeft de Commissie aangegeven dat aanscherping van de controles en sancties noodzakelijk is, met name op het gebied van de sociale wetgeving betreffende het wegvervoer, en dat het vooral nodig is het aantal controles op te voeren, de systematische informatie-uitwisseling tussen de lidstaten te stimuleren, de controleactiviteiten te coördineren en de opleiding van handhavingsambtenaren te bevorderen.

(3)

Een juiste toepassing en geharmoniseerde uitlegging van de sociale voorschriften voor het wegvervoer door middel van de vaststelling van minimumeisen voor een uniforme en doeltreffende controle door de lidstaten op de naleving van de desbetreffende bepalingen, is daarom vereist. Deze controles dienen het aantal inbreuken te verminderen en te voorkomen. Voorts moet een mechanisme worden ingevoerd waardoor gewaarborgd wordt dat ondernemingen met een hoog risicocijfer nauwlettender en vaker worden gecontroleerd.

(4)

De risico's die het gevolg zijn van de vermoeidheid van de bestuurder dienen tevens aangepakt te worden door de uitvoering van Richtlijn 2002/15/EG.

(5)

De in deze richtlijn opgenomen maatregelen moeten niet alleen tot meer verkeersveiligheid leiden, maar ook tot harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden in de Gemeenschap bijdragen en gelijke concurrentievoorwaarden bevorderen.

(6)

Dankzij de vervanging van de analoge tachograaf door een digitale tachograaf zal er geleidelijk een steeds groter gegevensvolume sneller en nauwkeuriger kunnen worden gecontroleerd, waardoor de lidstaten steeds meer en steeds vaker kunnen controleren. Dit betekent dat het percentage controles van gewerkte dagen van bestuurders van voertuigen die onder de sociale wetgeving vallen, geleidelijk moet worden verhoogd tot 4 %.

(7)

Wat betreft controlesystemen, dient de ontwikkeling van de nationale systemen de Europese interoperabiliteit en uitvoerbaarheid tot doel te hebben.

(8)

Alle handhavingseenheden dienen over voldoende standaarduitrusting en passende wettelijke bevoegdheden te beschikken om hun taken doeltreffend en efficiënt te kunnen uitvoeren.

(9)

De lidstaten streven ernaar dat wegcontroles doeltreffend en snel worden uitgevoerd, zodat de controle in zo kort mogelijke tijd en met zo min mogelijk oponthoud voor de bestuurder wordt afgerond, evenwel zonder dat de goede uitvoering van de bij deze richtlijn opgelegde taken in het gedrang komt.

(10)

In iedere lidstaat dient er één enkel orgaan te zijn voor intracommunautaire contacten met de andere bevoegde instanties. Dit orgaan dient ook relevante statistische gegevens te verzamelen. De lidstaten dienen op hun grondgebied ook een samenhangende nationale handhavingsstrategie toe te passen en kunnen één enkel orgaan aanwijzen om de uitvoering ervan te coördineren.

(11)

De samenwerking tussen de handhavingsinstanties van de lidstaten moet verder worden bevorderd door gecoördineerde controles, gezamenlijke opleidingsinitiatieven, elektronische uitwisseling van informatie en de uitwisseling van inlichtingen en ervaringen.

(12)

De best mogelijke handhavingspraktijk voor het wegvervoer teneinde met name een geharmoniseerde benadering ten aanzien van het bewijs van jaarlijkse vakantie of ziekteverlof van bestuurders te verzekeren, moet worden vergemakkelijkt en bevorderd door middel van een forum van handhavingsinstanties van de lidstaten.

(13)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (6).

(14)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het vaststellen van duidelijke gemeenschappelijke regels inzake minimumvoorwaarden voor het controleren van de correcte en uniforme toepassing van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85, alsmede van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 (7) van de Raad, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de behoefte aan gecoördineerde transnationale maatregelen, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(15)

Richtlijn 88/599/EEG van de Raad (8) betreffende standaardprocedures voor de controle op de toepassing van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 dient derhalve te worden vervangen door deze richtlijn,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze richtlijn stelt minimumvoorwaarden vast voor de toepassing van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85.

