EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31997H0479

97/479/EG: Aanbeveling van de Raad van 7 juli 1997 inzake globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Gemeenschap

OJ L 209, 2.8.1997, p. 12–18 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reco/1997/479/oj

31997H0479

97/479/EG: Aanbeveling van de Raad van 7 juli 1997 inzake globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Gemeenschap

Publicatieblad Nr. L 209 van 02/08/1997 blz. 0012 - 0018


AANBEVELING VAN DE RAAD van 7 juli 1997 inzake globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Gemeenschap (97/479/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 103, lid 2,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Gezien de conclusies van de Europese Raad in Amsterdam van 16 en 17 juni 1997,

BEVEELT AAN:

1. Hoofddoelstellingen: groei, werkgelegenheid en convergentie

Sinds de zomer van 1996, toen de vorige richtsnoeren werden vastgesteld, heeft de bedrijvigheid in de Gemeenschap een gematigd herstel te zien gegeven. Aan de aanbodzijde blijven de basisvoorwaarden verbeteren, terwijl de vooruitzichten voor de vraag opklaren. Deze ontwikkelingen zouden in combinatie met een steeds evenwichtigere macro-economische beleidsmix en het beginnende herstel van het vertrouwen moeten zorgen voor een geleidelijke versterking van de productiegroei tot ongeveer het trendmatige percentage dit jaar en duidelijk boven de trend volgend jaar.

In het huidige klimaat dienen twee fundamentele beleidsdoelstellingen op de voorgrond te worden gesteld, waarbij succes op beide fronten onderling versterkend zal werken. Hoewel de werkgelegenheid naar verwachting op korte termijn iets zal toenemen, is het in de eerste plaats nodig de lage participatiegraad in de Gemeenschap te verhogen en de werkloosheid sterk terug te dringen zoals wordt beklemtoond in de verklaring van Dublin "Het Banenprobleem". Ondanks aanmerkelijke vorderingen de laatste jaren op de weg naar prijsstabiliteit en een consolidatie van de openbare financiën, is in de tweede plaats verdere voortgang vereist. Dit draagt ertoe bij dat een hoge mate van convergentie wordt bereikt en gehandhaafd, zodat een belangrijk aantal lidstaten in staat zal zijn met ingang van 1 januari 1999 aan de EMU deel te nemen. De komende kwartalen is het van cruciaal belang geen ruimte te laten voor twijfel over de stringente toepassing van de criteria van Maastricht en de begindatum voor de eenheidsmunt in 1999 teneinde de Europese burgers en ondernemingen ervan te overtuigen dat de door de EMU geboden kansen inderdaad zullen worden aangegrepen. Aangezien het nastreven van een gezondere begrotingssituatie belangrijke groei- en werkgelegenheidsvoordelen op middellange termijn zal opleveren, is een voortdurende inspanning met het oog op begrotingsconsolidatie in het belang van alle lidstaten.

Met de interne markt en de EMU wordt de Gemeenschap een van de belangrijkste economische entiteiten in de wereld. Haar potentieel op middellange tot langere termijn waar het gaat om technologische vooruitgang en schepping van werk en welvaart is aanzienlijk. Om dit potentieel voor een verhoging van de levensstandaard volledig te benutten, moet de Gemeenschap geleidelijk komen tot een hoge participatiegraad. Een dergelijke prestatie zou ook bijdragen tot het veilig stellen van de duurzaamheid van de, weliswaar hervormde pensioenstelsels, die een integrerend deel van de socialezekerheidsstelsels in de lidstaten vormen.

Het herstel van een duurzame, sterke groei zonder inflatie, gebaseerd op gezonde overheidsfinanciën, schept zowel politiek als sociaal gezien, een gunstig klimaat om het werkloosheidsprobleem in de Gemeenschap aan te pakken.

Aangezien structurele tekortkomingen de groei en de mate waarin groei kan worden omgezet in extra werkgelegenheid, blijven beperken, moeten de meeste lidstaten echter structurele hervormingen invoeren.

Een hoog werkgelegenheidsniveau is alleen mogelijk indien er voldoende productiecapaciteit is. De huidige investeringsquote lijkt daartoe niet te leiden. Het is derhalve van belang dat de wegens de hoge rentabiliteit en de lagere rentetarieven momenteel gunstige investeringsvoorwaarden blijven bestaan. Daarnaast dient de totstandbrenging van de trans-Europese vervoer-, energie- en communicatienetwerken actief te worden voortgezet, met een hoofdrol voor de communautaire financiële instrumenten en de Europese Investeringsbank (EIB) en een grotere betrokkenheid van de particuliere sector. Investering in menselijke hulpbronnen, kennis en vaardigheden kan ook bijdragen aan de ontwikkeling van een sterkere werkgelegenheidsgroei, zoals ook wordt beklemtoond in het verslag van de Commissie "Europa als economisch geheel".

