EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32005H0601

Aanbeveling van de Raad van 12 juli 2005 Inzake de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Gemeenschap (2005-2008)

OJ L 205, 6.8.2005, p. 28–37 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
OJ L 168M, 21.6.2006, p. 8–17 (MT)

ELI: http://data.europa.eu/eli/reco/2005/601/oj

6.8.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/28


AANBEVELING VAN DE RAAD

van 12 juli 2005

Inzake de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Gemeenschap (2005-2008)

(2005/601/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 99, lid 2,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Gezien de besprekingen van de Europese Raad van 16-17 juni 2005,

Overwegende dat het Europees Parlement een resolutie over de aanbeveling van de Commissie heeft aangenomen,

BEVEELT HET VOLGENDE AAN:

INLEIDING

De Europese Raad van maart 2005 heeft besloten de strategie van Lissabon een nieuw elan te geven door deze volledig te richten op de groei en de werkgelegenheid in Europa  (1). Het besluit van de staatshoofden en regeringsleiders is een duidelijk signaal inzake de prioriteiten van de Unie voor de komende jaren. Om de doelstellingen van Lissabon te bereiken, moet Europa het beleid nog meer toespitsen op groei en werkgelegenheid, in een gezonde macro-economische omgeving en binnen een kader dat gericht is op sociale cohesie en een duurzaam milieu, de belangrijkste pijlers waarop de Lissabon-strategie berust.

Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de verwezenlijking van de agenda van Lissabon. Daartoe moet de Unie zich meer inspannen om alle nationale en communautaire middelen te mobiliseren teneinde synergieën beter te benutten. Daarnaast kan inschakeling van de juiste belanghebbenden ertoe bijdragen dat het bewustzijn toeneemt dat een op groei en stabiliteit gericht economisch beleid en structurele hervormingen nodig zijn, de kwaliteit van de uitvoering verbetert en meer actoren zich inspannen voor de uitvoering van de strategie van Lissabon.

Deze globale richtsnoeren voor het economisch beleid (hierna „GREB” genoemd) zijn dan ook de afspiegeling van het nieuwe elan van de strategie van Lissabon en zij zijn erop gericht het economisch beleid te doen bijdragen tot meer groei en meer banen. Deel A van deze GREB heeft betrekking op de bijdrage die het macro-economisch beleid in dit opzicht kan leveren. Deel B gaat in op de maatregelen en het beleid die de Unie en de lidstaten zouden moeten uitvoeren om kennis en innovatie te stimuleren teneinde de groei te bevorderen en Europa aantrekkelijker te maken voor investeerders en werknemers. Blijkens de conclusies van de Europese Raad van diens voorjaarsbijeenkomst van 22 en 23 maart 2005 moeten de GREB als algemeen instrument voor de coördinatie van het economisch beleid het gehele scala aan macro- en micro-economisch beleid blijven omvatten, alsmede het werkgelegenheidsbeleid voorzover er interactie is met het macro- en microbeleid; de GREB zullen ook zorgen voor de algehele economische samenhang van de drie dimensies van de strategie. De bestaande mechanismen voor multilateraal toezicht voor de GREB blijven van toepassing.

Deze richtsnoeren zijn van toepassing op alle lidstaten en op de Gemeenschap. Zij zijn bedoeld om coherentie te geven aan de hervormingsmaatregelen die vervat zijn in de door de lidstaten op te stellen nationale hervormingsprogramma’s en zullen aangevuld worden met het Communautair Lissabon-programma 2005-2008, dat alle maatregelen bestrijkt die op communautair niveau zullen worden genomen in het belang van groei en werkgelegenheid. De gelijkheid van man en vrouw moet bij de uitvoering van alle zich daartoe lenende aspecten van deze richtsnoeren aan bod komen.

DE STAAT VAN DE EU-ECONOMIE

De economische bedrijvigheid in de Europese Unie, die vanaf midden 2003 was aangetrokken, liep in de tweede helft van 2004 weer terug ten gevolge van externe factoren zoals de hoge en sterk schommelende olieprijzen, de achterblijvende groei van de wereldhandel en de duurder wordende euro. De geringe veerkracht van sommige Europese economieën is voor een deel wellicht ook te wijten aan aanhoudende structurele zwakheden. De reële BBP-groei zal in 2005 naar verwachting in een matig tempo voortgaan, maar de doorwerking van de resultaten van 2004 is geringer dan verwacht en zal onvermijdelijk een negatieve invloed hebben op het totale jaargemiddelde. De mate waarin de binnenlandse vraag tot het herstel heeft bijgedragen, verschilt tot dusverre van lidstaat tot lidstaat, maar in de loop van het jaar wordt een geleidelijk herstel verwacht dankzij gunstige financieringsvoorwaarden (waaronder de lage reële rentepercentages) en inflatiebeheersing.

Het economisch herstel is in belangrijke mate te danken aan de aantrekkende groei van de wereldeconomie en de snelle toename van de wereldhandel. Naarmate de groeicyclus wereldwijd zijn hoogtepunt bereikt en afvlakt door de stijgende wereldolieprijzen zal de rol van de binnenlandse vraag in de Europese Unie als groeimotor aan belang winnen. Structuur- en macrobeleid moeten worden bezien tegen de achtergrond van stijgende grondstoffenprijzen, met name de aardolieprijzen, en een neerwaartse druk op de industrieprijzen. De terugkeer naar potentiële groeicijfers in de Europese Unie is derhalve grotendeels afhankelijk van een toenemend ondernemers- en consumentenvertrouwen en van gunstige ontwikkelingen in de wereldeconomie, bv. in de aardolieprijzen en de wisselkoersen. In het licht van het bovenstaande is het belangrijk dat het economisch beleid het vertrouwen wekt en aldus op korte termijn mede de voorwaarden creëert voor een krachtiger binnenlandse vraag en het scheppen van werkgelegenheid en dat structurele hervormingen op middellange termijn tot een verhoging van het groeipotentieel bijdragen.

Verwacht wordt dat de werkloosheid zal afnemen, zij het langzaam, tot 8,7 % in 2006. De geschatte totale werkgelegenheid voor de EU-25 bedroeg 63,0 % in 2003 en bleef dus ver achter bij het overeengekomen streefcijfer van 70 %. Ten aanzien van het streefcijfer van 60 % voor de participatiegraad van vrouwen werd slechts traag vooruitgang geboekt. Deze bedraagt thans 55,1 % voor de EU-25, maar zal naar verwachting weer gaan stijgen. De participatiegraad van oudere werknemers, die een stijgende lijn bleef vertonen en uitkwam op net iets meer dan 40,2 %, blijft het verst verwijderd van het streefcijfer van 50 % in 2010. Tegelijkertijd zijn wisselende resultaten behaald bij het verbeteren van de kwaliteit van werk en zijn de problemen op het gebied van sociale uitsluiting verergerd door de stagnerende economie. De langdurige werkloosheid gaf na een dalende lijn van enkele jaren weer een stijging te zien en een afname is in de nabije toekomst niet waarschijnlijk.

De traagheid van het economisch herstel van de Europese Unie blijft een reden tot bezorgdheid. De economie van de Europese Unie is in verscheidene opzichten verder verwijderd van het doel om de meest concurrerende economie ter wereld te worden dan in maart 2000 het geval was. De kloof tussen het groeipotentieel van Europa en dat van haar economische partners is dan ook niet significant kleiner geworden.

Een eerste factor die verklaart waarom de prestaties van de economie van de Unie achterblijven, is de relatief lage arbeidsparticipatie. De inspanningen van de lidstaten hebben ervoor gezorgd dat de arbeidsparticipatie van 61,9 % in 1999 is toegenomen tot 63,0 % in 2003. In deze situatie moet duidelijk verbetering komen, met name wat jonge en oudere werknemers betreft, willen we de doelstellingen van Lissabon halen.

De tweede belangrijke verklaring voor het onderpresteren van de EU-economie houdt verband met de lage productiviteitsgroei. Deze geeft al enkele decennia een dalende lijn te zien.

