EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021XC0218(01)

Mededeling van de Commissie Technische richtsnoeren over de toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in het kader van de verordening betreffende de faciliteit voor herstel en veerkracht 2021/C 58/01

C/2021/1054

OJ C 58, 18.2.2021, p. 1–30 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

18.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 58/1


Mededeling van de Commissie

Technische richtsnoeren over de toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in het kader van de verordening betreffende de faciliteit voor herstel en veerkracht

(2021/C 58/01)

Dit document is gebaseerd op de tekst van de verordening betreffende de faciliteit voor herstel en veerkracht waarover het Europees Parlement en de Raad in december 2020 een politiek akkoord hebben bereikt (2020/0104 (COD)) (1).

Deze technische richtsnoeren willen overheden in de lidstaten helpen bij het opstellen van de plannen voor herstel en veerkracht in het kader van de verordening betreffende de faciliteit voor herstel en veerkracht. Alleen het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om het Unierecht bindend uit te leggen.

De verordening tot instelling van een faciliteit voor herstel en veerkracht (“RRF-verordening”) bepaalt dat geen van de maatregelen in een plan voor herstel en veerkracht ernstig afbreuk mag doen aan milieudoelstellingen in de zin van artikel 17 van de taxonomieverordening (2) (3). Volgens de RRF-verordening moet de beoordeling van plannen voor herstel en veerkracht ervoor zorgen dat iedere maatregel (d.w.z. iedere hervorming en iedere investering) uit het plan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” (4) in acht neemt.

De RRF-verordening bepaalt ook dat de Commissie technische richtsnoeren moet geven over de vraag hoe het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht zou moeten worden toegepast (5). Dit document bevat die technische richtsnoeren. Deze richtsnoeren zijn beperkt tot het vaststellen van de concrete voorwaarden voor de toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” uitsluitend in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht, en laat de toepassing en tenuitvoerlegging onverlet van de taxonomieverordening en van andere wetgevingshandelingen die in het kader van andere EU-fondsen worden vastgesteld. Deze richtsnoeren willen duidelijkheid bieden over de betekenis van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”, over de wijze waarop dit moet worden toegepast in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht en over de vraag hoe de lidstaten kunnen aantonen dat de maatregelen die zij in het plan voor herstel en veerkracht voorstellen, het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht nemen. Concreet uitgewerkte voorbeelden van hoe het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in de plannen moet worden aangetoond, zijn te vinden in bijlage IV bij deze richtsnoeren.

1.   Wat betekent “geen ernstige afbreuk doen aan”?

Voor de toepassing van de RRF-verordening moet het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” worden uitgelegd in de zin van artikel 17 van de taxonomieverordening. Dat artikel definieert wat “ernstige afbreuk” inhoudt voor de zes milieudoelstellingen waarop de taxonomieverordening ziet:

1.

een activiteit wordt geacht ernstig afbreuk te doen aan de mitigatie van klimaatverandering (klimaatmitigatie) indien die activiteit leidt tot aanzienlijke broeikasgasemissies;

2.

een activiteit wordt geacht ernstig afbreuk te doen aan de adaptatie aan klimaatverandering (klimaatadaptatie) indien die activiteit leidt tot een toegenomen ongunstig effect van het huidige klimaat en het verwachte toekomstige klimaat op de activiteit zelf of op de mens, de natuur of activa (6);

3.

een activiteit wordt geacht ernstig afbreuk te doen aan het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen indien die activiteit schadelijk is voor de goede toestand of het goed ecologisch potentieel van waterlichamen, met inbegrip van oppervlaktewater en grondwater, of voor de goede milieutoestand van mariene wateren;

4.

een activiteit wordt geacht ernstig afbreuk te doen aan de circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval, indien die activiteit leidt tot aanzienlijke inefficiënties bij het gebruik van materialen of bij het directe of indirecte gebruik van natuurlijke hulpbronnen, of leidt tot een aanzienlijke toename van de productie, verbranding of verwijdering van afval, of indien de verwijdering van afval op lange termijn kan leiden tot aanzienlijke en langdurige schade aan het milieu;

5.

een activiteit wordt geacht ernstig afbreuk te doen aan de preventie en bestrijding van verontreiniging indien die activiteit leidt tot een aanzienlijke toename van emissies van verontreinigende stoffen in lucht, water of bodem;

6.

een activiteit wordt geacht ernstig afbreuk te doen aan de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen indien die activiteit in aanzienlijke mate schadelijk is voor de goede staat en de veerkracht van ecosystemen, of schadelijk is voor de staat van instandhouding van habitats en soorten, met inbegrip van die welke van Uniebelang zijn.

2.   Hoe moet het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” worden toegepast in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht?

Deze afdeling bevat richtsnoeren over essentiële kwesties die aan de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” ten grondslag liggen: het feit dat alle maatregelen aan bod moeten komen binnen de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” (afdeling 2.1), al kan voor bepaalde maatregelen die toetsing in vereenvoudigde vorm plaatsvinden (afdeling 2.2); de relevante EU-milieuwetgeving en milieu-effectbeoordelingen (afdeling 2.3); de fundamentele leidende beginselen van de toetsing (afdeling 2.4), en de toepasselijkheid van de technische screeningcriteria van de taxonomieverordening (afdeling 2.5).