Tegen deze achtergrond wordt er bij de lidstaten en de Gemeenschapsinstellingen op aangedrongen om overeenkomstig artikel 102 A van het Verdrag een economisch beleid te voeren dat bijdraagt tot belangrijke voortgang op de weg naar duurzame groei zonder inflatie en een hoog werkgelegenheidsniveau, twee van de doelstellingen die in artikel 2 van het Verdrag worden genoemd. Hiertoe worden zij tevens verzocht hun beleid te coördineren (artikelen 3 A en 103) in het kader van de verhoogde integratie van de economieën van de lidstaten.

2. Een op groei en stabiliteit gerichte macro-economische beleidsmix

In de huidige richtsnoeren wordt bevestigd dat voor het bereiken van een duurzame, door investeringen ondersteunde productiegroei en werkgelegenheidsschepping op middellange termijn zonder inflatoire spanningen een gemeenschappelijke macro-economische beleidsstrategie vereist blijft die voortbouwt op de volgende drie elementen, zoals geformuleerd in de richtsnoeren van 1996:

- "Een op stabiliteit gericht monetair beleid, dat niet wordt ondermijnd door ongewenste begrotings- en loonontwikkelingen;

- duurzame pogingen om de openbare financiën in de meeste lidstaten te consolideren in overeenstemming met de doelstellingen van hun convergentieprogramma's;

- nominale loontendensen die stroken met de doelstelling van prijsstabiliteit; tevens moeten de reële loonontwikkelingen beneden de productiviteitsgroei blijven, zodat de rentabiliteit van werkgelegenheidsscheppende investeringen wordt versterkt.

Hoe meer de stabiliserende opdracht van het monetaire beleid vergemakkelijkt wordt door passende begrotingsmaatregelen en loonontwikkelingen, des te meer zullen de monetaire voorwaarden, inclusief de wisselkoersen en de rentevoeten voor de lange termijn, gunstig zijn voor groei en werkgelegenheid.".

De aanbeveling inzake nominale loontendensen kan waar nodig gezien worden in het licht van de voorbije tendensen van het loonaandeel in de totale toegevoegde waarde.

Met betrekking tot de vooruitzichten op middellange termijn zal de EMU de fundamentele wijziging verankeren die in de Gemeenschap geleidelijk in de macro-economische beleidsmix tot stand is gebracht en waarmee de sociale partners en de economische subjecten ten volle rekening moeten houden.

i) Een enkel monetair beleid onder de verantwoordelijkheid van een onafhankelijke Europese centrale bank zal in de eerste plaats gericht zijn op prijsstabiliteit, terwijl tegelijkertijd onverminderd deze primaire doelstelling de algemene economische beleidsmaatregelen in de Gemeenschap zullen worden gesteund teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 2 van het Verdrag.

ii) De Verdragsbepalingen op het gebied van het begrotingsbeleid (artikelen 104 tot en met 104 C) en het Pact voor stabiliteit en groei zullen een gezond en gedisciplineerd begrotingsbeleid waarborgen. Met inachtneming van deze wettelijke bepalingen zal de verantwoordelijkheid voor het begrotingsbeleid berusten bij de soevereine nationale regeringen, die hun begrotingsbeleid zullen moeten coördineren in het kader van de globale economische richtsnoeren.

iii) Met betrekking tot de lonen, die worden vastgesteld door autonome sociale partners volgens de gebruiken in de afzonderlijke landen, zullen een op stabiliteit gericht monetair en budgettair beleid en de onmogelijkheid van wisselkoersbewegingen binnen de euro-zone, de voorwaarden en de drijfveren voor een adequate ontwikkeling versterken. Deze drijfveren dienen ook te worden versterkt door een intensievere sociale dialoog, waar mogelijk en volgens de heersende tradities op nationaal niveau. Een goed functionerend loonvormingsproces is een noodzaak voor hoge economische groei en een lagere werkloosheid. Op communautair niveau zal de Commissie in overeenstemming met artikel 118 B de sociale dialoog blijven ontwikkelen, met name over vraagstukken op het gebied van het macro-economisch beleid, om voort te bouwen op de gemeenschappelijke overeenstemming over de in de richtsnoeren neergelegde strategie voor het economisch beleid. De bijdrage van de Europese sociale partners over het macro-economisch kader ter gelegenheid van de Europese Raad van Dublin vormt een belangrijke stap in de goede richting die dient te worden aangemoedigd.