DEEL A

MACRO-ECONOMISCH BELEID TER BEVORDERING VAN GROEI EN WERKGELEGENHEID (2)

A.1.   Macro-economisch beleid om de voorwaarden te scheppen voor meer groei en werkgelegenheid

Zorgen voor economische stabiliteit om het werkgelegenheids- en groeipotentieel te vergroten

Een gezond macro-economisch beleid is essentieel ter ondersteuning van een evenwichtige economische expansie en de volledige benutting van het bestaande groeipotentieel. Tevens is het van vitaal belang om de voorwaarden te scheppen voor een adequaat niveau van besparingen en investeringen, en om deze laatste meer te richten op kennis en innovatie, zodat de economie duurzame, hogere, niet-inflatoire groei en werkgelegenheid kan scheppen. Hierdoor zouden de kapitaalmarktrentes op een gunstig peil moeten kunnen blijven en de wisselkoersen een redelijk verloop moeten kunnen hebben. Voor hun toekomstplannen moeten de bedrijven en particulieren erop kunnen vertrouwen dat de prijsstabiliteit wordt gehandhaafd.

Het monetair beleid kan een bijdrage leveren door prijsstabiliteit na te streven en, zonder afbreuk te doen aan dit streven, andere onderdelen van het algemeen economisch beleid te ondersteunen met het oog op groei en werkgelegenheid. Voor de nieuwe lidstaten is het van belang dat het monetair beleid bijdraagt tot het bereiken van duurzame reële en nominale convergentie. De wisselkoersregimes vormen een belangrijk onderdeel van het algemeen economisch en monetair beleidskader en dienen gericht te zijn op het realiseren van reële en duurzame nominale convergentie. Aansluiting bij het WKM II op een passend tijdstip na de toetreding zou tot de verwezenlijking van deze doelstelling moeten bijdragen. Een andere uitdaging voor het macro-economisch beleid van enkele van deze lidstaten is de tekorten op hun lopende rekeningen binnen marges te houden waarbinnen gezonde externe financiering mogelijk is. Een strikt begrotingsbeleid zal in dit opzicht essentieel zijn om de huidige tekorten op de lopende rekeningen terug te dringen.

Als de begrotingssituatie gezond is, kunnen de automatische begrotingsstabilisatoren in de loop van de cyclus volledig en symmetrisch hun werk doen en aldus de productie op een hoger en duurzaam groeiniveau brengen. Voor de lidstaten die er reeds in zijn geslaagd hun begroting gezond te maken, bestaat de uitdaging erin deze situatie te behouden. Voor de overige lidstaten is het van vitaal belang dat zij de benodigde corrigerende maatregelen nemen om hun middellangetermijn-begrotingsdoelstellingen te verwezenlijken, met name wanneer de economische omstandigheden verbeteren, zodat het voeren van een procyclisch begrotingsbeleid kan worden vermeden en de voorwaarden kunnen worden gecreëerd waarbij de automatische stabilisatoren in de loop van de cyclus volledig kunnen werken voordat de conjunctuurcyclus zijn volgende neergaande beweging ingaat. Blijkens het door de Europese Raad (22-23 maart 2005) onderschreven Ecofin-verslag „De uitvoering van het stabiliteits- en groeipact verbeteren”, moet de middellangetermijn-begrotingsdoelstelling voor individuele lidstaten worden gedifferentieerd, teneinde rekening te houden met de diversiteit van de economische en budgettaire omstandigheden en ontwikkelingen, alsmede van het begrotingsrisico voor de houdbaarheid van de openbare financiën, mede gelet op de te verwachten demografische veranderingen. De vereisten van het stabiliteits- en groeipact die voor de lidstaten van de eurozone gelden, gelden ook voor de lidstaten van WKM II.

Richtsnoer nr. 1: Om te zorgen voor op duurzame groei gerichte economische stabiliteit, 1. moeten de lidstaten, overeenkomstig het stabiliteits- en groeipact, hun middellangetermijn-begrotingsdoelstellingen in acht nemen. Zolang dit doel nog niet is gehaald, moeten zij de daartoe benodigde corrigerende maatregelen nemen. De lidstaten dienen zich te onthouden van een procyclisch begrotingsbeleid. Daarnaast is het nodig dat de lidstaten met een buitensporig tekort effectieve maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat dit buitensporige tekort op korte termijn gecorrigeerd wordt, en 2. Lidstaten die een tekort op hun lopende rekening hebben dat onhoudbaar zou kunnen worden, moeten deze situatie corrigeren door middel van structurele hervormingen om hun externe concurrentievermogen te verbeteren en door, in voorkomend geval, bij te dragen tot correcties van de situatie door middel van budgettair beleid. Zie ook geïntegreerd richtsnoer nr. 6 „Bijdragen tot de dynamiek en de goede werking van de EMU”.

Een duurzame economische ontwikkeling op lange termijn veiligstellen in het licht van de veroudering van de Europese bevolking

De vergrijzing van de Europese bevolking brengt ernstige risico’s mee voor de duurzame economische ontwikkeling van de Europese Unie op de lange termijn. Volgens de laatste prognoses zal de beroepsbevolking (15-64 jaar) in 2050 18 % kleiner zijn dan in 2000 en zal het aantal personen van 65 jaar en ouder met 60 % zijn gestegen. Als nu geen actie wordt ondernomen om de houdbaarheid van de begrotingen op lange termijn veilig te stellen, impliceert dit niet alleen hogere percentages afhankelijke personen, maar ook een toename van de schuldenlast door stijging van de leeftijdsgerelateerde overheidsuitgaven en een lager productiepotentieel per capita door de afname van de beroepsbevolking, alsook toekomstige problemen bij de financiering van de pensioenen, de sociale verzekeringen en de gezondheidszorg.

De lidstaten dienen de economische gevolgen van de vergrijzing te ondervangen door, als element van de bekende driesporenstrategie voor het aanpakken van de budgettaire gevolgen van de vergrijzing, een bevredigend tempo voor de schuldreductie aan te houden en maatregelen ter vergroting van de participatiegraad en van het arbeidsaanbod te treffen om zo het effect van de toekomstige afname van de beroepsbevolking te compenseren. De arbeidsparticipatie is recentelijk weliswaar gestegen (tot 63,0 % in 2003) maar is nog steeds aan de lage kant, hetgeen wijst op een onbenut reservoir van arbeidskrachten in Europa. Er is dus nog veel ruimte voor verdere verbeteringen, met name bij vrouwelijke, jongere en oudere arbeidskrachten. In de lijn van deze strategie is het voorts van essentieel belang om de socialebeschermingsstelsels te moderniseren zodat deze financieel levensvatbaar blijven en de bevolking in de werkzame leeftijd tot actieve arbeidsparticipatie stimuleren, zonder afbreuk te doen aan de toegankelijkheid en toereikendheid van die stelsels. Een betere interactie tussen de socialebeschermingsstelsels en de arbeidsmarkten kan verstoringen wegnemen en mensen stimuleren langer aan het werk te blijven, mede gezien de toegenomen levensverwachting.

Richtsnoer nr. 2: Om houdbare economische situaties en begrotingssituaties als basis voor meer werkgelegenheid te waarborgen, moeten de lidstaten, met het oog op de verwachte kosten van de vergrijzing, 1. in een bevredigend tempo tot schuldreductie komen om de openbare financiën te versterken; 2. de pensioen-, socialezekerheids- en gezondheidszorgstelsels hervormen en versterken zodat zij financieel levensvatbaar, sociaal adequaat en toegankelijk blijven, en 3. maatregelen treffen om de participatiegraad en het arbeidsaanbod te vergroten, met name onder vrouwen, jongeren en ouderen, en een levensloopbeleid bevorderen om het aantal gewerkte uren in de economie te doen stijgen. Zie ook de geïntegreerde richtsnoeren „Levensloopbeleid bevorderen” (nrs. 18 en 4, 19, 21).

