EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31984L0529

Richtlijn 84/529/EEG van de Raad van 17 september 1984 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake liften met elektrische aandrijving

OJ L 300, 19.11.1984, p. 86–94 (DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL)
Spanish special edition: Chapter 13 Volume 018 P. 96 - 104
Portuguese special edition: Chapter 13 Volume 018 P. 96 - 104
Special edition in Finnish: Chapter 13 Volume 014 P. 88 - 96
Special edition in Swedish: Chapter 13 Volume 014 P. 88 - 96

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 01/07/1999; opgeheven door 31995L0016

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1984/529/oj

31984L0529

Richtlijn 84/529/EEG van de Raad van 17 september 1984 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake liften met elektrische aandrijving

Publicatieblad Nr. L 300 van 19/11/1984 blz. 0086 - 0094
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 14 blz. 0088
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 13 Deel 18 blz. 0096
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 14 blz. 0088
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 13 Deel 18 blz. 0096


++++

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 17 september 1984

betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake liften met elektrische aandrijving

( 84/529/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 100 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ) ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 2 ) ,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ) ,

Overwegende dat in de Lid-Staten voor de constructie en de controle van liften met elektrische aandrijving dwingende voorschriften gelden die van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen en zodoende een belemmering voor de handel in deze liften vormen ; dat deze voorschriften derhalve onderling moeten worden aangepast ;

Overwegende dat de voorschriften betreffende de installatie en de proeven bij de controle voor de inbedrijfstelling en de controle op de werking van deze apparaten van invloed zijn op de fabricage ; dat deze van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen en derhalve eveneens onderling moeten worden aangepast ;

Overwegende dat in Richtlijn 84/528/EEG van de Raad van 17 september 1984 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake gemeenschappelijke bepalingen voor hef - en verladingsapparatuur ( 4 ) met name de procedures van het EEG-typeonderzoek en de EEG-controle van die apparatuur zijn vastgelegd ; dat overeenkomstig die richtlijn de technische voorschriften moeten worden vastgesteld waaraan liften met elektrische aandrijving en onderdelen daarvan ( vergrendelingsinrichtingen , schachtdeuren , snelheidsbegrenzers , vanginrichtingen , hydraulische buffers ) moeten voldoen ten einde na de controles en na te zijn voorzien van de voorgeschreven merken vrij te mogen worden ingevoerd , verhandeld en gebruikt ,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

Artikel 1

1 . Deze richtlijn is van toepassing op vast opgestelde hefwerktuigen met elektrische aandrijving , die bepaalde stopplaatsen bedienen , voorzien zijn van een aan kabels of kettingen opgehangen kooi , bestemd voor het vervoer van personen of van personen en goederen en die zich althans gedeeltelijk langs verticale of minder dan 15 * uit het lood staande leiders bewegen - hierna te noemen liften .

2 . Van het toepassingsgebied van deze richtlijn zijn uitgesloten :

- liften die speciaal zijn ontworpen voor militaire of experimentele doeleinden , alsmede die welke als uitrusting van schepen , van off shore-installaties voor opsporing of ontginning , in mijnen of voor het hanteren van radioactieve stoffen worden gebruikt ;

- liften die uitsluitend bestemd zijn voor het vervoer van goederen ;

- niet door elektromotoren voortbewogen personen - en goederenliften , door vloeistof voortbewogen apparaten ( met name hydraulische en oleo-elektrische personen - en goederenliften ) en de onder de volgende benamingen bekendstaande liftinstallaties : paternosterliften , tandradliften , schroefliften , toneelhefwerktuigen , kooiladers , skips , personen - en goederenliften op bouwterreinen en voor openbare werken , hefapparatuur voor constructie en onderhoud en speciaal voor het vervoer van gehandicapten vervaardigde liften .