Toepassing, in een geest van samenwerking, van dit nieuwe kader door alle betrokkenen bij het economische besluitvormingsproces zal bijdragen tot het scheppen van duurzame, sterke, banencreërende groei in de Gemeenschap.

3. Prijs- en wisselkoersstabiliteit

Prijsstabiliteit

De Gemeenschap heeft belangrijke voortgang gemaakt op de weg naar prijsstabiliteit en inflatieconvergentie, hetgeen een essentiële vereiste is om te komen tot duurzame groei op middellange termijn en één munt. De inflatie in de Gemeenschap zal naar verwachting in 1997 dalen tot gemiddeld 2 1/4 procent, het laagste percentage in het bestaan van de Gemeenschap. In het vooruitzicht van de EMU dienen de lidstaten te streven naar stabiliteit van de prijzen en naar een dergelijk inflatieniveau voor de middellange termijn.

In bijna alle lidstaten was de inflatie laag of daalde ze aanzienlijk in het eerste deel van 1997. In april 1997 hadden 14 lidstaten een inflatiepercentage (1) van 2 % of minder.

De inflatie daalde in de voorbije maanden snel in sommige lidstaten (met name in Spanje, Italië en Portugal), maar dat blijkt nog niet ten volle uit hun gemiddelde inflatiepercentage over het voorbije jaar (2). In april 1997 lag het gemiddelde inflatiepercentage over het voorbije jaar op of onder 2 % in negen lidstaten (België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Finland en Zweden); tussen 2 en 2,5 % in Ierland en het Verenigd Koninkrijk (3) en rond de 3 % in Spanje, Italië en Portugal. Op voorwaarde dat het recente goede inflatiegedrag in laatstgenoemde landen aanhoudt, zal het over een jaar waargenomen gemiddelde inflatiepercentage dalen in de voor ons liggende maanden.

In Griekenland, waar de laatste jaren grote vooruitgang is geboekt bij het beteugelen van de inflatie, is een nog grotere inspanning nodig om de inflatie omlaag te brengen tot de officiële streefcijfers van 4,5 procent eind 1997 en minder dan 3 procent eind 1998.

Wisselkoersstabiliteit

Overeenkomstig artikel 109 M moeten alle lidstaten hun wisselkoersbeleid als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang blijven behandelen. Finland en Italië traden in het najaar van verleden jaar tot het wisselkoersmechanisme (WKM) toe en een aanzienlijke meerderheid van de WKM-valuta's bleek opmerkelijk stabiel. Een gezonder en geloofwaardiger economisch beleid, inclusief begrotingsbeleid, heeft bijgedragen tot een betere onderlinge afstemming van de wisselkoersen in de Gemeenschap. In deze context en met het oog op deelneming aan de EMU is het absoluut noodzakelijk dat de lidstaten een op stabiliteit gericht macro-economisch beleid blijven voeren - en waar nodig een extra inspanning leveren. Voor landen die momenteel niet aan het WKM deelnemen, zou dit beleid ook bijdragen tot de schepping van de voorwaarden om een dergelijke deelneming mogelijk te maken. Een gezonde macro-economische beleidsvoering schept de mogelijkheden voor stabiele wisselkoersen en lage langetermijnrentetarieven in de Gemeenschap en draagt bij tot een stabiel internationaal monetair stelsel.

4. Gezonde openbare financiën

In de Gemeenschap als geheel daalde het werkelijke begrotingstekort van 5 % van het BBP in 1995 tot 4,3 % van het BBP in 1996. De trage groei in 1996 bemoeilijkte de begrotingsconsolidatie en verhulde de onderliggende verbetering die werd gerealiseerd. Op basis van de begrotingsmaatregelen waartoe tot medio april 1997 werd besloten, daalt het vorderingentekort van de gehele overheid in de Gemeenschap als geheel waarschijnlijk tot iets minder dan 3 % van het BBP in 1997, en vervolgens tot 2,5 % van het BBP in 1998.