Een efficiënte, op groei en werkgelegenheid gerichte allocatie van productiemiddelen bevorderen

Weldoordachte belasting- en uitgavenstelsels die bevorderlijk zijn voor een efficiënte allocatie van productiemiddelen zijn noodzakelijk om de publieke sector een volledige bijdrage te doen leveren tot groei en werkgelegenheid zonder de doelstellingen van economische stabiliteit en duurzaamheid in gevaar te brengen. Dit kan worden bereikt door de uitgaven te richten op categorieën die bevorderlijk zijn voor de groei, zoals onderzoek en ontwikkeling (O&O), fysieke infrastructuur, milieuvriendelijke technologieën, menselijk kapitaal en kennis. De lidstaten kunnen ook bijdragen tot de beheersing van andere uitgavencategorieën door middel van uitgavenregels, begroten op basis van prestaties, alsmede beoordelingsmechanismen met het oog op goed doortimmerde afzonderlijke hervormingsmaatregelen en algemene hervormingspakketten. Een van de voornaamste prioriteiten voor de EU-economie is ervoor te zorgen dat de fiscale structuren en hun interactie met uitkeringsstelsels bijdragen tot een hoger groeipotentieel door meer werkgelegenheid en investeringen.

Richtsnoer nr. 3: Om een efficiënte, op groei en werkgelegenheid gerichte allocatie van productiemiddelen te bevorderen moeten de lidstaten, onverminderd de richtsnoeren betreffende economische stabiliteit en duurzaamheid, de samenstelling van de overheidsuitgaven overeenkomstig de Lissabon-strategie ombuigen naar groeibevorderende uitgavencategorieën, fiscale structuren zodanig aanpassen dat het groeipotentieel wordt versterkt, en de mechanismen invoeren die nodig zijn voor het beoordelen van de relatie tussen overheidsuitgaven en het verwezenlijken van beleidsdoelstellingen, alsook toezien op de algemene samenhang van pakketten hervormingsmaatregelen. Zie ook geïntegreerd richtsnoer nr. 11: „Duurzaam gebruik van hulpbronnen aanmoedigen en de synergieën tussen milieubescherming en groei versterken”.

Ervoor zorgen dat de loonontwikkelingen bijdragen tot groei en stabiliteit en complementair zijn met structurele hervormingen

Loonontwikkelingen kunnen bijdragen tot een stabiel macro-economisch klimaat en een beleidsmix die bevorderlijk is voor werkgelegenheid. Een voorwaarde daarvoor is dat de stijgingen van de reële lonen gelijke tred houden met de onderliggende procentuele productiviteitsgroei op de middellange termijn en ruimte laten voor een winstpercentage waarbij investeringen kunnen worden gedaan die de productiviteit, de capaciteit en de werkgelegenheid ten goede komen. Dit vergt dat tijdelijke factoren, zoals productiviteitsschommelingen onder invloed van de economische cyclus of eenmalige stijgingen van het algemene inflatiecijfer, niet resulteren in een onhoudbare tendens van stijgende lonen alsmede dat de loonontwikkelingen de toestand van de plaatselijke arbeidsmarkt weerspiegelen.

Gezien de aanhoudende opwaartse druk op de aardolie- en grondstoffenprijzen moet het effect van loonafspraken en stijgende arbeidskosten op het concurrentievermogen en de prijsstabiliteit in het oog worden gehouden. Gelukkig is deze doorwerking tot dusverre nog niet waargenomen. Deze aspecten moeten aan bod komen in voortdurende dialoog en informatie-uitwisseling die plaatsvindt via de Macro-economische Dialoog tussen monetaire autoriteiten en belastingautoriteiten en sociale partners.

Richtsnoer nr. 4: Om ervoor te zorgen dat de loonontwikkelingen bijdragen tot macro-economische stabiliteit en groei en om het aanpassingvermogen van de economie te vergroten, moeten de lidstaten de juiste randvoorwaarden voor loononderhandelingen bevorderen zonder afbreuk te doen aan de rol van de sociale partners, zodat de ontwikkeling van de nominale lonen en de arbeidskosten in overeenstemming is met prijsstabiliteit en met de trendmatige ontwikkeling van de productiviteit op de middellange termijn, rekening houdend met verschillen in vaardigheden en met de situatie op de plaatselijke arbeidsmarkt. Zie ook geïntegreerd richtsnoer nr. 22 „Zorgen voor arbeidskostenontwikkelingen en regelingen voor loonvaststelling die bevorderlijk zijn voor de werkgelegenheid”.

De samenhang tussen macro-economisch beleid, structuurbeleid en werkgelegenheidsbeleid bevorderen

Het is de rol van een gezond macro-economisch beleid om de voorwaarden tot stand te brengen die bevorderlijk zijn voor werkgelegenheidsschepping en -groei. Structurele hervormingen die gepaard gaan met gezonde begrotingssituaties op korte en middellange termijn, zijn absoluut noodzakelijk om de productiviteit en de werkgelegenheid op de middellange termijn te verbeteren en zo te komen tot volledige benutting en versterking van het groeipotentieel. Zij dragen ook bij tot houdbare begrotingen, macro-economische stabiliteit en schokbestendigheid. Tegelijkertijd is er een passend macro-economisch beleid nodig om op het gebied van groei en werkgelegenheid ten volle de vruchten van de structurele hervormingen te kunnen plukken. Een van de voornaamste kenmerken van de algemene economische strategie van de lidstaten is te zorgen voor een consequent structuurbeleid dat het macro-economisch kader ondersteunt, en vice versa. De hervormingen van de markt moeten met name resulteren in een beter algeheel aanpassingsvermogen van de economieën ten aanzien van veranderingen in de conjunctuurcyclus en langetermijntendensen zoals globalisering en technologische ontwikkeling. In dit opzicht moet naar hervorming van het belasting- en het uitkeringsstelsel worden gestreefd zodat werken lonend wordt en negatieve prikkels voor arbeidsmarktparticipatie strikt worden vermeden.

Richtsnoer nr. 5: Om meer samenhang tussen macro-economisch beleid, structuurbeleid en werkgelegenheidsbeleid te bevorderen, moeten de lidstaten op de arbeidsmarkt en de productmarkt hervormingen doorvoeren die tegelijkertijd het groeipotentieel verhogen en het macro-economisch kader ondersteunen door middel van het vergroten van de flexibiliteit, de mobiliteit van productiefactoren en het aanpassingsvermogen van de arbeidsmarkt en de productmarkten ten aanzien van mondialisering, technologische vooruitgang, vraagverschuivingen en conjunctuurschommelingen. Meer in het bijzonder zouden de lidstaten de hervorming van belasting- en uitkeringsstelsels een nieuwe impuls moeten geven om prikkels te verbeteren en werken lonend te maken; voorts moeten zij het aanpassingsvermogen van arbeidsmarkten verbeteren door arbeidsflexibiliteit en werkzekerheid te combineren en de inzetbaarheid te vergroten door in menselijk kapitaal te investeren. Zie ook de geïntegreerde richtsnoeren nrs. 19 en 21 „Met gepaste aandacht voor de rol van de sociale partners, flexibiliteit gecombineerd met werkzekerheid bevorderen en segmentering van de arbeidsmarkt verminderen”.

A.2.   Zorgen voor een dynamisch en goed functionerend eurogebied

De noodzaak om tot meer groei en werkgelegenheid te komen is met name acuut in het eurogebied, gezien de recente matige economische resultaten en het lage niveau van potentiële groei van circa 2 % (schattingen van de Commissie). De Commissie heeft haar groeiraming voor 2005 in haar laatste voorjaarsprognose voor de eurozone neerwaarts bijgesteld tot 1,6 %. De economische verschillen in groei, interne vraag en inflatiedruk zouden in de eurozone kunnen toenemen. De vertraging van de economische groei in de eurozone in de tweede helft van vorig jaar kan enerzijds worden toegeschreven aan externe factoren — hoge en sterk schommelende aardolieprijzen, de afnemende groei van de wereldhandel en de duurder wordende euro — maar anderzijds ook aan interne starheden. Aan de externe zijde vormen het negatieve effect van de aardolieprijzen en de aanhoudende onevenwichtigheden in de wereldeconomie niet te verwaarlozen neerwaartse risico’s.