Artikel 2

1 . Onverminderd artikel 3 mogen de Lid-Staten op grond van de in deze richtlijn opgenomen eisen de installatie of de inbedrijfstelling van liften niet weigeren , verbieden of beperken , indien deze liften voldoen aan deze richtlijn en Richtlijn 84/528/EEG . In de Lid-Staten waar voor de inbedrijfstelling van de lift een keuring bij ontvangst wordt geëist , wordt de overeenstemming met de communautaire voorschriften geconstateerd door middel van controles en beproevingen overeenkomstig deze richtlijn en Richtlijn 84/528/EEG .

Deze Lid-Staten wijzen volgens hun nationale bepalingen de instanties aan die bevoegd zijn om deze beproevingen en controles uit te voeren .

2 . De communautaire of nationale maatregelen betreffende de constructie van gebouwen , met name de brandbeveiliging , blijven onverlet voor zover zij niet liggen in de werkingssfeer van de bepalingen dienaangaande van deze richtlijn .

3 . Indien een Lid-Staat voor de installatie een vergunning eist , moet het onderzoek van de aanvrage van een vergunning volgens de bepalingen van deze richtlijn plaatsvinden .

4 . Het onderzoek en de beproevingen die periodiek in het kader van het onderhoud van de liften of na een ingrijpende wijziging plaatsvinden , geschieden volgens de nationale voorschriften ; ten aanzien van de liften die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen , mogen dit onderzoek en deze beproevingen niet strenger zijn dan die welke zijn vastgesteld in de bijlage .

Artikel 3

1 . De in bijlage II genoemde onderdelen voor liften zijn onderworpen aan het EEG-typeonderzoek en de EEG-controle overeenkomstig Richtlijn 84/528/EEG .

2 . De Lid-Staten mogen het in de handel brengen en het gebruik voor constructie - of installatiedoeleinden van deze onderdelen voor liften niet weigeren , verbieden of beperken , indien zij met het gekeurde type in overeenstemming zijn , voorzien zijn van het teken van het EEG-typeonderzoek en vergezeld gaan van een door de fabrikant opgesteld certificaat van overeenstemming overeenkomstig het model in bijlage IV bij Richtlijn 84/528/EEG .

3 . De verklaring van EEG-onderzoek waarin bevestigd wordt dat een type onderdeel aan de communautaire voorwaarden voldoet , is geldig voor een periode van tien jaar en kan op verzoek telkens worden verlengd met een periode van tien jaar .

Artikel 4

De Lid-Staten nemen alle nodige maatregelen om zich ervan te vergewissen dat de onderdelen kunnen worden onderworpen aan het EEG-typeonderzoek en dat de in artikel 3 bedoelde EEG-typeverklaring , waarvan het model is opgenomen in bijlage III , wordt toegekend wanneer deze onderdelen voldoen aan de in bijlage I opgenomen technische voorschriften .

Artikel 5

De wijzigingen die nodig zijn om de bijlagen van deze richtlijn aan te passen aan de stand van de techniek , worden vastgesteld overeenkomstig artikel 22 van Richtlijn 84/528/EEG .

Artikel 6

1 . De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om binnen een termijn van vierentwintig maanden na de kennisgeving ( 5 ) ervan aan deze richtlijn te voldoen . Zij stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis .

2 . De Lid-Staten zien erop toe dat de tekst van de bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen , aan de Commissie wordt meegedeeld .

Artikel 7

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Brussel , 17 september 1984 .

Voor de Raad

De Voorzitter

P . BARRY

( 1 ) PB nr . C 221 van 29 . 9 . 1975 , blz . 1 .

( 2 ) PB nr . C 7 van 12 . 1 . 1976 , blz . 37 .

( 3 ) PB nr . C 131 van 12 . 6 . 1976 , blz . 31 .

( 4 ) Zie blz . 72 van dit Publikatieblad .

( 5 ) Van deze richtlijn is op 26 september 1984 kennis gegeven aan de Lid-Staten .

BIJLAGE I

TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN

1 . De in artikel 1 , lid 1 , bedoelde toestellen moeten , behalve ten aanzien van de in paragraaf 2 bedoelde punten , beantwoorden aan norm EN 81-1 ( uitgave 14 oktober 1977 ) inzake liften met elektrische aandrijving , aangenomen door de Europese Commissie voor Normalisatie ( CEN ) .