In hun begroting voor 1997 hebben de lidstaten in grote meerderheid ingrijpende maatregelen getroffen om hun begrotingstekort terug te brengen tot 3 % van het BBP of minder. Het is van het grootste belang dat de lidstaten deze begrotingen strikt ten uitvoer leggen en onmiddellijk corrigerend optreden in geval de budgettaire streefcijfers niet gehaald dreigen te worden. Met betrekking tot de begroting voor 1998 zijn in de meeste lidstaten aanvullende maatregelen ter vermindering van het tekort vereist, willen zij de doelstellingen van hun convergentieprogramma's verwezenlijken. Dit zou zorgen voor het nodige vertrouwen in de duurzaamheid van de begrotingsaanpassing, vooral in die landen waar het begrotingstekort naar verwachting in 1997 niet duidelijk onder 3 % van het BBP zal liggen, of waar de begroting voor 1997 tijdelijke maatregelen bevatte, of waar de schuld/BBP-ratio niet voldoende verkleint en niet in een bevredigend tempo de referentiewaarde nadert. Deze vastberadenheid is niet alleen nodig om aan de begrotingscriteria van Maastricht te voldoen, maar ook om verdere voortgang te maken om op middellange termijn de doelstelling te verwezenlijken van een begroting die min of meer in evenwicht is of een overschot vertoont, zoals vastgesteld in het Pact voor stabiliteit en groei, waarbij een op groei en stabiliteit gerichte macro-economische beleidsmix moet worden gehandhaafd.

Het is noodzakelijk dat de programma's voor begrotingsaanpassing geloofwaardig en duurzaam zijn. De aanpassingslast dient eerlijk en rechtvaardig te worden verdeeld. Om geloofwaardig te zijn, is het van belang dat de programma's doorzichtig zijn. De doorzichtigheid vereist dat gezamenlijk overeengekomen regels voor de nationale rekeningen en economische principes strikt worden toegepast. Voorts moeten in de jaarlijkse begrotingen en de begrotingsprognoses op middellange termijn duidelijk de onderliggende economische hypothesen worden vermeld. Om duurzaam te zijn, is het van belang dat de maatregelen ter vermindering van het tekort deel uitmaken van een duidelijk uiteengezette strategie op middellange termijn, inclusief noodzakelijke structurele hervormingen zoals genoemd in de convergentieprogramma's en, vanaf het begin van fase 3, in de stabiliteits- en convergentieprogramma's. Deze programma's moeten van nabij in het oog worden gehouden op Gemeenschapsniveau.

Of de economische voordelen van de begrotingsconsolidatie worden binnengerijfd, hangt cruciaal af van de kwaliteit van de getroffen maatregelen. In dit opzicht bevestigen de huidige richtsnoeren de algemene beginselen die in vorige richtsnoeren zijn vastgesteld. In de eerste plaats is het in de meeste lidstaten wenselijk sterker voorrang te geven aan uitgavenbesnoeiingen dan aan een verzwaring van de totale belastingdruk, indien nodig rekening houdend met de verhoudingen tussen de systemen voor sociale overdrachten en het belastingstelsel. In deze lidstaten moeten vooral structurele maatregelen worden genomen met het oog op een betere beheersing van de uitgaven voor consumptieve bestedingen van de overheid, overheidspensioenvoorzieningen, gezondheidszorg, passende arbeidsmarktmaatregelen en subsidies. Indien belastingverhogingen onvermijdelijk zijn, dienen de nadelige gevolgen voor de groei en de werkgelegenheid tot een minimum te worden beperkt en een heropleving van de inflatie te worden voorkomen. In de tweede plaats mogen de prioriteiten voor de overheidsuitgaven mogelijk en zonder risico voor de noodzakelijke vermindering van de begrotingstekorten uitgaan naar productieve activiteiten zoals investeringen in infrastructuur, menselijke hulpbronnen en actieve arbeidsmarktinitiatieven. In de derde plaats moet de gewenste verlichting van de belastingdruk en van de druk van de sociale lasten in de meeste lidstaten gepaard gaan met de verwezenlijking en instandhouding van een gezond begrotingsevenwicht. Demografische veranderingen in de lidstaten zullen de overheidsuitgaven in de komende jaren onder druk zetten. Derhalve dienen de lidstaten de financiële houdbaarheid van hun voorzieningen inzake sociale bescherming en overheidspensioenen te onderzoeken en tijdig hervormingen door te voeren.

