EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32001L0044

Richtlijn 2001/44/EG van de Raad van 15 juni 2001 tot wijziging van Richtlijn 76/308/EEG betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit verrichtingen die deel uitmaken van het financieringsstelsel van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, alsmede van landbouwheffingen en douanerechten, evenals van schuldvorderingen uit hoofde van de belasting over de toegevoegde waarde en van bepaalde accijnzen

OJ L 175, 28.6.2001, p. 17–20 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Special edition in Czech: Chapter 02 Volume 012 P. 27 - 30
Special edition in Estonian: Chapter 02 Volume 012 P. 27 - 30
Special edition in Latvian: Chapter 02 Volume 012 P. 27 - 30
Special edition in Lithuanian: Chapter 02 Volume 012 P. 27 - 30
Special edition in Hungarian Chapter 02 Volume 012 P. 27 - 30
Special edition in Maltese: Chapter 02 Volume 012 P. 27 - 30
Special edition in Polish: Chapter 02 Volume 012 P. 27 - 30
Special edition in Slovak: Chapter 02 Volume 012 P. 27 - 30
Special edition in Slovene: Chapter 02 Volume 012 P. 27 - 30
Special edition in Bulgarian: Chapter 02 Volume 014 P. 148 - 151
Special edition in Romanian: Chapter 02 Volume 014 P. 148 - 151

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 29/06/2008

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2001/44/oj

32001L0044

Richtlijn 2001/44/EG van de Raad van 15 juni 2001 tot wijziging van Richtlijn 76/308/EEG betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit verrichtingen die deel uitmaken van het financieringsstelsel van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, alsmede van landbouwheffingen en douanerechten, evenals van schuldvorderingen uit hoofde van de belasting over de toegevoegde waarde en van bepaalde accijnzen

Publicatieblad Nr. L 175 van 28/06/2001 blz. 0017 - 0020


Richtlijn 2001/44/EG van de Raad

van 15 juni 2001

tot wijziging van Richtlijn 76/308/EEG betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit verrichtingen die deel uitmaken van het financieringsstelsel van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, alsmede van landbouwheffingen en douanerechten, evenals van schuldvorderingen uit hoofde van de belasting over de toegevoegde waarde en van bepaalde accijnzen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 93 en 94,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De geldende regelingen voor wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die zijn vervat in Richtlijn 76/308/EEG(4) dienen te worden gewijzigd teneinde het hoofd te bieden aan de uit de toenemende fraude voortvloeiende bedreiging voor de financiële belangen van de Gemeenschap en van de lidstaten, alsmede voor de interne markt.

(2) In het kader van de interne markt moeten de steeds meer door fraude bedreigde communautaire en nationale financiële belangen beschermd worden, zodat het concurrentievermogen en de fiscale neutraliteit van de interne markt beter worden gewaarborgd.

(3) Met het oog op een betere bescherming van de financiële belangen van de lidstaten en de neutraliteit van de interne markt dienen schuldvorderingen betreffende bepaalde belastingen op inkomen en vermogen en bepaalde heffingen op verzekeringspremies ook tot de werkingssfeer van de wederzijdse bijstand als bepaald in Richtlijn 76/308/EEG te worden gebracht.

(4) Met het oog op een efficiënter en doeltreffender invordering van schuldvorderingen waarvoor een verzoek tot invordering is gedaan, dient de executoriale titel van de schuldvordering in beginsel op dezelfde wijze te worden behandeld als een titel van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd.

(5) Behalve in uitzonderlijke omstandigheden, kan gebruikmaking van wederzijdse bijstand bij de invordering van schuldvorderingen niet worden gebaseerd op financiële voordelen of een aandeel in de verkregen resultaten; de lidstaten moeten echter afspraken kunnen maken over vergoeding indien zich bij de invordering een bijzonder probleem voordoet.

(6) De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(5).