Artikel 2

Controlesystemen

1.   De lidstaten organiseren een systeem van adequate en regelmatige controles op de juiste en samenhangende toepassing als bedoeld in artikel 1; dit systeem omvat zowel wegcontroles als controles ter plaatse bij ondernemingen van alle vervoerscategorieën.

De controles bestrijken ieder jaar een breed representatief staal van de mobiele werknemers, bestuurders, ondernemingen en voertuigen van alle vervoerscategorieën die binnen het toepassingsgebied van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 vallen.

Elke lidstaat zorgt ervoor dat op zijn grondgebied een samenhangende nationale handhavingsstrategie wordt toegepast. Te dien einde kunnen de lidstaten een orgaan aanwijzen voor de coördinatie van de krachtens de artikelen 4 en 6 ondernomen acties; de Commissie en de andere lidstaten worden hiervan in kennis gesteld.

2.   Voorzover dat niet reeds het geval is, verlenen de lidstaten de met de controle belaste ambtenaren uiterlijk op 1 mei 2007 de passende wettelijke bevoegdheden om de hun uit hoofde van deze richtlijn opgedragen controletaken op correcte wijze te kunnen uitvoeren.

3.   Iedere lidstaat organiseert de controles op zulke wijze dat vanaf 1 mei 2006 1 % van de dagen die zijn gewerkt door bestuurders van voertuigen die binnen het toepassingsgebied van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 vallen, wordt gecontroleerd. Dit percentage wordt met ingang van 1 januari 2008 verhoogd tot ten minste 2 %, en met ingang van 1 januari 2010 tot ten minste 3 %.

Na 1 januari 2012 kan de Commissie dit minimumpercentage tot 4 % verhogen volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde procedure, op voorwaarde dat de overeenkomstig artikel 3 verzamelde statistieken aantonen dat gemiddeld meer dan 90 % van alle gecontroleerde voertuigen met een digitale tachograaf is uitgerust. Als de Commissie daartoe besluit, houdt zij tevens rekening met de doeltreffendheid van de bestaande handhavingsmaatregelen, met name met de beschikbaarheid ter plaatse bij de ondernemingen van gegevens van digitale tachografen.

Ten minste 15 % van het totale aantal gecontroleerde werkdagen wordt gecontroleerd door middel van wegcontroles, en ten minste 30 % door middel van controles ter plaatse bij ondernemingen. Na 1 januari 2008 wordt ten minste 30 % van het totale aantal gecontroleerde werkdagen door middel van wegcontroles gecontroleerd, en ten minste 50 % door middel van controles ter plaatse bij ondernemingen.

4.   De overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3820/85 aan de Commissie verstrekte informatie omvat het aantal langs de weg gecontroleerde bestuurders, het aantal controles ter plaatse bij ondernemingen, het aantal gecontroleerde werkdagen en het aantal en de aard van de gerapporteerde inbreuken, samen met de vermelding of het personen- of goederenvervoer betreft.

Artikel 3

Statistieken

De lidstaten zorgen ervoor dat de statistische gegevens die zijn verzameld tijdens de overeenkomstig artikel 2, leden 1 en 3, georganiseerde controles, in de volgende categorieën worden ingedeeld:

a)

wegcontroles:

i)

soort weg, met name of het een snelweg, een nationale of een secundaire weg is, en het land waar het gecontroleerde voertuig is ingeschreven, teneinde discriminatie tegen te gaan;

ii)

type tachograaf, met name analoog of digitaal;

b)

controles ter plaatse bij de onderneming:

i)

soort vervoersactiviteit, met name of het internationaal of binnenlands vervoer is, personen- of goederenvervoer, vervoer voor eigen rekening of voor rekening van derden;

ii)

grootte van het bedrijfswagenpark;

iii)

type tachograaf, met name analoog of digitaal.

Deze statistieken worden tweejaarlijks aan de Commissie voorgelegd en in een verslag openbaar gemaakt.

De bevoegde autoriteiten in de lidstaten bewaren de verzamelde gegevens van het voorafgaande jaar.