Gezien het verband tussen de belastingpolitiek enerzijds en de interne markt, de EMU en de bestrijding van de werkloosheid anderzijds, hebben de lidstaten alleen maar te winnen bij verhoogde samenwerking op het gebied van belastingmaatregelen. Schadelijke concurrentie tussen de belastingstelsels van de verschillende lidstaten moet worden voorkomen. In dit verband wordt de lidstaten onder meer verzocht de mogelijkheid van de opstelling van een gedragscode te onderzoeken, waarin politiekbindende beginselen inzake eerlijke concurrentie op belastinggebied worden neergelegd.

Van de afzonderlijke lidstaten haalden er vijf - Denemarken, Ierland, Luxemburg, Nederland en Finland - reeds in 1996 de referentiewaarde van 3 %. In Denemarken, waar het begrotingssaldo dit jaar naar verwachting licht positief zal worden, is het van belang dit resultaat tijdens de gehele conjunctuurcyclus te consolideren en de overheidsschuld/BBP-ratio op een vaste neerwaartse koers te houden. Ierland moet van de huidige sterke groeifase profiteren om een nog grotere inspanning te doen om de overheidsuitgaven in te dammen, en daarbij definitieve voortgang naar begrotingsevenwicht te maken. Een voortzetting van het beleid tot beperking van de uitgaven is ook essentieel in Nederland en Finland, waarbij vooral aandacht moet worden besteed aan de socialezekerheidsoverdrachten, hetgeen de gelegenheid biedt de niet-loonkosten of andere belastingen die de werkgelegenheid belemmeren, verder te verlagen.

In België zal het begrotingstekort naar verwachting dalen tot 3 % van het BBP of minder in 1997. Op basis van het huidige beleid zal het tekort in 1998 waarschijnlijk nog verder dalen. Teneinde de budgettaire consolidering voort te zetten dient de Belgische regering zich strikt te houden aan haar nieuwe convergentieprogramma. Er dient vooral te worden gezorgd voor gezonde socialezekerheidsrekeningen, met als hoofdelementen de invoering van doelmatige mechanismen en de uitgaven voor gezondheidszorg beter te beheersen, en de voortzetting van pensioenhervormingen.

In Duitsland zal het begrotingstekort naar verwachting dalen tot 3 % van het BBP of minder in 1997. Op basis van het huidige beleid zal het tekort in 1998 waarschijnlijk nog iets verder dalen. De Duitse regering heeft toegezegd alle nodige maatregelen te zullen treffen om de hand te houden aan de referentiewaarde van 3 % en zij dient het nodige te ondernemen om de opwaartse tendens van de overheidsschuld/BBP-ratio tot stilstand te brengen. Het tempo van de begrotingsconsolidatie dient in 1998 te worden gehandhaafd in overeenstemming met het nieuwe convergentieprogramma. Bij de verdere begrotingsconsolidatie dient de nadruk te worden gelegd op een verdere vermindering van het aandeel van de overheidsuitgaven in de economie, inclusief hervormingen in de belasting- en socialezekerheidsstelsels. Dit kan leiden tot een verlichting van de belasting- en premiedruk, zonder dat een strikt vasthouden aan de begrotingsdoelstellingen in het nieuwe convergentieprogramma gevaar loopt.

In Spanje zal het begrotingstekort in 1997 naar verwachting dalen tot 3 % van het BBP of minder. Op basis van het huidige beleid zal het tekort in 1998 waarschijnlijk nog iets verder dalen. In hun begroting voor 1998 dienen de Spaanse autoriteiten, die vast voornemens zijn de doelstelling van een tekort van 3 % van het BBP in 1997 te verwezenlijken, verdere begrotingsconsolidatie na te streven zoals vooropgesteld in het nieuwe convergentieprogramma. Zij moeten voortgaan met de tenuitvoerlegging van structurele maatregelen ter vermindering van het tekort, vooral om de huidige uitgaven om te buigen en tot efficiënter begrotingsbeheer te komen.

In Frankrijk zal het begrotingstekort naar verwachting dalen tot 3 % van het BBP of minder in 1997. Op basis van het huidige beleid zal het tekort in 1998 vermoedelijk niet significant verder dalen. Het is van groot belang dat de begrotingsconsolidatie op middellange termijn wordt volgehouden door het onlangs overeengekomen convergentieprogramma onverkort ten uitvoer te leggen. Met name is het noodzakelijk de kosten van de gezondheidszorg binnen de perken te houden en de rekeningen van de sociale zekerheid in evenwicht te brengen en ervoor te zorgen dat de voorgenomen belastingverlagingen, die op zich de groei en de werkgelegenheid bevorderen, er niet toe leiden dat het tekort in een lager tempo vermindert.