2.1   Alle maatregelen moeten aan bod komen binnen de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”

De lidstaten moeten voor elke maatregel (7) in hun plan voor herstel en veerkracht een toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” verschaffen. Volgens de RRF-verordening mag geen enkele maatregel in een plan voor herstel en veerkracht ernstig afbreuk doen aan milieudoelstellingen, en kan de Commissie het plan voor herstel en veerkracht niet positief beoordelen indien één of meer maatregelen het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” niet in acht nemen. Dit betekent dat de lidstaten voor elke maatregel binnen elk onderdeel van het plan een individuele toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” moeten verschaffen (8). Daarom kan de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” niet worden uitgevoerd op het niveau van het plan of van individuele onderdelen van het plan, maar moet dat op het niveau van de maatregelen gebeuren. Dit geldt evenzeer voor maatregelen die geacht worden een bijdrage te leveren aan de groene transitie, en alle andere maatregelen in de plannen voor herstel en veerkracht (9).

De lidstaten moeten een beoordeling maken van zowel hervormingen als investeringen. In het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht moeten de lidstaten met coherente pakketten maatregelen komen, die zowel hervormingen als investeringen bevatten (overeenkomstig artikel 14, lid 1, van de RRF-verordening). De toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” moet niet alleen worden uitgevoerd voor investeringen, maar ook voor hervormingen. Hervormingen in bepaalde sectoren (zoals industrie, vervoer en energie) die weliswaar het potentieel in zich dragen van een aanzienlijke bijdrage aan de groene transitie, kunnen echter, afhankelijk van de vormgeving ervan, ook een risico inhouden dat ernstig afbreuk wordt gedaan aan een aantal milieudoelstellingen (10). Daartegenover staat dat hervormingen in andere sectoren (bv. onderwijs en opleiding, overheidsdiensten, en kunst en cultuur) waarschijnlijk een beperkt risico zullen inhouden dat zij mogelijk nog steeds ernstig afbreuk doen aan het milieu (zie de vereenvoudigde benadering in de afdelingen 2.2 en 3), ongeacht hun potentiële bijdrage aan de groene transitie, die nog steeds aanzienlijk kan zijn. Deze richtsnoeren willen de lidstaten helpen wanneer zij de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” uitvoeren voor zowel investeringen als hervormingen. Het feit dat voor hervormingen een toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” moet worden uitgevoerd, mag niet worden gezien als een element om te ontraden dat in de plannen voor herstel en veerkracht hervormingen in de sectoren industrie, vervoer en energie worden opgenomen, aangezien die maatregelen een belangrijk potentieel hebben om de groene transitie te stimuleren en het herstel aan te jagen.

2.2   Voor bepaalde maatregelen kan de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in vereenvoudigde vorm plaatsvinden

Hoewel voor alle maatregelen een toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” vereist is, kan een vereenvoudigde benadering worden gevolgd voor maatregelen die geen of een onbeduidend voorzienbaar effect hebben op alle of sommige van de milieudoelstellingen. Door hun vormgeving hebben bepaalde maatregelen misschien wel een beperkt effect op één of meerdere milieudoelstellingen. In dat geval kunnen de lidstaten een korte onderbouwing geven voor die milieudoelstellingen en hun aandacht richten op de inhoudelijke toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” voor milieudoelstellingen waarvoor het effect aanzienlijk kan zijn (zie afdeling 3, stap 1). Zo zou bijvoorbeeld een arbeidsmarkthervorming om het totale niveau aan sociale bescherming voor zelfstandigen te verhogen, geen of een onbeduidend voorzienbaar effect hebben op een van de zes milieudoelstellingen, en kan voor alle zes doelstellingen een korte onderbouwing worden gebruikt. Ook voor een aantal eenvoudige energie-efficiëntiemaatregelen, zoals de vervanging van bestaande ramen door nieuwe, energie-efficiënte ramen, kan een korte onderbouwing worden gegeven wat betreft de inachtneming van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” ten aanzien van de doelstelling klimaatmitigatie. Daarentegen zal deze vereenvoudigde benadering waarschijnlijk niet kunnen worden toegepast voor bepaalde investeringen en hervormingen in een aantal sectoren (bv. energie, vervoer, afvalbeheer, industrie) die een groter risico inhouden dat zij negatief uitwerken op één of meer van de milieudoelstellingen.

Wanneer een maatregel wordt getraceerd als een maatregel die een van de zes milieudoelstellingen voor 100 % ondersteunt, wordt deze maatregel beschouwd als een maatregel die het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” voor die doelstelling in acht neemt (11). Sommige maatregelen worden, volgens de “Methodologie voor het traceren van klimaatuitgaven” die aan de RRF-verordening is gehecht, getraceerd als ondersteuning voor doelstellingen inzake klimaatverandering of milieu. Wanneer een maatregel wordt getraceerd met een coëfficiënt 100 % voor steun aan doelstellingen inzake klimaatverandering, wordt het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” geacht te zijn in acht genomen voor de betrokken doelstelling inzake klimaatverandering (d.w.z. klimaatmitigatie of klimaatadaptatie) (12). Wanneer een maatregel wordt getraceerd met een coëfficiënt 100 % voor steun aan doelstellingen niet zijnde klimaatdoelstellingen, wordt het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” geacht te zijn in acht genomen voor de betrokken milieudoelstelling (d.w.z. water en mariene hulpbronnen, circulaire economie, preventie en bestrijding van verontreiniging, of biodiversiteit en ecosystemen). In elk van die gevallen zullen de lidstaten moeten aangeven en onderbouwen welke van de zes milieudoelstellingen van de taxonomieverordening de maatregel ondersteunt. Niettemin zouden de lidstaten moeten aantonen dat de maatregel niet ernstig afbreuk doet aan de overige milieudoelstellingen (13).