Voor bestuurders verantwoordelijke ondernemingen bewaren gedurende één jaar de hen door de handhavingsinstanties ter beschikking gestelde notities, het proces-verbaal met de bevindingen en andere relevante gegevens over bij hen ter plaatse dan wel bij hun bestuurders op de weg uitgevoerde controles.

Eventueel vereiste nadere preciseringen van de definities van de onder a) en b) genoemde categorieën worden vastgesteld door de Commissie volgens de procedure bedoeld in artikel 12, lid 2.

Artikel 4

Wegcontroles

1.   De wegcontroles worden op verschillende plaatsen en op wisselende tijdstippen georganiseerd, waarbij een voldoende uitgebreid gedeelte van het wegennet wordt bestreken om het vermijden van controleposten moeilijk te maken.

2.   De lidstaten zorgen ervoor:

a)

dat er voldoende voorzieningen voor controleposten komen op of nabij bestaande en geplande wegen, en, voor zover noodzakelijk, dat de servicestations en andere veilige plaatsen langs de snelwegen als controlepost kunnen fungeren;

b)

dat de controles worden uitgevoerd volgens een systeem van willekeurigheid met inachtneming van een passend geografisch evenwicht.

3.   In bijlage I, deel A, is vastgelegd welke punten bij wegcontroles worden gecontroleerd. Indien de situatie dit vereist, kunnen de controles op een specifiek punt worden toegespitst.

4.   Zonder afbreuk te doen aan artikel 9, lid 2, worden wegcontroles zonder discriminatie uitgevoerd. Handhavingsambtenaren onthouden zich van iedere discriminatie op een van de onderstaande gronden:

a)

het land waar het voertuig is ingeschreven;

b)

het land waar de bestuurder zijn verblijfplaats heeft;

c)

het land waar de onderneming gevestigd is;

d)

het vertrekpunt en de bestemming van de rit;

e)

type tachograaf, met name analoog of digitaal.

5.   De handhavingsambtenaar beschikt over:

a)

een lijst met de voornaamste te controleren punten als vermeld in bijlage I, deel A;

b)

de standaard-controleapparatuur vermeld in bijlage II.

6.   Indien er op grond van de bevindingen van een in een lidstaat uitgevoerde wegcontrole op de bestuurder van een in een andere lidstaat ingeschreven voertuig, reden bestaat om aan te nemen dat er inbreuken zijn gepleegd die door het ontbreken van de nodige gegevens niet tijdens de controle kunnen worden vastgesteld, helpen de bevoegde instanties van de betrokken lidstaten elkaar bij het ophelderen van de situatie.

Artikel 5

Gezamenlijke controles

De lidstaten ondernemen ten minste zesmaal per jaar gezamenlijke wegcontroles waarbij bestuurders en voertuigen die binnen het toepassingsgebied van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 vallen, aan wegcontroles worden onderworpen. Deze controles worden tegelijkertijd door de handhavingsinstanties van twee of meer lidstaten elk op hun eigen grondgebied uitgevoerd.

Artikel 6

Controles ter plaatse bij ondernemingen

1.   De controles ter plaatse bij ondernemingen worden georganiseerd in het licht van de ervaringen die in het verleden met de verschillende soorten van vervoer en van ondernemingen zijn opgedaan. Deze controles worden ook verricht indien er bij wegcontroles ernstige inbreuken zijn vastgesteld op de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 of (EEG) nr. 3821/85.

2.   De controles ter plaatse omvatten de in bijlage I, deel A en deel B, vermelde punten.

3.   De handhavingsambtenaar beschikt over:

a)

een lijst met de voornaamste te controleren punten als vermeld in bijlage I, delen A en B;

b)

de standaard-controleapparatuur vermeld in bijlage II.

4.   De handhavingsambtenaren van de lidstaten houden bij de controle rekening met informatie die door het in artikel 7, lid 1, bedoelde aangewezen orgaan voor contacten van een andere lidstaat wordt verstrekt over de activiteiten van de betrokken onderneming in die andere lidstaat.