2 . Deze norm is van toepassing onder voorbehoud van de volgende wijzigingen :

- punt 2 :

De verwijzing naar HD 25 , HD 223 en HD 224 wordt vervangen door de verwijzing naar HD 384 , punt 2 .

- punt 5.7.1 : Uitlopen en vrije ruimte voor tractieliften en voor trommel - en kettingliften

De volgende wijzigingen worden aangebracht :

" 5.7.1.1 . Indien het tegengewicht op de geheel ingedrukte buffers staat , moet gelijktijdig aan de volgende vier voorwaarden worden voldaan :

a ) de afstand waarover de kooi naar boven toe nog moet zijn geleid , moet ... ( ongewijzigd )

b ) de vrije afstand boven de in punt 8.13.1b ) genoemde oppervlakte moet ten minste ... ( ongewijzigd )

c ) de vrije afstand van de laagste delen van het schachtplafond tot :

1 . de hoogste vaste delen op het kooidak met uitzondering van leisloffen of leirollen moet ... ( ongewijzigd )

2 . het hoogste deel van de leisloffen of leirollen , kabelbevestigingen , eventueel tot het schot ( 8.14 ) of tot delen van verticale schuifdeuren moet ... ( ongewijzigd )

d ) de ruimte boven de kooi moet een parallellepipedum met een omvang van ten minste 0,5 m maal 0,6 m maal 0,8 m kunnen bevatten , dat op een van zijn zijkanten rust .

5.7.2.2 . Indien de buffers boven de kooi ... ( ongewijzigd )

a ) de vrije afstand boven de in punt 8.13.1b ) genoemde oppervlakte ten minste 1 meter zijn

b ) de vrije afstand van de laagste delen van het schachtplafond ... ( ongewijzigd )

c ) de ruimte boven de kooi een parallellepipedum met een omvang van ten minste 0,5 m maal 0,6 m maal 0,8 m kunnen bevatten , dat op een van zijn zijkanten rust . " .

- punt 5.7.3.3 :

De sub a ) genoemde afmetingen worden vervangen door de volgende waarden :

" 0,5 m maal 0,6 m maal 1 m " .

- punt 6.2.1 :

Toegangswegen vanaf de openbare weg tot in machinekamers en schijvenruimten moeten :

a ) voldoende kunnen worden verlicht door ( een ) vaste elektrische voorziening(en ) ,

b ) onder alle omstandigheden gemakkelijk en veilig begaanbaar zijn zonder dat een privé-vertrek behoeft te worden gepasseerd .

Toegangswegen en toegangen tot de machinekamers dienen een hoogte te hebben van ten minste 1,8 meter ( met deurdrempels en -randlijsten , die niet hoger zijn dan 0,4 meter , wordt geen rekening gehouden ) ( N c ) .

- punt 6.3.2.1 :

De tweede alinea wordt als volgt gewijzigd :

" Hiertoe moet ten minste aanwezig zijn :

a ) een horizontaal vrij vlak voor schakelborden en kasten . Dit vlak wordt als volgt gedefinieerd ( N c ) :

- diepte , gemeten vanaf het buitenste oppervlak van de omhullingen , ten minste 700 mm . Deze afstand kan worden verkleind tot 600 mm op het niveau van uitstekende bedieningsorganen ( handvatten , enz . ) ;

- breedte , de grootste van de volgende twee afmetingen : 500 mm totale breedte van de kast of het schakelbord ;

b ) ( ongewijzigd ) . " .

- punten 7.1.1 en 8.6.3 :

De waarde " 10 mm " vervangen door " 6 mm " . De tweede zin van punt 0.1.2.2 is evenwel niet van toepassing op deze nieuwe waarde .

- punt 8.2 : Oppervlakte van de kooivloer :

Onderaan tabel 1 worden de laatste drie regels vervangen door de volgende tekst :

" Als de nominale last groter is dan voor de desbetreffende oppervlakte van de kooivloer in de tabel is aangegeven , moet het maximaal aantal personen in overeenstemming zijn met de werkelijk nuttige oppervlakte van de kooivloer . " .