Evenzo wordt een maatregel, wanneer deze in de zin van de taxonomieverordening “substantieel bijdraagt” (14) aan een van de zes milieudoelstellingen, beschouwd als een maatregel die het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” voor die doelstelling in acht neemt (15). Wanneer een lidstaat bijvoorbeeld met een maatregel komt die de productie van energie-efficiënte uitrusting voor gebouwen ondersteunt (bv. aanwezigheidsdetectie en daglichtregeling voor verlichtingssystemen), zou de lidstaat geen inhoudelijke toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” hoeven uit te voeren voor de doelstelling klimaatmitigatie indien deze kan aantonen dat de voorgestelde maatregel “aanzienlijk bijdraagt” aan die milieudoelstelling, in lijn met de taxonomieverordening. In dat geval zouden de lidstaten alleen hoeven aan te tonen dat aan de overige vijf milieudoelstellingen niet ernstig afbreuk wordt gedaan.

2.3   Relevantie van EU-recht en effectbeoordelingen

Inachtneming van het toepasselijke milieurecht van de EU en de lidstaten is een afzonderlijke verplichting, en ontslaat niet van de verplichting om een toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” uit te voeren. Alle maatregelen die in de plannen voor herstel en veerkracht worden voorgesteld, moeten de betrokken EU-wetgeving in acht nemen, daaronder begrepen de betrokken EU-milieuwetgeving. Alhoewel de inachtneming van de bestaande EU-wetgeving een sterke aanwijzing is dat de maatregel geen afbreuk doet aan het milieu, betekent zulks niet automatisch dat een maatregel het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht neemt, met name omdat sommige van de doelstellingen waarop artikel 17 ziet, nog niet volledig hun neerslag hebben gekregen in EU-milieuwetgeving.

Effectbeoordelingen voor de milieudimensies of de duurzaamheidstoetsing van een maatregel dienen te worden meegenomen in de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”. Hoewel zij niet automatisch betekenen dat geen ernstige afbreuk wordt gedaan, geven zij toch een sterke aanwijzing dat er geen sprake is van ernstige afbreuk aan een aantal van de betrokken milieudoelstellingen. Daarom kan de omstandigheid dat een lidstaat voor een bepaalde maatregel in het plan voor herstel en veerkracht een milieueffectrapportage (MER) overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EU, een strategische milieueffectrapportage (SMER) overeenkomstig Richtlijn 2001/42/EG (16) heeft uitgevoerd, of een duurzaamheids-/klimaattoets, volgens de aanwijzingen van de Commissie voor duurzaamheidstoetsing in het kader van de InvestEU-verordening, de argumenten schragen die de lidstaat aanvoert in het kader van de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”. Afhankelijk van bijvoorbeeld de precieze vormgeving van een maatregel, kunnen het uitvoeren van een MER en het toepassen van de vereiste mitigerende stappen om het milieu te beschermen in sommige gevallen, en met name wanneer het om infrastructuurinvesteringen gaat, voldoende zijn voor een lidstaat om aan te tonen dat het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht is genomen voor een aantal van de betrokken milieudoelstellingen (met name duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen (17), alsmede bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen (18)). Een en ander betekent echter niet dat de lidstaat voor die maatregel is vrijgesteld van de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”, omdat een MER, SMER of toets misschien niet alle aspecten bestrijkt die vereist zijn in het kader van de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” (19). Dit komt doordat noch de wettelijke verplichtingen in de MER- en SMER-richtlijnen, noch de in betrokken richtsnoeren van de Commissie inzake toetsing, dezelfde zijn als die van artikel 17 (“Ernstige afbreuk aan milieudoelstellingen”) van de taxonomieverordening (20).

2.4   Leidende beginselen voor de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”

In het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht zijn de directe en primaire indirecte effecten van een maatregel relevant voor de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” (21). Bij directe effecten kan het gaan om effecten van de maatregel op projectniveau (bv. productielocatie, beschermd gebied) of op systeemniveau (bv. spoorwegnet, openbaarvervoerssysteem) en effecten die spelen op het moment van de implementatie van de maatregel. Bij primaire indirecte effecten kan het gaan om effecten die buiten die projecten of systemen om spelen, en die zich kunnen voordoen na de implementatie van de maatregel of buiten de tijdslijn van de faciliteit voor herstel en veerkracht, maar die redelijkerwijs voorzienbaar en relevant zijn. Een voorbeeld van een direct effect in het wegvervoer zou het gebruik zijn van materialen bij de aanleg van de weg. Een voorbeeld van een primair indirect effect zouden de verwachte toekomstige broeikasgasemissies zijn als gevolg van de toename van het totale verkeer tijdens de gebruiksfase van de weg.

De toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” moet rekening houden met de levenscyclus van de activiteit die daaruit voortvloeit. Op grond van artikel 17 (“Ernstige afbreuk aan milieudoelstellingen”) van de taxonomieverordening wordt “ernstige afbreuk” in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht beoordeeld door rekening te houden met de levenscyclus. Het toepassen van levenscyclusoverwegingen — in plaats van een levenscyclusbeoordeling uit te voeren — kan volstaan voor de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht (22). De breedte van de toetsing moet de fases van de productie, het gebruik en het einde van de levensduur omvatten — waar dan ook de meeste “afbreuk” valt te verwachten. Voor bijvoorbeeld een maatregel om de aanschaf van voertuigen te ondersteunen, dient bij de toetsing onder meer rekening te worden gehouden met de vervuiling (bv. emissies in de lucht) veroorzaakt door bouw, vervoer en gebruik van de voertuigen, en het passende beheer van de voertuigen die worden afgedankt. Meer bepaald moet een passend beheer van afgedankte accu’s en elektronische onderdelen (bv. het hergebruik en/of de recycling van kritieke grondstoffen daarin) ervoor zorgen dat geen ernstige afbreuk wordt gedaan aan de milieudoelstelling van de circulaire economie.

Maatregelen die voor een verdere elektrificatie moeten zorgen (bv. industrie, vervoer en gebouwen) worden verenigbaar geacht met de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” voor de milieudoelstelling klimaatmitigatie. Om de transitie naar een daadwerkelijk klimaatneutrale economie mogelijk te helpen maken, moeten maatregelen worden aangemoedigd die leiden tot verdere elektrificatie van vitale sectoren zoals industrie, vervoer en gebouwen (bv. investeringen in infrastructuur voor elektriciteitstransmissie en -distributie; elektrische weginfrastructuur; elektriciteitsopslag; scootmobiel-accu’s; warmtepompen). Elektriciteitsopwekking is niet overal in de EU een klimaatneutrale activiteit (de CO2-intensiteit van de elektriciteitsmix verschilt tussen de lidstaten), en in beginsel vormt het gestegen verbruik van CO2-intensieve elektriciteit een primair indirect effect van dergelijke maatregelen — ten minste op korte termijn. Deze technologie en infrastructuur moeten echter worden uitgerold om de economie klimaatneutraal te kunnen maken, samen met maatregelen om de emissiereductiedoelstellingen voor 2030 en 2050 te bereiken, en in de EU bestaat al een beleidsraamwerk voor het koolstofvrij maken van elektriciteit en de ontwikkeling van hernieuwbare energie. Tegen die achtergrond moeten deze investeringen, wat klimaatmitigatie betreft, worden geacht het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht te nemen in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht, mits de lidstaten die verdere elektrificatie kunnen verantwoorden doordat zij op het nationale niveau vergezeld gaat van een toename van de elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare bronnen. De lidstaten zouden echter ook moeten aantonen dat deze maatregelen geen ernstige afbreuk doen aan de overige vijf milieudoelstellingen.

Voor economische activiteiten waarvoor er een technologisch en economisch haalbaar alternatief met geringe milieueffecten voorhanden is, moet de beoordeling van het negatieve milieueffect van elke maatregel worden uitgevoerd in vergelijking met een nulscenario, door rekening te houden met het milieueffect van de maatregel in absolute termen (23). Deze benadering bestaat erin dat het milieueffect van de maatregel in aanmerking wordt genomen, afgezet tegen een situatie zonder negatieve milieueffecten. Het effect van de maatregel wordt niet beoordeeld ten opzichte van het effect van een andere bestaande of overwogen activiteit die de betrokken maatregelen zou vervangen (24). Indien bijvoorbeeld voor een waterkrachtcentrale een stuwdam in een ongerept gebied moet worden gebouwd, moet het effect van die stuwdam worden afgezet tegen een scenario waarin de betrokken rivier in zijn natuurlijke toestand blijft — in plaats van een ander mogelijk alternatief gebruik van het gebied te onderzoeken. Hetzelfde geldt voor een sloopregeling om inefficiënte auto’s te vervangen door efficiëntere auto’s die gebruikmaken van interne verbrandingsmotoren. Daar zou het effect van nieuwe auto’s met interne verbrandingsmotoren in absolute termen moeten worden beoordeeld omdat alternatieven met beperkte impact bestaan (bv. emissievrije auto’s) — en niet ten opzichte van het effect van de inefficiënte auto’s die deze vervangen (zie bijlage IV, voorbeeld 5, als illustratie van de niet-inachtneming van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”).

Voor economische activiteiten waarvoor er geen technologisch en economisch (25) haalbaar alternatief met geringe milieueffecten voorhanden is, kunnen de lidstaten aantonen dat een maatregel “geen ernstige afbreuk doet” door de best beschikbare niveaus van milieuprestaties in de sector te hanteren. In die gevallen zou de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” plaatsvinden ten opzichte van de best beschikbare niveaus van milieuprestaties in de sector. Een aantal voorwaarden dient vervuld te zijn om deze benadering te laten slagen, zoals het feit dat de activiteit leidt tot een aanzienlijk betere milieuprestatie dan beschikbare alternatieven, milieuschadelijke lock-ineffecten voorkomt en de ontwikkeling en toepassing van alternatieven met beperkte impact niet in de weg staat (26) , (27). Deze benadering dient op sectoraal niveau te worden toegepast, d.w.z. alle alternatieven binnen de sector dienen te worden verkend (28).