De binnenlandse vraag was in het eurogebied bijzonder mat: zowel de particuliere consumptie als de investeringen bleven in 2004 achter bij die van de EU-25 in haar geheel. De zwakke particuliere consumptie lijkt samen te hangen met aanhoudende bezorgdheid over met name de werkgelegenheidsvooruitzichten (met een werkloosheid die rond 9 % blijft steken) en over de inkomensverwachtingen op de middellange termijn. Het matige vertrouwen en het uitblijven van duurzame verbetering aan de consumptiezijde drukken nog steeds op de investeringen.

De uitdaging voor het eurogebied bestaat erin het huidige groeipotentieel tot ontwikkeling te brengen en, meer nog, het groeipotentieel op termijn te vergroten. Dit kan het best worden bereikt door een op groei en stabiliteit gericht macro-economisch beleid en door omvangrijke structurele hervormingen. Beide aspecten zijn des te relevanter voor de lidstaten van de eurozone en van WKM II omdat zij van grote invloed zijn op het vermogen van deze landen om te reageren op schokken met een asymmetrisch effect — en daardoor op de economische veerkracht van de eurozone in zijn geheel. Bovendien zijn de economische prestaties en het economisch beleid van de afzonderlijke lidstaten van de eurozone van invloed op gezamenlijke waarden zoals de wisselkoers van de euro, de rentetarieven, de prijsstabiliteit en de samenhang van de eurozone. Dit alles maakt dat er behoefte is aan een effectieve coördinatie van beleid, zowel in de Europese Unie als in de eurozone, om de potentiële en de reële groei te verbeteren.

Nu de lidstaten niet langer een nationaal rente- en wisselkoersbeleid voeren, is het des te belangrijker in de loop van de cyclus gezonde begrotingssituaties te handhaven met een toereikende budgettaire marge om de gevolgen van conjunctuurschommelingen of economische schokken met een asymmetrisch effect op te vangen. Structuurbeleid dat bijdraagt tot een soepele aanpassing van prijzen en lonen is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de lidstaten in de eurozone in staat zijn zich snel te herstellen van schokken (zoals de recente schok van de olieprijzen) en om hen te helpen onverantwoorde inflatoire tendensen te vermijden. Beleid dat het reactievermogen van de arbeidsmarkten verbetert door brede arbeidsparticipatie, professionele en geografische mobiliteit en loonafspraken te bevorderen, in combinatie met passende hervormingen van de productmarkten, zijn in dit verband van bijzonder belang.

De beleidsmix in de eurozone moet het economische herstel op korte termijn ondersteunen maar tegelijkertijd de duurzaamheid en stabiliteit op lange termijn vrijwaren. In de huidige conjunctuur is het belangrijk dat de beleidsmix vertrouwen wekt bij consumenten en beleggers, waarvoor ook een voortzetting van het streven naar stabiliteit op middellange termijn nodig is. Het begrotingsbeleid moet zorgen voor een begrotingssituatie waarbij enerzijds wordt geanticipeerd op de gevolgen van de vergrijzing en anderzijds wordt getracht te komen tot een verdeling van overheidsinkomsten en –uitgaven, die de economische groei bevordert.

Ter ondersteuning van de internationale economische stabiliteit en ter verdediging van de economische belangen is het van vitaal belang dat het eurogebied een volwaardige rol vervult in de internationale samenwerking op het gebied van het monetair en economisch beleid. Een stabiel voorzitterschap van de eurogroep zal weliswaar behulpzaam zijn bij de coördinatie van de standpunten van de leden van het eurogebied, maar de externe vertegenwoordiging van het eurogebied moet worden verbeterd op basis van het in het akkoord van Wenen van 11 en 12 december 1998 overeengekomen kader, zodat de eurozone een leidende strategische rol in de ontwikkeling van het mondiale economische systeem op zich kan nemen.

Richtsnoer nr. 6: Om bij te dragen tot de dynamiek en de goede werking van de EMU moeten de lidstaten van de eurozone zorgen voor een betere coördinatie van hun economisch beleid en hun begrotingsbeleid, in het bijzonder door 1. bijzondere aandacht te schenken aan de budgettaire houdbaarheid van hun openbare financiën met volledige inachtneming van het stabiliteits- en groeipact; 2. bij te dragen tot een beleidsmix die het economische herstel ondersteunt en verenigbaar is met prijsstabiliteit en daardoor het ondernemers- en het consumentenvertrouwen op korte termijn versterkt, maar die tevens verenigbaar is met duurzame groei op middellange termijn; 3. voort te gaan met structurele hervormingen die de potentiële groei van de eurozone op lange termijn doen toenemen en zullen leiden tot verbetering van zijn productiviteit, zijn concurrentievermogen en de aanpassing van zijn economie aan asymmetrische schokken, met bijzondere aandacht voor het werkgelegenheidsbeleid, en 4. ervoor te zorgen dat de invloed van de eurozone op het mondiale economische systeem in verhouding staat tot zijn economische gewicht.

DEEL B

MICRO-ECONOMISCHE HERVORMINGEN OM HET GROEIPOTENTIEEL VAN EUROPA TE VERSTERKEN

Structurele hervormingen zijn van essentieel belang voor de versterking van het groeipotentieel van de Europese Unie en ter ondersteuning van macro-economische stabiliteit, omdat zij ervoor zorgen dat de Europese economie efficiënter wordt en over meer aanpassingsvermogen beschikt. Productiviteitswinst kan worden bereikt met concurrentie, investeringen en innovatie. Om het groeipotentieel van Europa te versterken, moet vooruitgang worden geboekt bij het scheppen van werkgelegenheid en de groei van de productiviteit. Sinds het midden van de jaren negentig stagneert de productiviteitsgroei in de Europese Unie. Dit is ten dele te verklaren doordat meer laaggeschoolden de arbeidsmarkt hebben betreden. Deze productiviteitstrend ombuigen is een belangrijke uitdaging voor de Unie, in het bijzonder in het licht van de vergrijzing. Geraamd wordt dat alleen al door de vergrijzing het huidige potentiële groeipercentage met de helft zal afnemen. Een snellere productiviteitsgroei en een verhoging van het aantal gewerkte uren zijn dan ook onontbeerlijk om het huidige levenspeil in de toekomst te handhaven en te verhogen en de sociale bescherming op een hoog peil te houden.

B.1.   Kennis en innovatie — Motoren van duurzame groei

Kennis die wordt vergaard door investeringen in O&O, innovatie en onderwijs is een belangrijke motor voor langetermijngroei. De kern van de Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid wordt dan ook gevormd door een beleid dat erop gericht is investeringen in kennis te verhogen en de innovatiecapaciteit van de Europese economie te versterken. Om deze reden zullen de nationale en regionale programma’s overeenkomstig de doelstellingen van Lissabon in toenemende mate worden gericht op investeringen op deze terreinen.

De investeringen in O&O verhogen en verbeteren om een Europese kennisruimte tot stand te brengen

O&O is op verschillende manieren van invloed op de economische groei: ten eerste kan het bijdragen tot de totstandkoming van nieuwe markten of productieprocessen; ten tweede kan het resulteren in geleidelijke verbeteringen in reeds bestaande producten en productieprocessen; en ten derde verhoogt het de capaciteit van een land om nieuwe technologieën te absorberen.

Momenteel geeft de Europese Unie ongeveer 2 % van het BBP uit aan O&O (wat tussen de lidstaten varieert van 0,5 % tot meer dan 4 % van het BBP), wat nauwelijks meer is dan het percentage ten tijde van de lancering van de Lissabon-strategie. Voorts wordt slechts ongeveer 55 % van de uitgaven voor onderzoek in de Europese Unie door het bedrijfsleven gefinancierd. Lage O&O-investeringen door de particuliere sector zijn genoemd als een van de hoofdredenen voor de innovatiekloof tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie. Er moet sneller vooruitgang worden geboekt bij de verwezenlijking van de collectieve doelstelling van de Europese Unie om de investeringen in onderzoek op te trekken tot 3 % van het BBP. De lidstaten worden verzocht in hun nationale Lissabon-programma’s aan te geven welke uitgaven voor O&O zij voor 2008 en 2010 plannen en welke maatregelen zij zullen treffen om deze doelstellingen te bereiken. De voornaamste uitdaging bestaat in de invoering van randvoorwaarden, instrumenten en prikkels om ondernemingen ertoe te bewegen in onderzoek te investeren.