5.   Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 4 zijn de controles die de bevoegde instanties ten eigen kantore verrichten op basis van daartoe door de ondernemingen op verzoek van genoemde instanties verstrekte documenten of gegevens, gelijk te stellen aan ter plaatse bij de ondernemingen verrichte controles.

Artikel 7

Intracommunautaire contacten

1.   De lidstaten wijzen één orgaan aan dat belast is met de volgende taken:

a)

het verzorgt, bij krachtens artikel 5 ondernomen acties, de coördinatie met overeenkomstige organen in de andere betrokken lidstaten;

b)

het verstrekt de Commissie de tweejaarlijkse statistische gegevens overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3820/85;

c)

het draagt de hoofdverantwoordelijkheid voor de bijstand aan de bevoegde instanties van de andere lidstaten als bedoeld in artikel 4, lid 6.

Het orgaan is vertegenwoordigd in het in artikel 12, lid 1, bedoelde comité.

2.   De lidstaten delen de Commissie mee welk orgaan zij hebben aangewezen, en de Commissie informeert de overige lidstaten daarover.

3.   De uitwisseling van gegevens, ervaringen en inlichtingen tussen de lidstaten wordt actief bevorderd, hoofdzakelijk — maar niet uitsluitend — via het in artikel 12, lid 1, bedoelde comité, alsmede via de organen die door de Commissie volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde procedure mogen worden aangewezen.

Artikel 8

Uitwisseling van informatie

1.   De in het kader van artikel 17, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 3820/85 of artikel 19, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 3821/85 bilateraal ter beschikking gestelde informatie wordt uitgewisseld tussen de aangewezen organen waarvan overeenkomstig artikel 7, lid 2, aan de Commissie mededeling is gedaan. Dit geschiedt:

a)

ten minste om de zes maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn;

b)

in afzonderlijke gevallen op uitdrukkelijk verzoek van een lidstaat.

2.   De lidstaten streven ernaar systemen voor elektronische informatie-uitwisseling op te zetten. Volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde procedure, stelt de Commissie een gemeenschappelijke methodologie voor efficiënte informatie-uitwisseling vast.

Artikel 9

Risicoclassificatiesysteem

1.   De lidstaten voeren een risicoclassificatiesysteem voor ondernemingen in dat gebaseerd is op het relatieve aantal en de relatieve ernst van de door een individuele onderneming begane inbreuken op de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 of (EEG) nr. 3821/85. De Commissie ondersteunt de dialoog tussen de lidstaten om de samenhang tussen deze risicoclassificatiesystemen aan te moedigen.

2.   Ondernemingen met een hoog risicocijfer worden nauwlettender en vaker gecontroleerd. De criteria en de uitvoeringsbepalingen van een dergelijk systeem worden besproken in het in artikel 12 bedoelde comité met het oog op de invoering van een systeem voor de uitwisseling van informatie over beste praktijken.

3.   Een lijst van inbreuken op de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 is opgenomen in bijlage III.

Met het oog op het aanbieden van richtsnoeren voor de waardering van inbreuken op de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85, kan de Commissie in overeenstemming met artikel 12, lid 2, zo nodig bijlage III aanpassen om richtsnoeren op te stellen over een gemeenschappelijk scala van inbreuken die overeenkomstig de ernst ervan worden ingedeeld in categorieën.

De categorie met betrekking tot de ernstigste inbreuken omvatten de inbreuken die door de niet-naleving van de relevante bepalingen van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 een hoog risico meebrengen voor dood of zware verwondingen.

Artikel 10

Verslag

Uiterlijk op 1 mei 2009 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met een analyse van de in de wetgeving van de lidstaten voor ernstige inbreuken voorziene sancties.

Artikel 11

Beste praktijken

1.   De Commissie stelt volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde procedure richtsnoeren voor de beste handhavingspraktijken vast.

Deze richtsnoeren worden in een tweejaarlijkse verslag van de Commissie gepubliceerd.

2.   De lidstaten organiseren ten minste eenmaal per jaar gemeenschappelijke opleidingsprogramma's over de beste praktijken en maken ten minste eenmaal per jaar uitwisseling van personeel van het orgaan voor intracommunautaire contacten met dat van de andere lidstaten mogelijk.