In het licht van de bovenstaande voorwaarden zouden maatregelen ten behoeve van stroom- en/of warmteproductie uit fossiele brandstoffen, maar ook de daarmee samenhangende transmissie- en distributie-infrastructuur, voor de toepassing van de faciliteit voor herstel en veerkracht in de regel niet geacht worden het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht te nemen, aangezien er koolstofarme alternatieven voorhanden zijn. Uit oogpunt van klimaatmitigatie kunnen, op individuele basis, beperkte afwijkingen op deze algemene regel worden toegestaan voor maatregelen ten behoeve van stroom- en/of warmteproductie met aardgas en de daarmee samenhangende transmissie- en distributie-infrastructuur. Dit geldt met name voor lidstaten die voor aanzienlijke uitdagingen staan in de transitie weg van koolstofintensieve energiebronnen zoals steenkool, bruinkool of olie, en waar een maatregel of combinatie van maatregelen dus kan leiden tot een bijzonder grote en snelle reductie van broeikasgasemissies. Die uitzonderingen zullen een aantal voorwaarden uit bijlage III in acht moeten nemen, om koolstofintensieve lock-ineffecten te voorkomen en aan te sluiten bij de EU-decarbonisatiedoelstellingen voor 2030 en 2050. Daarnaast zullen de lidstaten moeten onderbouwen dat die maatregelen voor de overige vijf milieudoelstellingen het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht nemen.

Om te borgen dat maatregelen toekomstbestendig zijn en niet tot schadelijke lock-ineffecten leiden, en om gunstige dynamische effecten te stimuleren, kunnen flankerende hervormingen en investeringen worden verlangd. Voorbeelden van dergelijke flankerende maatregelen zijn onder meer het uitrusten van wegen met koolstofarme infrastructuur (bv. laadpunten voor elektrische voertuigen of waterstoftankstations) en het invoeren van rekeningrijden of congestieheffingen, of ruimere hervormingen en investeringen om de nationale elektriciteitsmix of vervoerssystemen koolstofvrij te maken. Hoewel deze aanvullende hervormingen en investeringen binnen dezelfde maatregel aan bod kunnen komen — als submaatregel — is dit misschien niet altijd mogelijk. Daarom moet de lidstaten in een beperkt aantal gevallen en op individuele basis flexibiliteit worden gegeven om aan te tonen dat ongunstige lock-ineffecten worden voorkomen, door in het plan voor herstel en veerkracht een beroep te doen op flankerende maatregelen.

Inachtneming van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” — naast deze leidende beginselen — moet in de vormgeving van maatregelen worden geïntegreerd, ook op het niveau van mijlpalen en targets. In de beschrijving van maatregelen in het plan voor herstel en veerkracht moeten van bij de aanvang de betrokken overwegingen inzake het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” tot uiting komen. Dit betekent dat overwegingen inzake het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” worden geïntegreerd en dat de noodzakelijke mitigerende stappen worden gezet om de inachtneming van dat beginsel te garanderen bij de desbetreffende mijlpalen en targets of bij de tender- en aanbestedingsprocedures (29). Zo kan een maatregel voor investeringen in een groot project voor weginfrastructuur, waarvoor een MER moet worden uitgevoerd voordat de betrokken vergunningen kunnen worden afgegeven, als mijlpaal vastleggen dat de uit het MER naar voren gekomen vereiste mitigerende stappen worden gezet om het milieu te beschermen. Waar gaat om de tender- of aanbestedingsprocedures voor dit type project, zou de vormgeving van de maatregel kunnen bepalen dat tender- of aanbestedingsspecificaties specifieke voorwaarden ten aanzien van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” zullen bevatten. Daarbij zou het bijvoorbeeld kunnen gaan om een minimumpercentage aan bouw- en sloopafval dat voor hergebruik en recycling zal worden voorbereid. Evenzo kunnen in de beschrijving van deze maatregel flankerende maatregelen ten behoeve van de verschuiving naar schonere vervoersvormen worden opgenomen — zoals hervormingen wat betreft rekeningrijden, investeringen ten behoeve van de modale shift naar spoorvervoer of vervoer over de binnenwateren, of prikkels om het openbaar vervoer te gebruiken. Maatregelen van meer algemene aard, zoals brede steunregelingen voor de industrie (bv. financiële instrumenten voor investeringen in ondernemingen uit diverse sectoren), moeten zodanig worden vormgegeven dat geborgd wordt dat de betrokken investeringen het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht nemen.

2.5   Toepasselijkheid van de technische screeningcriteria van de taxonomieverordening

Om te onderbouwen dat het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht wordt genomen, hoeven de lidstaten niet te verwijzen naar de “technische screeningcriteria” (kwantitatieve en/of kwalitatieve criteria) die overeenkomstig de taxonomieverordening zijn vastgesteld. Volgens de RRF-verordening (30) moet de inwerkingtreding van de gedelegeerde handelingen met technische screeningcriteria (31) de door de Commissie gegeven technische richtsnoeren onverlet laten. Bij het beoordelen van de inachtneming van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” hebben de lidstaten evenwel de mogelijkheid om zich op de technische screeningcriteria in de op grond van de taxonomieverordening vastgestelde gedelegeerde handelingen te baseren. Zij kunnen ook verwijzen naar de ontwerpversie van die gedelegeerde handelingen.

3.   Hoe moeten de lidstaten in hun plannen concreet aantonen dat de maatregelen het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht nemen?