- punt 8.13.1 :

Het volgende voorschrift wordt toegevoegd :

" Het kooidak moet zodanig zijn dat het mogelijk moet zijn er een leuning op aan te brengen . De Lid-Staten mogen eisen dat op hun grondgebied het aanbrengen van een leuning op het kooidak verplicht wordt gesteld . " .

- punt 9.1.2c ) :

Men leze dit punt als volgt :

" De overige eigenschappen ( samenstelling , rek , onrondheid , soepelheid , proeven , enz . ) moeten ten minste overeenstemmen met die welke in de desbetreffende internationale normen zijn vastgelegd . Indien dergelijke normen niet bestaan , moeten de nationale voorschriften en normen van de Lid-Staat waar de lift wordt geïnstalleerd , in acht worden genomen bij de installatie van de liften . " .

- punt 10.5.3.1b ) 2 :

Nederlandse tekst : niet gewijzigd :

- punt 11 : SPELINGEN TUSSEN KOOI EN SCHACHTWANDEN , ALSMEDE TUSSEN KOOI EN TEGENGEWICHT :

- punt 11.2 : Spelingen tussen kooi en schachtwanden met toegangen voor liften met kooideuren :

( tekst ongewijzigd )

- punt 11.3 : Spelingen tussen kooi en schachtwanden met toegangen voor liften zonder kooideuren :

( tekst ongewijzigd )

Het volgende punt wordt toegevoegd :

" 11.4 . Spelingen tussen kooi en tegengewicht

De kooi en de daaraan bevestigde onderdelen moeten ten minste 0,05 m van het eventuele tegengewicht en de daaraan bevestigde onderdelen zijn verwijderd . " .

- punt 12.4.2.1 :

De volgende tekst wordt toegevoegd :

" Alle mechanische remonderdelen die deelnemen aan het tot stand brengen van de remwerking op de trommel of de schijf moeten dubbel zijn uitgevoerd en zo zijn gedimensioneerd dat er bij in gebreke blijven van een van deze onderdelen voldoende remwerking blijft om de tot de toegestane grens belaste kooi te vertragen . Tot het verstrijken van een termijn van vijf jaar vanaf de tenuitvoerlegging van de richtlijn , staat het de Lid-Staten evenwel vrij dit voorschrift al dan niet te doen naleven . " .

- punt 13.1.1.2 :

De tekst van dit punt wordt als volgt gelezen :

" De nationale voorschriften betreffende elektrische installaties zijn van toepassing tot de ingangsklemmen van de in punt 13.1.1.1 genoemde schakelaars . Zij gelden voor de gehele lichtleiding van de machinekamer , de schijvenruimte , de schacht en de schachtput . " .

- punt 13.1.1.3 :

Voor zover norm EN 81-1 geen bijzondere bepalingen voor de onderdelen van elektrische installaties van liften bevat , geldt hiervoor Richtlijn 73/23/EEG .

- punt 13.1.1.4 :

De tekst van dit punt wordt vervangen door de volgende tekst :

" De elektrische installaties van liften moeten :

a ) voldoen aan de eisen als gesteld in de geharmoniseerde documenten van het CENELEC , die door de nationale elektrotechnische comités van de EEG-landen zijn aanvaard ;

b ) indien de sub a ) bedoelde geharmoniseerde documenten voor de elektrische installaties ontbreken , voldoen aan de eisen in de nationale regels van het land waarin de lift is opgesteld . " .

- punt 13.1.2 :

De tekst van dit punt wordt als volgt gelezen :

" In machinekamers en schijvenruimten moet een bescherming tegen directe aanraking zijn aangebracht met een beschermingsgraad van ten minste IP 1 X . " .