In Italië zal het begrotingstekort dankzij de nieuwe in maart genomen maatregelen naar verwachting dalen tot 3 % van het BBP in 1997. De Italiaanse autoriteiten wordt met klem verzocht alle noodzakelijke maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat deze doelstelling wordt verwezenlijkt. Om te bereiken dat het overheidstekort in 1998 en de daaropvolgende jaren onder de 3 % komt is het essentieel om het onlangs goedgekeurde convergentieprogramma volledig uit te voeren. De in het programma vervatte doelstellingen dienen door de Italiaanse regering als plafonds te worden beschouwd om tekorten te voorkomen en om een snellere vermindering van de overheidsschuld te bevorderen. In de begroting voor 1998 moet de aandacht vooral uitgaan naar maatregelen met een permanente weerslag op het terugdringen van het tekort, met inbegrip van structurele maatregelen omdat die ook een gunstig effect hebben op de doelmatigheid van het gehele economische gebeuren. Van cruciaal belang is de hervorming van de welvaartsstaat en het Italiaanse belastingstelsel.

In Oostenrijk zal het begrotingstekort naar verwachting dalen tot 3 % van het BBP of minder in 1997. Op basis van het huidige beleid zal het tekort in 1998 waarschijnlijk nog iets verder dalen. Bij de Oostenrijkse regering wordt erop aangedrongen alle nodige maatregelen te treffen om het streefcijfer voor het begrotingstekort, 3 % van het BBP, in 1997 te halen en de duurzaamheid van de begrotingsconsolidatie in de komende jaren veilig te stellen door een programma van voortdurende en, waar nodig, versterkte structurele aanpassingen.

In Portugal zal het begrotingstekort in 1997 naar verwachting dalen tot 3 % van het BBP of minder. In hun begroting voor 1998 dienen de Portugese autoriteiten, die vast voornemens zijn de doelstelling van een tekort van 2,9 % van het BBP in 1997 te verwezenlijken, verdere begrotingsconsolidatie na te streven zoals beoogd in het nieuwe convergentieprogramma. Op basis van het huidige beleid zal het tekort in 1998 waarschijnlijk nog iets verder dalen. Het nieuwe strategische akkoord tussen de regering en de sociale partners dient strikt te worden nageleefd om belangrijke vooruitgang te boeken bij de hervorming van de overheidsadministratie en het socialezekerheids- en belastingstelsel.

In Zweden zal het begrotingstekort in 1997 naar verwachting dalen tot minder dan 3 % van het BBP. Op basis van het huidige beleid zal het tekort in 1998 waarschijnlijk nog veel verder dalen. Zweden moet voortgaan met de tenuitvoerlegging van het convergentieprogramma, inhoudende dat de overheidsfinanciën worden verbeterd, en verder gaan met de reguliere follow-up van het programma.

In het Verenigd Koninkrijk zal het begrotingstekort in 1997 naar verwachting dalen tot 3 % van het BBP of minder. Op basis van de ramingen van de vorige regering, moet het tekort in 1998 verder dalen. Aanbevolen wordt dat de nieuwe regering een effectief kader opzet voor een duurzame begrotingsconsolidatie.

In Griekenland, waar de aangekondigde maatregelen naar verwachting zullen leiden tot een verdere daling van het tekort op de overheidsbegroting in 1997, is een duurzame inspanning op een groot aantal fronten vereist om de doelstellingen van het convergentieprogramma te verwezenlijken, waaronder een grotere inspanning om de belastinggrondslag te verbreden, de doelmatigheid van de belastingadministratie en van het stelsel van belastinginning te verhogen, op de overheidsuitgaven te besnoeien en de privatiseringsplannen voort te zetten en uit te breiden. Naar verwachting zal het tekort in 1998 verder dalen.

Op de Gemeenschap wordt, evenals op de lidstaten, een beroep gedaan om een strikte begrotingsdiscipline te handhaven. Voor alle rubrieken van de Financiële Vooruitzichten moet een strikte begrotingsdiscipline gelden, met inachtneming van het Interinstitutioneel Akkoord over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure.