Om de lidstaten te helpen bij de beoordeling en presentatie van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in hun plannen voor herstel en veerkracht, heeft de Commissie een checklist opgesteld (zie bijlage I); de lidstaten dienen deze te gebruiken om hun analyse te onderbouwen van de wijze waarop elke maatregel zich tot het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” verhoudt. De Commissie zal deze informatie vervolgens gebruiken om na te gaan of en hoe elke maatregel in de plannen voor herstel en veerkracht het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht neemt, overeenkomstig de in de RRF-verordening vastgestelde criteria.

De Commissie nodigt de lidstaten uit om de vragen in de checklist te beantwoorden, en hun antwoorden op te nemen in hun plan voor herstel en veerkracht, als onderdeel van de beschrijving van elke maatregel (zie deel 2, afdeling 8, van de Commissietemplate — Geen ernstige afbreuk doen aan). Wanneer zulks nodig is om de beoordeling in de checklist verder te onderbouwen, wordt de lidstaten verzocht aanvullende analyses en/of documenten ter staving te geven, op een gerichte en beperkte manier, om hun antwoorden op de vragenlijst verder te onderbouwen.

De checklist is gebaseerd op de onderstaande beslisboom, die voor elke maatregel in het plan voor herstel en veerkracht moet worden gebruikt. De onderstaande afdeling geeft meer informatie over de beide stappen van de beslisboom.

Image 1

Beslisboom

Stap 1: Filter de zes milieudoelstellingen om te bepalen welke doelstellingen een inhoudelijke beoordeling vereisen

In een eerste stap wordt de lidstaten gevraagd om deel 1 van de checklist in te vullen (zie bijlage I), om te zien welke van de zes milieudoelstellingen een inhoudelijke toetsing van de maatregel aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” vereisen. Deze eerste, brede screening zal de analyse door de lidstaten ten goede komen, doordat een onderscheid wordt gemaakt tussen milieudoelstellingen waarvoor de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” een inhoudelijke toetsing zal vergen, en die waarvoor met een vereenvoudigde benadering (zie afdeling 2.2) kan worden volstaan.

Deel 1 van de checklist

Voor welke milieudoelstellingen moet de maatregel inhoudelijk aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” worden getoetst?

Ja

Nee

Onderbouwing indien “Nee” is gekozen

Klimaatmitigatie

 

 

 

Klimaatadaptatie

 

 

 

Duurzaam gebruik en bescherming water en mariene hulpbronnen

 

 

 

Circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval

 

 

 

Preventie en bestrijding verontreiniging in lucht, water of bodem

 

 

 

Bescherming en herstel biodiversiteit en ecosystemen

 

 

 

Wanneer het antwoord “Nee” is, wordt de lidstaten gevraagd (in de rechterkolom) kort te verantwoorden waarom de milieudoelstelling geen inhoudelijke toetsing van de maatregel aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” vereist, op basis van één van deze situaties (door de lidstaten te vermelden) (zie afdeling 2.2):

a.

De maatregel heeft, gezien de aard ervan, geen of een onbeduidend voorzienbaar effect op de milieudoelstelling wat betreft de directe en primaire indirecte effecten van de maatregelen tijdens de levenscyclus, en wordt daarom beschouwd als een maatregel die voor de betrokken doelstelling het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht neemt;

b.

De maatregel is getraceerd als een maatregel die een klimaatveranderings- of milieudoelstelling met een coëfficiënt 100 % ondersteunt, en wordt daarom beschouwd als een maatregel die voor de betrokken doelstelling het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht neemt;

c.

De maatregel “draagt substantieel bij” aan een milieudoelstelling, overeenkomstig de taxonomieverordening, en wordt daarom beschouwd als een maatregel die voor de betrokken doelstelling het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht neemt.

Voor maatregelen in een plan voor herstel en veerkracht waarvoor met de vereenvoudigde benadering kan worden volstaan, kan de gevraagde toelichting (in de rechterkolom) tot een minimum beperkt blijven en kan deze, zo nodig, worden gebundeld, zodat de lidstaten hun aandacht kunnen richten op de bewijsvoering ten behoeve van toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” voor de maatregelen waarvoor een inhoudelijke analyse van mogelijke “ernstige afbreuk” vereist is.

Wanneer het antwoord “Ja” is, wordt de lidstaten gevraagd naar stap 2 van de checklist te gaan voor de overeenkomstige milieudoelstellingen.

Uitgewerkte voorbeelden voor deze stap zijn te vinden in bijlage IV.

Stap 2: Geef een inhoudelijke toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” voor de milieudoelstellingen waarvoor dat nodig is

Als een tweede stap wordt de lidstaten gevraagd om, voor elke maatregel in het plan, deel 2 van de checklist te gebruiken (zie bijlage I) om een inhoudelijke toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” uit te voeren voor de milieudoelstellingen die in stap 1 zijn geselecteerd door “Ja” in te vullen. Deel 2 van de checklist bundelt, voor elk van de zes doelstellingen, de vragen die beantwoorden aan de wettelijke vereisten van de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”. Maatregelen kunnen alleen in het plan worden opgenomen indien zij het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” naleven. Daarom moeten de antwoorden op de vragen in deel 2 van de checklist “Nee” zijn, om aan te geven dat geen ernstige afbreuk wordt gedaan aan de specifieke milieudoelstelling.