- punt 13.2.1.3 :

Dit punt wordt als volgt aangevuld :

" Voor de hoofdcontactoren volgens 13.2.1.1 en de hulpcontactoren volgens 13.2.1.2 mag , ten aanzien van de getroffen maatregelen om aan 14.1.1.1 te voldoen , worden aangenomen dat : "

( rest ongewijzigd ) .

- punt 13.3 :

De tekst van dit punt wordt als volgt gelezen :

" 13.3.1 . Direct op het net aangesloten motoren moeten zijn beveiligd tegen kortsluiting .

13.3.2 . Direct op het net aangesloten motoren moeten zijn beveiligd tegen overbelasting door middel van een automatisch uitschakelend beveiligingstoestel , dat - met uitzondering van het gestelde in 13.3.3 - niet automatisch mag worden ingeschakeld . De voeding van de motor moet door dit beveiligingstoestel in alle fasen worden onderbroken .

13.3.3 . Als de beveiliging tegen overbelasting werkt op temperatuursverhoging van de motorwikkelingen mag de stroomonderbreker eerst na voldoende afkoeling weer automatisch worden gesloten .

13.3.4 . Voor elke apart gevoede wikkeling moet een voorziening zijn aangebracht volgens 13.3.2 en 13.3.3 .

13.3.5 . Hefmotoren die worden gevoed door gelijkstroomgeneratoren , aangedreven door motoren , moeten ook zijn beveiligd tegen overbelasting . " .

- punt 13.5.3.5 .

Dit punt wordt als volgt gelezen :

" Draden , aders en leidingen moeten met hun omhullingen in de kasten van schakelaars en toestellen zijn ingevoerd of aan de uiteinden zijn voorzien van een mof om één doorlopende mechanische bescherming te hebben . " .

- punt 13.5.4 :

Dit punt wordt als volgt gelezen :

" Bij toestellen en inrichtingen die zonder gereedschap door connectoren met veiligheidsketens kunnen worden verbonden en ervan losgenomen , mogen de verbindingen onderling niet kunnen worden verwisseld . " .

- punt 13.6.2 :

De woorden " genoemd in 4.3.8 van CENELEC HD 224 " worden vervangen door de woorden " genoemd in hoofdstuk 411 van HD 384 " .

- punt 14.1.2.1.2 :

Dit punt is geschrapt .

- punt 14.1.2.1.6 :

Dit punt wordt als volgt gelezen :

" In veiligheidsschakelingen met parallel geschakelde ketens moet alle informatie , met uitzondering van die welke voor de wederzijdse controle noodzakelijk is , van één van de kanalen afkomstig zijn . " .

- punt 14.1.2.1.8 :

De eerste zin van dit punt wordt als volgt gelezen :

" Door juiste uitvoering en aansluiting van interne stroomvoorzieningen moet zijn verhinderd dat foutieve signalen ontstaan ten gevolge van terugwerking van schakelingen op de uitgangen van elektrische veiligheidsinrichtingen . " .

- punt 14.1.2.2.1 :

Dit punt wordt als volgt gelezen :

" De beveiligende werking van veiligheidscontacten moet berusten op mechanisch gedwongen verbreking van de stroomvoerende delen . Deze verbreking moet zich voordoen ook al zijn de contacten vastgebrand .

De mechanisch gedwongen verbreking wordt bereikt wanneer alle onderdelen van de verbreekcontacten geopend worden en wanneer tijdens een belangrijk deel van de contactweg geen vervormbare delen ( zoals veren ) voorkomen tussen de beweegbare contacten en het deel van het bedieningsorgaan waarop de besturende kracht wordt uitgeoefend .

Het ontwerp moet zodanig zijn dat de kansen op kortsluiting als gevolg van het falen van een component minimaal zijn . " .

- punt 14.1.2.2.2 :

Toevoegen :

" De veiligheidscontacten moeten behoren tot de volgende categorieën als omschreven in publikatie CEI 337-1 :

a ) AC 11 voor veiligheidscontacten in schakelingen die met wisselstroom worden gevoed ;

b ) DC 11 voor veiligheidscontacten in schakelingen die met gelijkstroom worden gevoed . " .