5. Beter functionerende producten- en dienstenmarkten

Om de concurrentiepositie, de werkgelegenheid en de levensstandaard in de Europese Gemeenschap in een wereld van vrije handel en constante technologische verandering veilig te stellen en te bevorderen, is het van essentieel belang dat de lidstaten en de Gemeenschap in overeenstemming met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid er intensiever naar streven hun markten voor goederen, diensten en arbeid te moderniseren. Om de economieën van de lidstaten beter in staat te stellen zich aan te passen aan de veranderende omstandigheden en het groeipotentieel te bevorderen, is het tevens nodig innovatie, onderzoek en ontwikkeling te bevorderen en de onderwijs- en opleidingsstelsels te verbeteren. Om milieubeleidsmaatregelen die bijdragen aan economisch en ecologisch duurzame ontwikkelingen doeltreffender te maken, moeten deze stoelen op instrumenten die meer op de markt gebaseerd zijn, zowel op nationaal niveau als - indien actie in de gehele Europese Unie noodzakelijk lijkt - op communautair niveau.

Als onderdeel van de strategie ter bevordering van de groei en de werkgelegenheid, terwijl er prijsstabiliteit wordt bereikt, is het van essentieel belang de werking van de producten- en dienstenmarkten te verbeteren, de mededinging en de innovatie te stimuleren en een efficiënte prijsbepaling te verzekeren. Dit was de grondgedachte achter het internemarktprogramma (IMP), waarvan het belang duidelijk werd onderstreept in de recente evaluatie van de Commissie (4). De conclusie van die evaluatie was dat enerzijds de productenmarkten van de lidstaten nu over het algemeen sterk geïntegreerd zijn; anderzijds zijn de markten voor diensten minder geïntegreerd, hoewel de situatie aanzienlijk is verbeterd sinds de aanvang van het IMP. Er blijven nog wel specifieke problemen bestaan. De diensten, vooral bouw, verzekeringen en banken, dienen meer aandacht te krijgen, met name waar het gaat om de noodzaak de internemarktwetgeving volledig ten uitvoer te leggen. Bovendien moeten de lidstaten stappen ondernemen om hun openbare diensten efficiënter te maken.

Voorts blijven productenmarkten die verband houden met overheidsopdrachten, aan de volle inwerking van de concurrentie ontsnappen; andere productenmarkten zijn nog steeds excessief gereglementeerd door de lidstaten. Hogere prijzen voor de consumenten zijn het resultaat. Staatssteun blijft de markten verstoren en de mededinging verzwakken zonder dat er tekenen zijn die op een verbetering wijzen. De normen voor producten, met name het begrip "onderlinge erkenning", is een ander gebied waar te weinig vooruitgang werd geboekt. Het ondernemingsklimaat voor het midden- en kleinbedrijf dient te worden verbeterd. Het MKB dient versneld en op een meer gebruikersvriendelijke wijze toegang te krijgen tot informatie en er moeten maatregelen worden genomen om de regelingen te stroomlijnen (het SLIM-initiatief).

De concurrentie op de producten- en dienstenmarkten en hun doeltreffendheid zullen worden verbeterd door de interne markt beter te doen functioneren, waarbij bovendien de lidstaten de taak hebben: i) het bestaande wettelijk kader volledig ten uitvoer te leggen en toe te zien op de naleving ervan, met name in de telecommunicatiesector; ii) het wettelijk kader te voltooien op gebieden zoals belastingen en vennootschapsrecht; iii) de liberalisatie van de energiemarkten binnen het raamwerk van bestaande richtlijnen en van richtlijnen waarover nog wordt onderhandeld, te voltooien; iv) over te gaan tot deregulering en nationale maatregelen die de markten versnipperen, te herzien of af te schaffen; v) geen gebruik te maken van staatssteun om essentiële herstructurering uit te stellen. In het door de Commissie opgestelde actieplan voor de interne markt wordt een aantal concrete maatregelen voorgesteld om de interne markt een nieuwe dynamiek te geven, die vóór 1 januari 1999 moeten worden uitgevoerd.

De Gemeenschap moet haar eigen beleid verder hervormen in overeenstemming met de eis in artikel 102 A van het Verdrag waarin staat dat de lidstaten en de Gemeenschap handelen in overeenstemming met het beginsel van een open markteconomie met vrije mededinging, waarbij een doelmatige allocatie van middelen wordt bevorderd, en met inachtneming van de beginselen die zijn neergelegd in artikel 3 A.