Publieke onderzoeksuitgaven moeten effectiever worden en de banden tussen openbare en particuliere onderzoekscentra moeten worden aangehaald. Expertisecentra en -netwerken moeten worden versterkt en in het algemeen moet een beter gebruik worden gemaakt van publieke ondersteuningsmechanismen om innovatie door de particuliere sector te stimuleren; ook moet worden gezorgd voor een betere hefboomwerking van publieke investeringen en moet het bestuur van onderzoeksinstellingen en universiteiten worden gemoderniseerd. Tevens is het van essentieel belang ervoor te zorgen dat het ondernemingsklimaat ruimte biedt voor voldoende mededinging; concurrentie is namelijk een belangrijke prikkel voor particuliere innovatie-uitgaven. Voorts moet vastberaden actie worden ondernomen om het aantal en de kwaliteit van in Europa actieve onderzoekers te verhogen, in het bijzonder door meer studenten aan te trekken in wetenschappelijke, technische en ingenieursrichtingen, door onderzoekers betere loopbaanperspectieven te bieden en hun transnationale en intersectorale mobiliteit te vergroten en door belemmeringen voor de mobiliteit van onderzoekers en studenten weg te nemen.

De internationale dimensie van O&O moet worden versterkt door gezamenlijke financiering, door de ontwikkeling van een kritischere massa op EU-niveau op sleutelsectoren die veel middelen behoeven en door belemmeringen voor de mobiliteit van onderzoekers en studenten weg te nemen.

Richtsnoer nr. 7: Om de investeringen in O&O te verhogen en te verbeteren, in het bijzonder in de particuliere sector, wordt de overkoepelende doelstelling, 3 % BBP aan investeringen in 2010, met een juiste verdeling tussen particuliere en publieke investeringen, bevestigd; de lidstaten zullen specifieke tussenniveaus bepalen. De lidstaten dienen de ontwikkeling voort te zetten van een maatregelenmix ter bevordering van O&O, en in het bijzonder O&O van bedrijven, door: 1. betere randvoorwaarden en door te zorgen voor een aantrekkelijk bedrijfsklimaat met voldoende mededinging; 2. de publieke O&O-uitgaven effectiever en efficiënter te maken en POP’s te ontwikkelen; 3. ontwikkeling en versterking van de expertisecentra van onderwijs- en onderzoeksinstellingen in de lidstaten, alsmede, in voorkomend geval, oprichting van nieuwe expertisecentra, en verbetering van de samenwerking en de technologieoverdracht tussen publieke onderzoeksinstellingen en particuliere ondernemingen; 4. ontwikkeling en betere benutting van prikkels waarvan een hefboomwerking op particulier O&O uitgaat; 5. een moderner bestuur van onderzoeksinstellingen en universiteiten, en 6. voldoende instroom van gekwalificeerde onderzoekers, met name door meer studenten aan te trekken in wetenschappelijke, technische en ingenieursrichtingen en de loopbaanperspectieven en de internationale en intersectorale mobiliteit van onderzoekers en ontwikkelaars te bevorderen.

Innovatie faciliteren

De dynamiek van de Europese economie wordt in sterke mate bepaald door haar innovatiecapaciteit. De economische randvoorwaarden voor innovatie moeten vervuld zijn, namelijk goed werkende financiële markten en goederenmarkten en efficiënte en betaalbare middelen om intellectuele-eigendomsrechten te doen gelden. Innovaties worden vaak op de markt gebracht door nieuwe ondernemingen, die soms maar moeilijk financiering vinden. Innovatie moet daarom worden aangemoedigd door middel van maatregelen die de oprichting en de groei van innovatieve ondernemingen stimuleren, zoals betere toegang tot financiering. De verbreiding van technologieën en beleid waardoor de nationale innovatieregelingen en onderwijsstelsels beter op elkaar afgestemd worden, kan worden bevorderd door de ontwikkeling van innovatiecentra en –netwerken en van op het MKB toegespitste diensten voor innovatieondersteuning. Landen en regio’s met een achterstand kunnen veel baat hebben bij kennisoverdracht door mobiliteit van onderzoekers, rechtstreekse buitenlandse investeringen of invoer van technologie.

Richtsnoer nr. 8: Alle vormen van innovatie faciliteren. Hiertoe moeten de lidstaten zich toeleggen op: 1. verbetering van de diensten die innovatie ondersteunen, in het bijzonder voor verspreiding en technologieoverdracht; 2. de oprichting en ontwikkeling van innovatiecentra, -netwerken en -incubators waarin universiteiten, onderzoeksinstellingen en ondernemingen worden samengebracht, ook op regionaal en lokaal niveau, ter overbrugging van de technologiekloof tussen bepaalde regio’s; 3. de aanmoediging van grensoverschrijdende kennisoverdracht, mede door middel van directe buitenlandse investeringen; 4. aanmoediging van overheidsopdrachten voor innovatieve producten en diensten; 5. betere toegang tot binnenlandse en internationale financieringsbronnen, en 6. efficiënte en betaalbare middelen om intellectuele-eigendomsrechten te doen gelden.

De verspreiding van informatie- en communicatietechnologieën (ICT), in overeenstemming met de doelstellingen en maatregelen van het aangekondigde Initiatief i2010, is ook een belangrijk middel tot productiviteitsverbetering en bijgevolg tot meer economische groei. De Europese Unie heeft nog niet alle vruchten kunnen plukken van de toename van de productie en het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën. De nog immer achterblijvende investeringen in ICT, institutionele beperkingen en organisatorische uitdagingen bij de invoering van ICT zijn hiervan de oorzaak. Of technologische innovaties tot stand komen, hangt uiteindelijk af van de mate waarin het economische klimaat bevorderlijk is voor de groei. In dit verband is het gebruik van intelligente logistiek een efficiënte manier om ervoor te zorgen dat de kosten voor Europese productievestigingen concurrerend blijven. Een door openheid en mededinging gekenmerkte markt voor elektronische communicatie is hiertoe eveneens van belang.

Richtsnoer nr. 9: Om de verspreiding en effectieve toepassing van ICT te faciliteren en een volledig inclusieve informatiemaatschappij op te bouwen moeten de lidstaten: 1. een brede toepassing van informatie- en communicatietechnologie door overheidsdiensten, het MKB en huishoudens aanmoedigen; 2. de randvoorwaarden voor de vereiste veranderingen in de arbeidsorganisatie van de economie creëren; 3. een sterke aanwezigheid van het Europese bedrijfsleven in de kernonderdelen van de ICT-industrie bevorderen; 4. de ontwikkeling van een sterke ICT-industrie en een sterke inhoudsindustrie aanmoedigen; 5. zorgen voor netwerk- en inhoudbeveiliging, alsmede voor convergentie en interoperabiliteit, zodat een informatieruimte zonder grenzen tot stand kan komen, en 6. de exploitatie van breedbandnetwerken aanmoedigen, ook in regio’s met een lage dekkingsgraad, ter ontwikkeling van de kenniseconomie. Zie ook geïntegreerd richtsnoer nr. 21 „Met gepaste aandacht voor de rol van de sociale partners, flexibiliteit gecombineerd met werkzekerheid bevorderen en segmentering van de arbeidsmarkt verminderen”.

De concurrentievoordelen van de Europese industriële basis versterken

De recente vertraging van de productiviteitsgroei in de Europese Unie hangt ten dele samen met de moeite die de Europese Unie ondervindt bij het omschakelen van haar economie naar sectoren met een hogere productiviteitsgroei.