- punt 14.1.2.2.3 :

Tekst ongewijzigd .

- punt 14.1.2.2.5 :

De volgende zinsnede schrappen : " waarvan delen slepen over isolerende delen " .

- punt 14.1.2.3.1 :

Dit punt schrappen .

Overnummeren : 14.1.2.3.2 en 14.1.2.3.3 worden 14.1.2.3.1 en 14.1.2.3.2 .

- punt 14.1.2.3.3 :

De volgende alinea toevoegen :

" d ) bij redundante ketens moeten maatregelen zijn genomen om het risico , dat door dezelfde oorzaak tegelijkertijd in meer dan één keten defecten optreden , zoveel mogelijk te verminderen . " .

- punt 14.1.2.5 :

De volgende alinea's toevoegen :

" De opnemers van veiligheidsschakelingen moeten , ongeacht de richting , bestand zijn tegen sinusvormige trillingen met een frequentie f tussen 1 Hz en 50 Hz en met een amplitude a ( mm ) die als functie van f wordt gegeven door de vergelijkingen :

a = 25/f voor 1 < f * 10 Hz

a = 250/f2 voor 10 < f * 50 Hz

De opnemers van op kooien of deuren aangebrachte veiligheidsschakelingen moeten , ongeacht de richting , bestand zijn tegen een versnelling van min of meer 30 m/s2 .

Noot :

Eventuele bufferinrichtingen voor opnemers moeten worden geacht deel uit te maken van de opnemers . " .

- punt D.2.j.2 :

Toevoegen :

" Elke Lid-Staat kan evenwel een beproevingssnelheid vaststellen die hoger ligt dan die welke is aangegeven , maar die de nominale snelheid ( N b ) niet overschrijdt . " .

- punt F.0.2.5 :

De tekst als volgt aanvullen :

" overeenkomstig artikel 13 , lid 2 , van Richtlijn 84/528/EEG . " .

3 . Voor zover voor bepaalde in de norm volgens punt 0.1.4 met N a , N b of N c aangegeven gebieden nationale voorschriften kunnen gelden , deelt elke Lid-Staat zes maanden na de bekendmaking van de richtlijn aan de Commissie en de overige Lid-Staten mee aan welke voorwaarden op zijn grondgebied moet worden voldaan .

BIJLAGE II

LIJST VAN LIFTONDERDELEN DIE ZIJN ONDERWORPEN AAN HET EEG-TYPEONDERZOEK EN DE EEG-CONTROLE OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 2 ( 1 )

1 . Grendelinrichtingen van schachtdeuren

2 . Snelheidsbegrenzers ( liftkooi en tegengewicht )

3 . Vanginrichtingen ( liftkooi en tegengewicht )

4 . Buffers ( energieopnemende buffers met terugslagdemping en energieafvoerende buffers )

( 1 ) Zodra de voorschriften voor schachtdeuren volgens de procedure van artikel 5 zijn aangevuld met eisen inzake de brandbestendigheid , zullen ook deze deuren aan het EEG-typeonderzoek en de EEG-controle worden onderworpen .

BIJLAGE III

MODEL

VERKLARING VAN EEG-TYPEONDERZOEK

Naam van de erkende instantie ...

Verklaring van EEG-typeonderzoek ...

Nummer van het EEG-typeonderzoek ...

1 . Categorie , type en fabrieks - of handelsmerk ...

2 . Naam en adres van de fabrikant ...

3 . Naam en adres van de houder van de verklaring ...

4 . Voor EEG-typeonderzoek aangeboden op ...

5 . Verklaring afgegeven krachtens het volgende voorschrift ...

6 . Keuringslaboratorium ...

7 . Datum en nummer van het laboratoriumrapport ...

8 . Datum van het EEG-typeonderzoek ...

9 . Bij deze verklaring zijn de volgende stukken gevoegd , waarop het bovenstaande nummer van het EEG-typeonderzoek is vermeld ...

10 . Eventuele aanvullende opmerkingen ...

Gedaan te ... , op ...

... ( handtekening )

Top