(7) Richtlijn 76/308/EEG dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 76/308/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1. de titel wordt vervangen door: "Richtlijn 76/308/EEG van de Raad van 15 maart 1976 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde bijdragen, rechten en belastingen, alsmede uit andere maatregelen";

2. artikel 2 wordt vervangen door: "Artikel 2

Deze richtlijn is van toepassing op alle schuldvorderingen die verband houden met:

a) de restituties, interventies en andere maatregelen die deel uitmaken van het stelsel van algehele of gedeeltelijke financiering door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), met inbegrip van de in het kader van deze acties te innen bedragen;

b) de heffingen en andere rechten uit hoofde van de gemeenschappelijke marktordening voor suiker;

c) de invoerrechten;

d) de uitvoerrechten;

e) de belasting over de toegevoegde waarde;

f) de accijnzen op:

- tabaksfabrikaten,

- alcohol en alcoholhoudende dranken,

- minerale oliën;

g) belastingen op inkomen en vermogen;

h) belastingen op verzekeringspremies;

i) interesten, bestuursrechtelijke sancties en boetes, en kosten in verband met de onder a) tot en met h) bedoelde schuldvorderingen, met uitsluiting van de strafrechtelijke maatregelen als gedefinieerd in de geldende wetgeving van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit gevestigd is.";

3. aan artikel 3 worden de volgende streepjes toegevoegd: "- 'invoerrechten', douanerechten en heffingen van gelijke werking op invoer, alsmede invoerheffingen in het kader van het gemeenschappelijke landbouwbeleid of in het kader van specifieke regelingen voor bepaalde goederen die door de verwerking van landbouwproducten worden verkregen;

- 'uitvoerrechten', douanerechten en heffingen van gelijke werking op uitvoer, alsmede uitvoerheffingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in het kader van specifieke regelingen voor bepaalde goederen die door de verwerking van landbouwproducten worden verkregen;

- 'belastingen op inkomen en vermogen', de belastingen die zijn genoemd in artikel 1, lid 3, van Richtlijn 77/799/EEG(6), juncto artikel 1, lid 4, van die richtlijn;

- 'heffingen op verzekeringspremies':

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Deze richtlijn is eveneens van toepassing op schuldvorderingen die betrekking hebben op gelijke of in wezen soortgelijke heffingen op verzekeringspremies die in de toekomst naast of in de plaats van de in het zesde streepje bedoelde heffingen zouden worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten stellen elkaar alsook de Commissie in kennis van de datum van de inwerkingtreding van die heffingen.";

4. in artikel 4, lid 2, worden de woorden "de naam en het adres" vervangen door de woorden "naam, adres en enige andere relevante informatie met betrekking tot de identiteit waartoe de verzoekende autoriteit normaliter toegang heeft";

5. in artikel 5, lid 2, worden de woorden "de naam en het adres" vervangen door de woorden "naam, adres en enige andere relevante informatie met betrekking tot de identiteit waartoe de verzoekende autoriteit normaliter toegang heeft";

6. de artikelen 7, 8, 9 en 10 worden vervangen door: "Artikel 7

1. Het verzoek tot invordering van een schuldvordering dat de verzoekende autoriteit tot de aangezochte autoriteit richt, dient vergezeld te gaan van een officieel exemplaar of van een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de executoriale titel, afgegeven in de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd en, in voorkomend geval, van het origineel of van een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van andere voor de invordering benodigde documenten.

2. De verzoekende autoriteit kan slechts een verzoek tot invordering indienen:

a) indien de schuldvordering en/of de executoriale titel niet betwist worden in de lidstaat waar zij gevestigd is of wanneer artikel 12, lid 2, tweede alinea, wordt toegepast;

b) wanneer zij in de lidstaat waar zij is gevestigd, de daartoe ter beschikking staande invorderingsprocedures heeft ingesteld, welke op grond van de in lid 1 bedoelde titel kunnen worden uitgevoerd, en de genomen maatregelen niet tot volledige betaling van de schuldvordering zullen leiden.

3. In het verzoek tot invordering worden vermeld:

a) naam, adres en alle andere relevante informatie betreffende de identiteit van de betrokken persoon en/of de derde die houder is van hem toebehorende vermogensbestanddelen;

b) naam, adres en alle andere relevante informatie betreffende de identiteit van de verzoekende autoriteit;

c) de executoriale titel die is afgegeven in de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd;

d) aard en bedrag van de schuldvordering, met inbegrip van hoofdsom, interest en alle andere verschuldigde sancties, boetes en kosten, uitgedrukt in de valuta van de lidstaten waar de beide betrokken autoriteiten zijn gevestigd;

e) de datum waarop de geadresseerde door de verzoekende autoriteit en/of door de aangezochte autoriteit van de titel kennis is gegeven;

f) de datum met ingang waarvan en de periode gedurende welke de executie mogelijk is volgens het geldende recht van de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd;

g) alle overige relevante informatie.