Om zijn economische en technologische leiderspositie te behouden en te versterken moet Europa zijn capaciteit om nieuwe technologieën, ook ICT, te ontwikkelen en op de markt te brengen, verhogen. De synergieën die voortvloeien uit het gezamenlijk aangaan van uitdagingen op het gebied van onderzoek, regelgeving en financiering op Europees niveau, in de gevallen waarin de lidstaten marktfalen, omdat ze de ernst en de omvang van het probleem niet afzonderlijk met succes kunnen aanpakken, moeten worden bestudeerd en benut. De Europese Unie heeft haar technologisch potentieel nog niet ten volle kunnen verwezenlijken. De oprichting van Europese expertisecentra en de ontwikkeling van publiek-private partnerschappen en samenwerking tussen de lidstaten in die gevallen waarin de baten voor de samenleving groter zijn dan die voor de private sector, zullen ertoe bijdragen dat dit potentieel wordt aangeboord.

Richtsnoer nr. 10: Om de concurrentievoordelen van zijn industriële basis te versterken, heeft Europa behoefte aan een sterk industrieel weefsel dat zijn hele grondgebied omspant. Het voeren van een modern en actief industriebeleid is absoluut noodzakelijk. Daartoe dienen de concurrentievoordelen van de industriële basis te worden versterkt, onder meer door bij te dragen tot aantrekkelijke randvoorwaarden voor zowel de industrie als de dienstensector, en moeten de maatregelen op nationaal, transnationaal en Europees niveau elkaar aanvullen. Hiertoe moeten de lidstaten: 1. allereerst nagaan door welke factoren de voornaamste bedrijfstakken meerwaarde krijgen en concurrerend worden, en gericht zijn op de uitdagingen van de mondialisering; 2. zich tevens toeleggen op de ontwikkeling van nieuwe technologieën en nieuwe markten: a) Dit impliceert in het bijzonder dat zij zich inzetten voor de bevordering van nieuwe technologische initiatieven op basis van publiek-private partnerschappen en samenwerking tussen de lidstaten die ertoe bijdragen dat werkelijke tekortkomingen van de markt worden aangepakt; b) Dit impliceert ook de oprichting en ontwikkeling van regionale of plaatselijke bedrijfsclusters, overal in de Europese Unie, met grotere betrokkenheid van het MKB. Zie ook geïntegreerd richtsnoer nr. 20 „Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter op elkaar afstemmen”.

Duurzaam gebruik van hulpbronnen aanmoedigen

De Unie kan slechts duurzaam succes boeken indien zij er ook in slaagt een aantal uitdagingen op het gebied van hulpbronnen en milieu het hoofd te bieden die anders een rem kunnen vormen op de toekomstige groei. De recente ontwikkelingen en vooruitzichten voor de olieprijzen hebben het enorme belang van energie-efficiëntie scherp belicht. Een op energie-efficiëntie gericht beleid is belangrijk om de Europese economie minder kwetsbaar te maken voor schommelingen in de aardolieprijzen. Verder getalm in de aanpak van deze uitdagingen zal de economische kosten van actie opdrijven. Dit impliceert onder meer dat maatregelen worden getroffen om hulpbronnen rationeler te gebruiken. De maatregelen op dit gebied zijn ook belangrijk om de klimaatverandering aan te pakken. In dit verband is het belangrijk dat de lidstaten ernaar blijven streven hun verplichtingen uit hoofde van het Protocol van Kyoto na te komen. De lidstaten moeten met name de strijd tegen de klimaatverandering voortzetten om te bewerkstelligen dat het jaargemiddelde van de temperatuur aan het aardoppervlak wereldwijd niet meer dan 2 °C boven de preïndustriële niveaus uitstijgt, en de Kyoto-doelstellingen op kosteneffectieve wijze uitvoeren. De lidstaten moeten hun verbintenis nakomen het verlies aan biologische diversiteit vóór 2010 een halt toe te roepen, in het bijzonder door hiervoor ook in andere beleidsgebieden plaats in te ruimen, gelet op het belang van de biologische diversiteit voor bepaalde economische sectoren. Hierbij is het van groot belang dat gebruik wordt gemaakt van marktconforme instrumenten, zodat milieuschade en sociale kosten worden doorberekend in de prijzen. Door onder meer de ontwikkeling en het gebruik van milieuvriendelijke technologieën aan te moedigen, in bestekken van overheidsopdrachten ecologische verplichtingen op te nemen, bijzondere aandacht te besteden aan het MKB en voor het milieu schadelijke subsidies in te trekken, kunnen innovatieprestaties worden verbeterd en kan er een grotere bijdrage tot de duurzame ontwikkeling van de betrokken sectoren worden geleverd. Zo behoren EU-ondernemingen tot de wereldleiders op het gebied van de ontwikkeling van nieuwe technologieën voor hernieuwbare energie. Nu de energieprijzen voortdurend een opwaartse druk ondergaan en het klimaat aan accumulerende bedreigingen blootstaat, is het belangrijk de energie-efficiëntie te stimuleren, wat zowel groei als duurzame ontwikkeling ten goede komt.

Richtsnoer nr. 11: Duurzaam gebruik van hulpbronnen aanmoedigen en de synergieën tussen milieubescherming en groei versterken. Hiertoe moeten de lidstaten: 1. voorrang geven aan energie-efficiëntie en warmtekrachtkoppeling, de ontwikkeling van duurzame (ook hernieuwbare) energie en de snelle verspreiding van milieuvriendelijke en milieu-efficiënte technologie a) binnen de interne markt, met name in de energie- en vervoersector, onder meer teneinde de Europese economie minder kwetsbaar te maken voor schommelingen in de aardolieprijzen; b) tegenover de rest van de wereld wegens het aanzienlijke exportpotentieel van deze sector; 2. ijveren voor de ontwikkeling van middelen om externe milieukosten te internaliseren, en economische groei en aantasting van het milieu van elkaar los te koppelen. De uitvoering van deze prioriteiten moet in overeenstemming zijn met het bestaande Gemeenschapsrecht en met de acties en instrumenten die zijn voorgesteld in het actieplan inzake milieutechnologieën (ETAP), onder meer door a) het gebruik van marktconforme instrumenten, b) risicokapitaal en financiering van O&O, c) bevordering van duurzame consumptie- en productiepatronen, inclusief het opnemen van ecologische verplichtingen in bestekken van overheidsopdrachten, d) specifieke aandacht te geven aan het MKB, e) hervorming en geleidelijke afschaffing van subsidies die aanmerkelijk schadelijke gevolgen hebben voor het milieu en onverenigbaar zijn met duurzame ontwikkeling; 3. ernaar streven het verlies aan biologische diversiteit vóór 2010 een halt toe te roepen, in het bijzonder door hiervoor ook in andere beleidsgebieden plaats in te ruimen, gelet op het belang van de biologische diversiteit voor bepaalde economische sectoren, en 4. de strijd tegen de klimaatverandering voortzetten en daarbij de Kyoto-doelstellingen op kosteneffectieve wijze uitvoeren, vooral wat het MKB betreft. Zie ook geïntegreerd richtsnoer nr. 3 „Een efficiënte, op groei en werkgelegenheid gerichte allocatie van productiemiddelen bevorderen”.

B.2.   Europa aantrekkelijker maken om te investeren en te werken

De aantrekkingskracht van de Europese Unie voor investeerders hangt onder meer af van de omvang en de toegankelijkheid van haar markten, haar regelgevingsklimaat, de kwaliteit van haar arbeidskrachten en haar infrastructuur.