Deel 2 van de checklist — Voorbeeld voor de milieudoelstelling “Klimaatmitigatie”

Vragen

Nee

Inhoudelijke onderbouwing

Klimaatmitigatie: Zal de maatregel naar verwachting tot aanzienlijke broeikasgasemissies leiden?

 

 

De lidstaten wordt gevraagd te bevestigen dat het antwoord “Nee” is. Zij moeten in de rechterkolom hun argumenten inhoudelijk toelichten en onderbouwen, op basis van de overeenkomstige vragen. Indien nodig kunnen de lidstaten, als aanvulling bij de tabel, op een gerichte en beperkte manier aanvullende analyses en/of documenten ter staving geven om hun antwoorden op de vragenlijst verder te onderbouwen.

Wanneer de lidstaten geen afdoende inhoudelijke onderbouwing kunnen geven, kan de Commissie oordelen dat aan een bepaalde maatregel mogelijk “ernstige afbreuk” aan bepaalde van de zes milieudoelstellingen is verbonden. Indien dat het geval is, zou de Commissie aan het plan voor herstel en veerkracht een score “C” moeten geven op grond van het criterium in punt 2.4 van bijlage II bij de RRF-verordening. Dit zou de in de artikelen 16 en 17 van de RRF-verordening beschreven procedure onverlet laten, en met name de mogelijkheid voor verder overleg tussen de lidstaat en de Commissie, zoals die in artikel 16, lid 1, worden geschetst.

Uitgewerkte voorbeelden voor deze stap zijn te vinden in bijlage IV.

Indien dat nuttig kan zijn, kunnen de lidstaten bij het geven van een inhoudelijke toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in het kader van stap 2 gebruikmaken van de lijst met steunbewijzen in bijlage II. De Commissie geeft deze lijst om de lidstaten te helpen hun individuele beoordeling van zaken te maken bij de inhoudelijke beoordeling in het kader van deel 2 van de checklist. Het gebruik van deze lijst is optioneel, maar de lidstaten kunnen deze lijst gebruiken om te zien welk soort bewijsmateriaal hun argumenten kan onderbouwen om aan te tonen dat een maatregel het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht neemt, en zo de algemene vragen in deel 2 van de checklist aan te vullen.


(1)  https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-14310-2020-INIT/en/pdf De nummering en de bewoording van het dispositief kan nog worden gewijzigd tijdens de lopende juridische revisie.

(2)  Zie artikel 4 bis (“Horizontale beginselen”) van de RRF-verordening (dat verklaart dat de faciliteit alleen maatregelen kan ondersteunen die het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” eerbiedigen) en de artikelen 15 en 16 (“Plan voor herstel en veerkracht” en “Beoordeling door de Commissie”) (die verder aangeven dat de plannen voor herstel en veerkracht toelichting moeten geven bij en worden beoordeeld in het licht van “de wijze waarop het plan waarborgt dat geen enkele erin opgenomen maatregel voor de doorvoering van hervormingen en investeringsprojecten ernstig afbreuk doet aan milieudoelstellingen in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 (het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”)”).

(3)  Met de taxonomieverordening wordt Verordening (EU) 2020/852 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen bedoeld, die een classificatiesysteem (of taxonomie) voor ecologisch duurzame economische activiteiten bevat.

(4)  De “Beoordelingsrichtsnoeren voor de faciliteit” in de bijlage bij de RRF-verordening bevatten een aantal beoordelingsrichtsnoeren die voor de Commissie als basis moeten dienen bij het beoordelen van de voorstellen voor plannen voor herstel en veerkracht zoals die door de lidstaten worden ingediend. Daarin wordt de Commissie gevraagd een waarderingssysteem met de scores A tot en met C te gebruiken voor alle in artikel 16, lid 3, van de RRF-verordening opgesomde criteria voor de “Beoordeling van de Commissie”. Beoordelingscriterium d) maakt duidelijk dat voor de beoordeling van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”, de Commissie slechts twee scores kan gebruiken: A of C. “A” indien geen maatregel uit een plan voor herstel en veerkracht ernstig afbreuk doet aan milieudoelstellingen, en “C” indien één of meer maatregelen ernstig afbreuk doen aan milieudoelstellingen (in de zin van artikel 17 (“Ernstige afbreuk aan milieudoelstellingen”) van de taxonomieverordening). Die bijlage bepaalt dat een plan voor herstel en veerkracht niet op bevredigende wijze aan de beoordelingscriteria voldoet zodra er één score “C” is. In dat geval zou het plan niet door de Commissie kunnen worden bekrachtigd.

(5)  Dit document met technische richtsnoeren is een aanvulling op de initiële handvatten die de Commissie al heeft gegeven in haar jaarlijkse groeistrategie 2021, en het daarbij behorende werkdocument van de diensten van de Commissie (en de bijwerkingen daarvan).

(6)  Dit betekent meer bepaald dat aan de doelstelling van klimaatadaptatie “ernstig afbreuk” kan worden gedaan ofwel i) door een activiteit niet aan te passen aan de ongunstige effecten van klimaatverandering wanneer die activiteit door de effecten daarvan wordt bedreigd (zoals bouwen in overstromingsgevoelige gebieden), ofwel ii) door slechte aanpassing, wanneer een aanpassingsoplossing wordt opgezet die één gebied beschermt (“de mens, de natuur of activa”), terwijl de risico’s op een ander gebied worden vergroot (zoals het bouwen van een dijk rond een perceel in een overstromingsvlakte, waardoor de schade verschuift naar een belendend perceel dat niet beschermd is).