6. Bevordering van arbeidsmarkthervormingen en investeringen in kennis

Uit de positieve ervaring van een aantal lidstaten kunnen enkele belangrijke beleidsconclusies worden getrokken over de inhoud en de uitvoering van hervormingen. Ten eerste moeten structurele hervormingen een breed veld beslaan, in tegenstelling tot beperkte of occasionele maatregelen, om op samenhangende wijze het complexe vraagstuk van de drijfveren voor het scheppen en aanvaarden van een baan aan te pakken. Met deze benadering kan gebruik worden gemaakt van aanvullende beleidsmaatregelen, waardoor de hervormingen in het algemeen doeltreffender worden en een terugdraaiing van het beleid minder waarschijnlijk wordt doordat de sociale en politieke aanvaardbaarheid van de hervormingen wordt verhoogd. Ten tweede dragen mechanismen om het effect van de hervormingen op de arbeidsmarkt en de werkgelegenheid te volgen, bij tot een evaluatie van de doeltreffendheid van de hervormingen en geven zij aanwijzingen over de noodzaak van eventuele wijzigingen in de prioriteiten of de uitvoering. Dientengevolge dient in de meerjarenprogramma's voor de werkgelegenheid meer aandacht te worden besteed aan de interactie tussen de richtsnoeren en specifieke arbeidsmarktmaatregelen, terwijl in de gezamenlijke verslagen over de werkgelegenheid, die de toepassing ervan volgen, bijzondere aandacht moet worden besteed aan het identificeren van goede ervaringen die uit het beleid van de lidstaten voortvloeien.

De laatste jaren werden op nationaal niveau allerlei maatregelen ter verhoging van de doeltreffendheid van de arbeidsmarkt getroffen en in een aantal lidstaten worden momenteel belangrijke hervormingen besproken. Dit proces dient te worden voortgezet en waar nodig te worden versterkt. De uitdaging ligt hierin dat hechte samenlevingen intact moeten worden gelaten terwijl er tegelijkertijd meer banen moeten worden geschapen. De volgende punten moeten voorrang krijgen:

i) een sterkere toename van de werkgelegenheid door handhaving van passende loontrends en middels lonen waarvoor de verschillen in kwalificaties en regio's een grotere rol spelen. Dit is een belangrijke taak voor de sociale partners;

ii) verlagingen van de indirecte arbeidskosten en lagere inkomstenbelasting, wat de kans op een baan zoveel mogelijk vergroot;

iii) hervorming van het belasting- en socialezekerheidsstelsel, wat gepaard dient te gaan met een betere werking van de arbeidsmarkten;

iv) arbeidsorganisatie volgens nieuwe patronen, waaronder meer flexibele werktijdregelingen, afgestemd op de specifieke behoeften van bedrijven en werknemers; meer gebruikmaking van deeltijdwerk op vrijwillige basis; bevordering van plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven;

v) aanpassing van het gehele onderwijsbestel - met inbegrip van de beroepsopleiding - aan de behoeften van de arbeidsmarkt en de verbetering van het menselijk kapitaal, wat het groeipotentieel van de economie bevordert. In dit opzicht dient prioriteit te worden gegeven aan het verhogen van de kansen op een baan voor werklozen, met name de laaggeschoolde, onervaren arbeidskrachten, en aan een betere afstemming van de vaardigheden op de arbeidsmarkt door het verstrekken van opleidingen die beter aansluiten op de veranderende behoeften op de arbeidsmarkt.

Bovendien moeten deze hervormingen worden ondersteund door een sterkere werkgelegenheidsgerichtheid in andere beleidssectoren. Met name dienen maatregelen waarvoor bijstand uit de Structuurfondsen van de Gemeenschap wordt verleend, ook te passen in de algemene werkgelegenheidsstrategie en de meerjarenprogramma's voor de werkgelegenheid van de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 7 juli 1997.

Voor de Raad

De Voorzitter

J.-C. JUNCKER

(1) Zoals gemeten aan de hand van het laatste maandelijkse geharmoniseerd indexcijfer van de consumptieprijzen (GICP) in vergelijking met dezelfde maand een jaar vroeger.

(2) Zoals gemeten aan de hand van het rekenkundige gemiddelde van de laatste twaalf maandelijkse geharmoniseerde indexcijfers (GICP) vergeleken met het rekenkundige gemiddelde van de twaalf maandelijkse geharmoniseerde indexcijfers van de voorbije periode.

(3) Voor Ierland en het Verenigd Koninkrijk zijn deze cijfers gebaseerd op de eigen ramingen van de Commissie, aangezien beide landen nog geen GICP-gegevens hebben gepubliceerd op een manier die de berekening mogelijk maakt.

(4) Zie de mededeling van de Commissie "Impact en doeltreffendheid van de interne markt" (COM(96) 520, oktober 1996) en "Economic Evaluation of the Internal Market" (European Economy, Reports and Studies, No. 4, 1996).

Top