De interne markt uitbreiden en verdiepen

Terwijl de interne goederenmarkt relatief goed geïntegreerd is, blijven in Europa de dienstenmarkten juridisch en feitelijk tamelijk gefragmenteerd en de arbeidsmobiliteit gering. Om de groei en de werkgelegenheid te bevorderen en het concurrentievermogen te versterken moet de interne markt voor diensten volledig operationeel zijn, terwijl het Europees sociaal model behouden moet blijven. De Europese Raad heeft verzocht dat er in het kader van het wetgevingsproces alles aan wordt gedaan om een ruime consensus te bereiken teneinde de interne markt voor diensten dichterbij te brengen. Het wegnemen van belemmeringen voor grensoverschrijdende activiteiten zou de efficiëntie eveneens in grote mate ten goede komen. Ten slotte zou de volledige integratie van de financiële markten de productie en de werkgelegenheid doen toenemen, omdat zij zou leiden tot een efficiëntere kapitaalallocatie en betere financieringsvoorwaarden voor ondernemingen.

Ofschoon de mogelijke voordelen van een eengemaakte Europese markt door niemand in twijfel worden getrokken, blijft de omzetting van de internemarktrichtlijnen teleurstellend traag verlopen. Daarenboven worden richtlijnen vaak niet ten uitvoer gelegd of verkeerd toegepast, zoals blijkt uit het hoge aantal door de Commissie ingestelde inbreukprocedures. De lidstaten moeten positiever met elkaar en met de Commissie samenwerken om ervoor te zorgen dat hun burgers en ondernemingen alle vruchten van de internemarktwetgeving kunnen plukken. Zo is er bijvoorbeeld nog veel ruimte om de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten te verbeteren. Hierdoor zouden meer van dergelijke procedures openbaar worden gemaakt. Transparantere procedures zouden bovendien leiden tot aanzienlijke besparingen op de begrotingen van de lidstaten.

Richtsnoer nr. 12: De interne markt uitbreiden en verdiepen. Hiertoe moeten de lidstaten: 1. de omzetting van de internemarktrichtlijnen bespoedigen; 2. prioriteit verlenen aan strengere en efficiëntere handhaving van de internemarktwetgeving; 3. de resterende belemmeringen voor grensoverschrijdende activiteiten wegnemen; 4. Europese regelgeving betreffende de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten effectief toepassen; 5. een volledig operationele interne markt voor diensten bevorderen met behoud van het Europees sociaal model, en 6. de integratie van de financiële markten bespoedigen door een consistente en coherente uitvoering en toepassing van het Actieplan financiële diensten. Zie ook geïntegreerd richtsnoer nr. 20 „Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter op elkaar afstemmen”.

Zorgen voor open en concurrerende markten binnen en buiten Europa

De open wereldeconomie biedt nieuwe mogelijkheden om de groei en het concurrentievermogen van de Europese economie te stimuleren. Het mededingingsbeleid is zeer belangrijk geweest om voor alle ondernemingen in de Europese Unie gelijke concurrentievoorwaarden vast te stellen en kan door middel van een zo breed mogelijke marktregulering zorgen voor voorwaarden waaronder ondernemingen daadwerkelijk met elkaar kunnen concurreren. Een verdere openstelling van de Europese markten voor concurrentie kan worden bereikt door het verminderen van het algemene niveau van de resterende staatssteun. Daarnaast moet de overblijvende staatssteun worden bestemd voor bepaalde horizontale doelstellingen. De bezinning op de regels voor staatssteun zou ertoe moeten leiden dat op de ingeslagen weg wordt voortgegaan.

Structurele hervormingen die de markt toegankelijker maken, zijn een bijzonder doeltreffend instrument om de mededinging te doen toenemen. Die hervormingen zullen met name van groot belang zijn op markten die voorheen tegen mededinging waren afgeschermd door concurrentievervalsing, het bestaan van monopolies, overregulering (zo kunnen vergunningen, toelatingen, minimumkapitaalvereisten, wettelijke belemmeringen, winkelopeningstijden, gereguleerde prijzen, enz. de totstandkoming van een omgeving met echt vrije mededinging belemmeren) of door protectionistische maatregelen.

Voorts zou de toepassing van de reeds goedgekeurde maatregelen om de netwerkindustrieën voor mededinging open te stellen (op de terreinen gas en elektriciteit, vervoer, telecommunicatie en postdiensten), moeten leiden tot een algemene prijsdaling en meer keuzemogelijkheden, zonder dat de verlening van diensten van algemeen economisch belang aan alle burgers in het gedrang komt. De mededingings- en regelgevingsautoriteiten moeten erop toezien dat de mededinging op de geliberaliseerde markten tot ontwikkeling komt. Tegelijkertijd moet worden gegarandeerd dat hoogwaardige diensten van algemeen economisch belang tegen betaalbare prijzen worden geleverd.

Openstelling voor buitenlandse handel en investeringen, ook in een multilaterale context, door toename van import en export, kan in belangrijke mate bijdragen tot groei en werkgelegenheid en daardoor de totstandbrenging van structurele hervormingen vergemakkelijken. Een sterk en open systeem van wereldwijd geldende handelsvoorschriften is van vitaal belang voor de Europese economie. De geslaagde afronding van een ambitieus en evenwichtig akkoord in het kader van de onderhandelingsronde van Doha en de ontwikkeling van bilaterale en regionale vrijhandelsovereenkomsten zouden moeten resulteren in een verdere openstelling van markten voor handel en investeringen en daardoor het groeipotentieel moeten vergroten.

Richtsnoer nr. 13: Om te zorgen voor open en concurrerende markten binnen en buiten Europa. Hiertoe, en om de voordelen van de mondialisering te kunnen benutten, moeten de lidstaten voorrang verlenen aan: 1. het wegnemen van wettelijke belemmeringen, handelsbelemmeringen en andere onnodige belemmeringen voor de mededinging; 2. een betere handhaving van het mededingingsbeleid; 3. een selectieve controle van markten en regelgeving door de mededingings- en regelgevingsautoriteiten teneinde belemmeringen voor markttoegang en mededinging op te sporen en weg te nemen; 4. afbouw van staatssteun die de mededinging verstoort; 5. ombuiging van de staatssteun, overeenkomstig het aangekondigde communautaire kader, naar bepaalde horizontale doelstellingen zoals onderzoek, innovatie en optimalisering van menselijk kapitaal, alsook naar onmiskenbare tekortkomingen van de markt; 6. de bevordering van externe ontsluiting, ook in een multilaterale context, en 7. volledige toepassing van de overeengekomen maatregelen om de netwerkindustrieën voor mededinging open te stellen, om te zorgen voor effectieve mededinging op over heel Europa geïntegreerde markten. Tegelijkertijd spelen effectieve diensten van algemeen economisch belang die tegen betaalbare prijzen worden geleverd, een belangrijke rol in een dynamische op mededinging gebaseerde economie.

Het Europese en het nationale regelgevingskader verbeteren

Marktregulering is van essentieel belang voor de totstandbrenging van een klimaat waarin handelstransacties tegen concurrerende prijzen kunnen plaatsvinden. Door marktregulering worden ook de tekortkomingen van de markt gecorrigeerd en de marktdeelnemers beschermd. Toch kan het gecumuleerde effect van regelgevingen aanzienlijke economische kosten genereren. Daarom is het van essentieel belang dat het regelgevingskader goed doordacht is en in verhouding staat tot het te bereiken doel. Voor de kwaliteit van het regelgevingsklimaat op Europees en nationaal niveau moeten de Europese Unie en de lidstaten zich samen inzetten en verantwoordelijkheid dragen.

Bij de voorbereiding of herziening van wetgeving zouden de lidstaten systematisch de kosten en baten van hun wetgevingsinitiatieven moeten beoordelen. Zij moeten de kwaliteit van hun regelgeving verbeteren zonder hun doelstellingen uit het oog te verliezen. Dit impliceert dat de belanghebbenden worden geraadpleegd. Overeenkomstig de strategie van de Commissie voor beter wetgeven worden de economische en sociale effecten en de milieu-effecten van nieuwe of herziene wetgeving zorgvuldig beoordeeld om de synergieën en de mogelijke conflicten tussen de verschillende beleidsdoelstellingen op te sporen. Voorts wordt nagegaan of bestaande wetgeving niet kan worden vereenvoudigd en wat haar effect is op de mededinging. Ten slotte wordt momenteel een gemeenschappelijke strategie opgesteld om de administratieve kosten van nieuwe en bestaande wetgeving te beoordelen. De lidstaten moeten systemen voor vereenvoudiging van de bestaande regelgeving opzetten. Zij moeten een brede raadpleging houden over de kosten en baten van hun wetgevingsinitiatieven, of van het achterwege laten daarvan, in het bijzonder wanneer verschillende beleidsdoelstellingen met elkaar moeten worden verzoend. De lidstaten dienen ook de nodige aandacht te geven aan passende alternatieven voor regelgeving.