3.   Volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde procedure wordt door de Commissie een elektronisch en afdrukbaar formulier opgesteld dat wordt gebruikt wanneer de bestuurder met ziekteverlof of jaarlijkse vakantie is geweest of wanneer de bestuurder met een ander voertuig heeft gereden dat niet onder de werkingssfeer van Verordening (EEG) nr. 3820/85 valt, tijdens de in artikel 15, lid 7, eerste alinea, eerste streepje, van Verordening (EEG) nr. 3821/85 genoemde periode.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de handhavingsambtenaren goed zijn opgeleid voor de uitvoering van hun taken.

Artikel 12

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 18, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3821/85 ingestelde comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 13

Uitvoeringsmaatregelen

De Commissie stelt op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsmaatregelen vast, met name ter verwezenlijking van een van de volgende doelstellingen:

a)

een gemeenschappelijke aanpak inzake de uitvoering van deze richtlijn bevorderen;

b)

de samenhang in aanpak en een geharmoniseerde interpretatie van Verordening (EEG) nr. 3820/85 tussen verschillende handhavingsinstanties aanmoedigen;

c)

de dialoog tussen de transportsector en de handhavingsinstanties faciliteren.

Artikel 14

Onderhandelingen met derde landen

Wanneer deze richtlijn in werking is getreden opent de Gemeenschap onderhandelingen met de daarvoor in aanmerking komende derde landen met het oog op de toepassing van regels die gelijkwaardig zijn aan die welke in deze richtlijn zijn vastgelegd.

In afwachting van de voltooiing van deze onderhandelingen, nemen de lidstaten in hun verslagen aan de Commissie overeenkomstig artikel 16, lid 2 van Verordening (EEG) nr. 3820/85 gegevens op met betrekking tot controles op voertuigen van derde landen.

Artikel 15

Bijwerking van de bijlagen

De wijzigingen van de bijlagen die nodig zijn om ze aan te passen aan de ontwikkeling van de beste praktijken worden vastgesteld volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 16

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 april 2007 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een transponeringstabel, waarin wordt aangegeven in welke nationale bepalingen de bepalingen van deze richtlijn zijn verwerkt.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 17

Intrekking

1.   Richtlijn 88/599/EEG wordt ingetrokken.

2.   Bestaande verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn worden beschouwd als verwijzingen naar deze richtlijn.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 19

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 15 maart 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

H. WINKLER


(1)  PB C 241 van 28.9.2004, blz. 65.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 20 april 2004 (PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 385), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 9 december 2004 (PB C 63 E van 15.3.2005, blz. 1) en standpunt van het Europees Parlement van 13 april 2005 (PB C 33 E van 9.2.2006, blz. 415). Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 2 februari 2006 en besluit van de Raad van 2 februari 2006.

(3)  PB L 370 van 31.12.1985, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4).

(4)  PB L 370 van 31.12.1985, blz. 8. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 432/2004 van de Commissie (PB L 71 van 10.3.2004, blz. 3).

(5)  PB L 80 van 23.3.2002, blz. 35.

(6)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(7)  PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1.

(8)  PB L 325 van 29.11.1988, blz. 55. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2135/98 (PB L 274 van 9.10.1998, blz. 1).


BIJLAGE I

DEEL A

WEGCONTROLES

Bij wegcontroles worden in het algemeen de volgende punten gecontroleerd:

1.

dagelijkse en wekelijkse rijtijden, onderbrekingen en dagelijkse en wekelijkse rusttijden; de registratiebladen van de voorgaande dagen, die volgens artikel 15, lid 7, van Verordening (EEG) nr. 3821/85 aan boord van het voertuig moeten zijn en/of de gegevens die voor dezelfde periode worden opgeslagen op de bestuurderskaart en/of in het geheugen van het controleapparaat overeenkomstig bijlage II en/of op afdrukken;

2.