4. Het verzoek tot invordering bevat voorts een verklaring waarin de verzoekende autoriteit bevestigt dat de voorwaarden van lid 2 zijn vervuld.

5. De verzoekende autoriteit doet de aangezochte autoriteit, zodra zij hiervan kennis heeft, alle nuttige inlichtingen toekomen die betrekking hebben op de zaak welke de aanleiding was voor het verzoek tot invordering.

Artikel 8

1. De executoriale titel van de schuldvordering wordt rechtstreeks erkend en automatisch behandeld als executoriale titel van een schuldvordering van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd.

2. Onverminderd lid 1 kan de executoriale titel van de schuldvordering, in voorkomend geval en volgens de bepalingen welke van toepassing zijn in de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, worden bekrachtigd als, erkend als, aangevuld met of vervangen door een op het grondgebied van dat land geldende executoriale titel.

Binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek tot invordering trachten de lidstaten de formaliteiten betreffende bekrachtiging, erkenning, aanvulling of vervanging van de titel te vervullen, tenzij de derde alinea van toepassing is. De vervulling kan niet worden geweigerd indien de executoriale titel in behoorlijke vorm is opgesteld. De aangezochte autoriteit stelt de verzoekende autoriteit in kennis van de redenen waarom de periode van drie maanden niet kan worden nageleefd.

Ingeval het vervullen van één van deze formaliteiten aanleiding geeft tot een betwisting van de schuldvordering en/of de door de verzoekende autoriteit afgegeven executoriale titel, is artikel 12 van toepassing.

Artikel 9

1. De invordering geschiedt in de valuta van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd. De aangezochte autoriteit dient het volledige door haar ingevorderde bedrag van de schuldvordering aan de verzoekende autoriteit over te maken.

2. De aangezochte autoriteit kan, indien de in de lidstaat waar zij gevestigd is geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen dit toelaten, en na raadpleging van de verzoekende autoriteit, aan de debiteur uitstel van betaling verlenen of een betaling in termijnen toestaan. De door de aangezochte autoriteit uit hoofde van dit uitstel van betaling geïnde interesten dienen eveneens te worden overgemaakt aan de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd.

Met ingang van de datum waarop de executoriale titel van de schuldvordering overeenkomstig artikel 8 rechtstreeks is erkend of overeenkomstig artikel 8 is bekrachtigd, erkend, aangevuld of vervangen, wordt interest geïnd wegens niet-tijdige betaling krachtens de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die van toepassing zijn in de lidstaat waar de aangezochte autoriteit gevestigd is, welke interest eveneens dient te worden overgemaakt aan de lidstaat waar de verzoekende autoriteit gevestigd is.

Artikel 10

Onverminderd artikel 6, lid 2, wordt aan de in te vorderen schuldvorderingen niet noodzakelijkerwijs de preferentiële behandeling toegekend die geldt voor soortgelijke schuldvorderingen die ontstaan in de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd.";

7. artikel 12, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:

a) aan de eerste zin wordt het volgende toegevoegd: ", tenzij de verzoekende autoriteit overeenkomstig de tweede alinea anders verzoekt";

b) de volgende alinea wordt toegevoegd: "Niettegenstaande lid 2, eerste alinea, kan de verzoekende autoriteit overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en de administratieve praktijken die gelden in de lidstaat waar zij gevestigd is, de aangezochte autoriteit verzoeken een betwiste schuldvordering in te vorderen, voorzover de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en administratieve praktijken in de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, zulks toelaten. Indien de uitkomst van deze betwisting vervolgens voor de schuldenaar gunstig uitvalt, is de verzoekende autoriteit gehouden tot terugbetaling van elk ingevorderd bedrag, vermeerderd met eventueel verschuldigde vergoedingen, overeenkomstig de in de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd geldende wettelijke bepalingen.";