Het regelgevingsklimaat kan dan ook aanzienlijk worden verbeterd door de kosten en baten ervan, met inbegrip van administratieve kosten, in aanmerking te nemen. Dit is van groot belang voor het midden- en kleinbedrijf (MKB), dat doorgaans slechts over beperkte middelen beschikt om te voldoen aan de administratieve verplichtingen uit hoofde van communautaire en nationale wetgeving.

Richtsnoer nr. 14: Om een bedrijfsklimaat met meer mededinging te creëren en particulier initiatief door betere regelgeving aan te moedigen, moeten de lidstaten: 1. de administratieve lasten voor ondernemingen, en in het bijzonder voor het MKB en starters, verminderen; 2. de kwaliteit van bestaande en nieuwe regelgeving verbeteren door het economisch effect, het sociale effect (ook het gezondheidseffect) en het milieu-effect daarvan systematisch en streng te beoordelen. Daarbij moet aandacht gaan naar en vooruitgang worden geboekt met het meten van de administratieve kosten die de regelgeving meebrengt en het effect ervan op de mededinging, ook wat het handhavingsaspect betreft, en 3. ondernemingen aanmoedigen meer maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen.

Europa moet het ondernemerschap meer cultiveren en heeft behoefte aan meer nieuwe ondernemingen die bereid zijn creatieve of innovatieve projecten op te zetten. Ondernemerschap en alle daarvoor vereiste capaciteiten moeten in alle vormen van onderwijs en opleiding aan bod komen. Ondernemerschap moet vanaf de schoolbanken in levenslang leren geïntegreerd worden. Te dien einde moeten partnerschappen met ondernemingen worden aangemoedigd. De oprichting en de groei van ondernemingen kan ook worden aangemoedigd door betere toegang tot financiering en door sterkere economische prikkels, zoals de invoering van belastingregelingen die succes belonen, vermindering van de indirecte arbeidskosten en vermindering van de administratieve lasten voor starters, met name door verlening van de relevante ondersteunende diensten voor ondernemingen, in het bijzonder voor jonge ondernemers, bv. door één-loketprocedures in te stellen en nationale ondersteuningsnetwerken voor ondernemingen te stimuleren. Bijzondere nadruk moet worden gelegd op het vergemakkelijken van eigendomsoverdracht en de verbetering van reddings- en herstructureringsprocedures in het bijzonder door een efficiëntere faillissementswetgeving.

Richtsnoer nr. 15: Het ondernemersschap bevorderen en het klimaat voor het MKB verbeteren. Hiertoe moeten de lidstaten: 1. de toegang tot financiering verbeteren, om de oprichting en groei van het MKB te bevorderen, met de klemtoon op microleningen en andere vormen van risicokapitaal; 2. sterkere economische prikkels bieden, onder meer door belastingregelingen te vereenvoudigen en de indirecte arbeidskosten te verminderen; 3. het innovatieve potentieel van het MKB versterken, en 4. de daartoe strekkende ondersteunende diensten verlenen, bijvoorbeeld door één-loketprocedures in te stellen en nationale ondersteuningsnetwerken voor ondernemingen te stimuleren, om hun oprichting en groei te bevorderen, in overeenstemming met het Europees handvest voor kleine bedrijven. Voorts moeten de lidstaten ondernemerschap meer aan bod laten komen in onderwijs en opleiding voor het MKB. Zij moeten ook de eigendomsoverdracht vergemakkelijken, hun faillissementswetgeving waar nodig moderniseren en hun regelgeving in verband met reddings- en herstructureringsprocedures verbeteren. Zie ook de geïntegreerde richtsnoeren nr. 3 „Een efficiënte, op groei en werkgelegenheid gerichte allocatie van productiemiddelen bevorderen” en nr. 8 „Alle vormen van innovatie faciliteren”, alsmede nrs. 24 en 23.

De Europese infrastructuren uitbreiden en verbeteren

Moderne infrastructuren bepalen voor een belangrijk deel de aantrekkingskracht van een locatie. Ze vergemakkelijken immers de mobiliteit van personen, goederen en diensten in de gehele Unie. Moderne infrastructuurvoorzieningen voor vervoer, energie en elektronische communicatie vormen een belangrijk onderdeel van een hernieuwde Lissabon-strategie. Onderling verbonden en interoperabele trans-Europese netwerken verminderen de vervoerskosten, ontsluiten markten en stimuleren de internationale handel en de dynamiek van de interne markt. Voorts stimuleert de voortschrijdende liberalisering van de Europese netwerkindustrieën de mededinging, waardoor deze sectoren efficiënter worden.

De prioriteiten bij toekomstige investeringen in Europese infrastructuur zijn: de verwezenlijking van de 30 prioritaire vervoersprojecten die door het Parlement en de Raad zijn vastgesteld in de TEN-vervoersrichtsnoeren en van de Quick-start grensoverschrijdende projecten voor vervoer, hernieuwbare energie, breedbandcommunicatie en onderzoek, die zijn vastgesteld in het Europees groei-initiatief, alsmede de uitvoering van de vervoersprojecten die steun krijgen uit het Cohesiefonds. Ook moeten knelpunten in de nationale infrastructuren worden aangepakt. Een correct tariefsysteem voor het gebruik van de infrastructuren kan de efficiëntie ten goede komen en zorgen voor de totstandkoming van een duurzaam modaal evenwicht.

Richtsnoer nr. 16: Europese infrastructuren uitbreiden, verbeteren en onderling koppelen en prioritaire grensoverschrijdende projecten voltooien, in het bijzonder met het doel de nationale markten in de uitgebreide Europese Unie beter te integreren. Hiertoe moeten de lidstaten: 1. adequate voorwaarden ontwikkelen voor vervoers-, energie- en ICT-infrastructuur die de beschikbare hulpbronnen efficiënt benut, met voorrang voor die infrastructuurvoorzieningen welke deel uitmaken van het TEN-netwerk, door communautaire mechanismen aan te vullen, met name in grensoverschrijdende gedeelten en perifere gebieden, als essentiële voorwaarde om de netwerkindustrieën met succes voor mededinging open te stellen; 2. de ontwikkeling van partnerschappen tussen de overheid en de particuliere sector overwegen, en 3. nadenken over correcte tariefsystemen voor het gebruik van infrastructuur om te zorgen voor efficiënt gebruik van de infrastructuurvoorzieningen en totstandkoming van een duurzaam evenwicht tussen vervoerswijzen, met de klemtoon op overschakelen naar andere technologieën en innovatie en met de nodige aandacht voor milieukosten en het effect op de groei. Zie ook geïntegreerd richtsnoer nr. 9 „De verspreiding en effectieve toepassing van ICT faciliteren en een volledig inclusieve informatiemaatschappij opbouwen”.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

G. BROWN


(1)  Conclusies van de Europese Raad van maart 2005 (http://ue.eu.int/cms3_fo/showPage.asp?lang=en&id=432&mode=g&name).

(2)  Bij de tenuitvoerlegging van de hierboven beschreven beleidsrichtsnoeren moeten de lidstaten er nota van nemen dat de specifieke aanbevelingen per land die zijn opgesteld in het kader van de Aanbeveling van de Raad van 26 juni 2003 betreffende de Globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Gemeenschap (voor de periode 2003-2005), zoals aangevuld en bijgewerkt in het kader van de Aanbeveling van de Raad van 5 juli 2004 betreffende de bijwerking van deze richtsnoeren voor 2004, geldig blijven als achtergrondinformatie.


Top