voor de in artikel 15, lid 7, van Verordening (EEG) nr. 3821/85 bedoelde periode, alle gevallen van overschrijding van de toegestane snelheid door het voertuig, d.w.z. alle perioden van meer dan 1 minuut waarin de snelheid van het voertuig meer dan 90 km/h voor voertuigen van de categorie N3, respectievelijk 105 km/h voor voertuigen van de categorie M3 bedraagt (de categorieën N3 en M3 zijn gedefinieerd in bijlage II, deel A, bij Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (1);

3.

indien van toepassing, de momentane snelheden die door het controleapparaat gedurende ten hoogste de 24 afgelopen uren waarin het voertuig is gebruikt, geregistreerd zijn;

4.

de correcte werking van het controleapparaat (vaststelling van eventueel misbruik van het controleapparaat en/of de bestuurderskaart en/of de registratiebladen) of, indien van toepassing, de aanwezigheid van de in artikel 14, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 3820/85 bedoelde documenten.

DEEL B

CONTROLES TER PLAATSE BIJ ONDERNEMINGEN

Bij controles ter plaatse bij ondernemingen worden, naast de punten vermeld in deel A, ook de volgende punten gecontroleerd:

1.

de wekelijkse rusttijden en de rijtijden tussen die rusttijden;

2.

het in acht nemen van de tweewekelijkse beperking van de rijtijden;

3.

registratiebladen, gegevens van het voertuig en de bestuurderskaart en afdrukken.

Bij vaststelling van een inbreuk mogen de lidstaten, waar passend, nagaan of er sprake is van medeaansprakelijkheid bij andere aanstichters of medeplichtigen in de transportketen, zoals bevrachters, expediteurs of onderaannemers, waarbij ook nagegaan mag worden of, in geval van vastgestelde inbreuk, de vervoerscontracten naleving van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 mogelijk maken.


(1)  PB L 42 van 23.2.1970, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/28/EG van de Commissie (PB L 65 van 7.3.2006, blz. 27).


BIJLAGE II

Standaardapparatuur voor de handhavingseenheden

De lidstaten zorgen ervoor dat de handhavingseenheden bij de uitvoering van de taken als omschreven in bijlage I beschikken over de volgende standaardapparatuur:

1.

apparatuur waarmee de gegevens vanuit het voertuig en de bestuurderskaart van de digitale tachograaf kunnen worden overgebracht en waarmee gegevens kunnen worden gelezen en geanalyseerd en/of bevindingen voor analyse kunnen worden doorgestuurd naar een centrale databank;

2.

apparatuur om de tachograafschijven te controleren.


BIJLAGE III

Inbreuken

Overeenkomstig artikel 9, lid 3, en met het oog op de toepassing van deze richtlijn, dient de volgende niet-exhaustieve lijst tot richtsnoer voor wat kan beschouwd worden als een inbreuk:

1.

de maximaal toegestane dagelijkse, zesdagelijkse of tweewekelijkse rijtijden overschrijden;

2.

de minimaal verplichte dagelijkse of wekelijkse rusttijd niet naleven;

3.

de minimaal verplichte duur van de onderbreking niet naleven;

4.

nalaten een tachograaf te installeren overeenkomstig de voorschriften van Verordening (EEG) nr. 3821/85.


VERKLARINGEN

Met betrekking tot de classificatie van ernstige inbreuken verklaart de Commissie dat volgens haar onder meer het volgende moet worden verstaan onder ernstige inbreuken op de verordening tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer:

1.

de maximaal toegestane dagelijkse, zesdagelijkse of tweewekelijkse rijtijden met 20 % of meer overschrijden;

2.

de minimaal verplichte dagelijkse of wekelijkse rusttijd met 20 % of meer niet naleven;

3.

de minimaal verplichte duur van de onderbreking met 33 % of meer niet naleven, en

4.

nalaten een tachograaf te installeren overeenkomstig de voorschriften van Verordening (EEG) nr. 3821/85.

De Commissie en de lidstaten doen al het mogelijke om ervoor te zorgen dat de bepalingen van de AETR binnen twee jaar na inwerkingtreding van deze richtlijn in overeenstemming worden gebracht met de bepalingen van deze richtlijn. Indien dit niet gebeurd is binnen die termijn, stelt de Commissie de passende maatregelen voor om deze toestand te verhelpen.


Top