8. artikel 14, eerste alinea, wordt vervangen door: "De aangezochte autoriteit is niet gehouden:

a) de in de artikelen 6 tot en met 13 genoemde bijstand te verlenen, indien de invordering van de schuldvordering, wegens de situatie van de debiteur, ernstige moeilijkheden van economische of sociale aard zou kunnen opleveren in de lidstaat waar zij gevestigd is, voorzover de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en de administratieve praktijken die gelden in de lidstaat waar de aangezochte autoriteit gevestigd is zulks toelaten voor soortgelijke nationale schuldvorderingen;

b) de in de artikelen 4 tot en met 13 bedoelde bijstand te verlenen, indien het eerste verzoek krachtens de artikelen 4, 5 of 6 betrekking heeft op schuldvorderingen die meer dan vijf jaar bestaan, te rekenen vanaf het tijdstip van vaststelling van de executoriale titel in overeenstemming met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen of de administratieve praktijken die gelden in de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd, tot de datum van het verzoek. In gevallen waarin de schuldvordering of de titel wordt betwist, wordt de termijn berekend vanaf het tijdstip waarop de verzoekende staat vaststelt dat de schuldvordering of executoriale titel van de schuldvordering niet langer kan worden betwist.";

9. in artikel 17 worden de woorden "en de bijgevoegde stukken" vervangen door de woorden "de executoriale titel en de andere bijgevoegde stukken";

10. artikel 18 wordt vervangen door: "Artikel 18

1. De aangezochte autoriteit verricht de invordering en de inhouding bij de betrokken persoon van alle aan de invordering verbonden kosten die deze autoriteit heeft gemaakt, overeenkomstig de ten aanzien van vergelijkbare schuldvorderingen geldende wettelijke en administratiefrechtelijke bepalingen in de lidstaat waar genoemde autoriteit is gevestigd.

2. De lidstaten zien wederzijds af van vergoeding van de kosten die voortvloeien uit de wederzijdse bijstand die zij elkaar overeenkomstig deze richtlijn verlenen.

3. Bij een invordering waarbij zich een bijzonder probleem voordoet of waarbij de kosten zeer hoog zijn of die plaatsvindt in het kader van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit kunnen de verzoekende en de aangezochte autoriteiten per geval specifieke afspraken maken over de modaliteiten van de vergoeding.

4. De lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd, blijft ten opzichte van die waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, aansprakelijk voor de kosten en mogelijke verliezen welke het gevolg zijn van eisen die als niet gerechtvaardigd zijn erkend wat de gegrondheid van de schuldvordering of de geldigheid van de door de verzoekende autoriteit afgegeven titel betreft.";

11. artikel 20 komt te luiden: "Artikel 20

1. De Commissie wordt bijgestaan door een invorderingscomité (hierna 'comité'), bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn bedraagt drie maanden.

3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.";

12. artikel 22 wordt vervangen door: "Artikel 22

De nadere regels voor de toepassing van artikel 4, leden 2 en 4, artikel 5, leden 2 en 3, de artikelen 7, 8, 9 en 11, artikel 12, leden 1 en 2, artikel 14, artikel 18, lid 3, en artikel 25 alsmede voor de bepaling van de wijze waarop de mededelingen tussen de autoriteiten kunnen geschieden, de voorschriften inzake omrekening, overmaking van ingevorderde bedragen en de vaststelling van een minimumbedrag voor schuldvorderingen waarvoor een verzoek tot bijstand kan worden ingediend, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 20, lid 2.";

13. aan artikel 25 wordt de volgende alinea toegevoegd: "Elke lidstaat deelt jaarlijks de Commissie mede: het aantal elk jaar verzonden en ontvangen verzoeken om informatie, kennisgeving en invordering; het bedrag van de betrokken schuldvorderingen en de ingevorderde bedragen. De Commissie brengt aan het Europees Parlement en aan de Raad over de toepassing van deze regeling en over de resultaten tweejaarlijks verslag uit.".

Artikel 2

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 30 juni 2002 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen alsmede een concordantietabel voor de bepalingen van deze richtlijn en de vastgestelde bepalingen van nationaal recht.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Göteborg, 15 juni 2001.

Voor de Raad

De voorzitter

B. Ringholm

(1) PB C 269 van 28.8.1998, blz. 16, en

PB C 179 van 24.6.1999, blz. 6.

(2) PB C 150 van 28.5.1999, blz. 621, en advies van 16 mei 2001 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(3) PB C 101 van 12.4.1999, blz. 26.

(4) PB L 73 van 19.3.1976, blz. 18. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994.

(5) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(6) Richtlijn 77/799/EEG van de Raad van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen (PB L 336 van 27.12.1977, blz. 15). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994.

Top