(7)  In artikel 14 (“Voor financiering in aanmerking komende plannen”) van de RRF-verordening is het volgende bepaald: “De plannen voor herstel en veerkracht die in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van de faciliteit, omvatten maatregelen voor de uitvoering van hervormingen en overheidsinvesteringen [...].”

(8)  Inachtneming van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” wordt beoordeeld op het niveau van elke maatregel binnen het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht, terwijl artikel 17 (“Ernstige afbreuk aan milieudoelstellingen”) van de taxonomieverordening betrekking heeft op economische activiteiten. Een maatregel in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht (d.w.z. een investering of een hervorming) is een interventie die een economische activiteit kan zijn of die de aanzet kan geven tot (veranderingen van) economische activiteiten. Daarom worden, voor de toepassing van de faciliteit voor herstel en veerkracht, economische activiteiten waarvan sprake in artikel 17 van taxonomieverordening, in deze richtsnoeren geïnterpreteerd als maatregelen.

(9)  Bijgevolg is de reeks activiteiten waarvoor op grond van de RRF-verordening een toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” moet plaatsvinden, verschillend van en aanzienlijk ruimer dan die van de maatregelen in het kader van de taxonomieverordening, die ecologisch duurzame economische activiteiten in kaart probeert te brengen. Die verordening geeft een indeling en legt criteria vast voor ecologisch duurzame economische activiteiten die substantieel bijdragen aan de in de artikelen 10 tot en met 15 van die verordening opgesomde milieudoelstellingen en die geen ernstige afbreuk doen aan die doelstellingen. Dit opzet verschilt dus van dat van de RRF-verordening, die ertoe strekt aan te tonen dat een breed scala maatregelen niet ernstig afbreuk doet aan enige milieudoelstelling.

(10)  Zo kan een hervorming die kan leiden tot een toename van de financiering van fossiele brandstoffen via banken en financiële instellingen die in handen zijn van de overheid of tot een toename van expliciete of impliciete subsidies voor fossiele brandstoffen, worden beschouwd als een risico dat ernstig afbreuk doet aan de doelstellingen van klimaatmitigatie en preventie en bestrijding van verontreiniging. Deze overwegingen moeten tot uiting komen in de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”.

(11)  Om in beeld te brengen in hoeverre een maatregel bijdraagt aan de overkoepelende klimaatdoelstellingen in de RRF-verordening en om de totale aandelen van de totale toewijzing van het plan op klimaatgebied te berekenen, dienen de lidstaten de methodologie, interventiegebieden en daarmee samenhangende coëfficiënten voor het traceren van klimaatuitgaven te gebruiken, in overeenstemming met de “Methodologie voor het traceren van klimaatuitgaven” die aan de RRF-verordening is gehecht. Wanneer de Commissie de keuze van het interventiegebied en de door een lidstaat voorgestelde coëfficiënt niet heeft gevalideerd, zal de maatregel niet automatisch worden beschouwd als een maatregel die voor de betrokken doelstelling(en) het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht neemt, en zal de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” nog steeds moeten worden uitgevoerd.

(12)  Zo zou een ondersteunings-/verlengingsregeling voor de vervanging van verouderd rollend materieel door rollend materieel zonder uitlaatemissie in deze categorie kunnen vallen.

(13)  De in deze alinea vermelde benadering geldt niet voor maatregelen getraceerd met een coëfficiënt van 40 %. Voor dergelijke maatregelen zullen de lidstaten moeten toelichten waarom de maatregel het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht neemt, rekening houdende met algemene beginselen die in de rest van deze richtsnoeren worden geformuleerd (zo zullen lidstaten bijvoorbeeld moeten bevestigen dat er geen fossiele brandstoffen mee gemoeid zijn, of dat de in bijlage III geformuleerde criteria in acht worden genomen voor de doelstelling klimaatmitigatie). Wanneer maatregelen met een coëfficiënt van 40 % geen of een onbeduidend voorzienbaar effect op een specifieke milieudoelstelling hebben, of wanneer zij “substantieel bijdragen” aan een specifieke milieudoelstelling uit de taxonomieverordening, zullen de lidstaten voor die milieudoelstellingen nog steeds een vereenvoudigde benadering kunnen toepassen (overeenkomstig de eerste en derde alinea van afdeling 2.2).

(14)  De artikelen 10 tot en met 16 van de taxonomieverordening definiëren wat “substantiële bijdrage” inhoudt voor elk van de zes milieudoelstellingen en voor “faciliterende activiteiten”. Om in aanmerking te komen voor de in deze alinea geschetste vereenvoudigde benadering, zouden de lidstaten moeten aantonen dat de maatregel “substantieel bijdraagt” aan één of meer van de milieudoelstellingen in de zin van de artikelen 10 tot en met 16 van de taxonomieverordening (zie ook afdeling 2.5).

(15)  Deze optie is met name van belang voor activiteiten die worden aangemerkt als een substantiële bijdrage aan een milieudoelstelling volgens de taxonomieverordening, maar die geen tracking opleveren van 100 % ondersteuning van klimaat- of milieudoelstellingen volgens de aan de RRF-verordening gehechte “Methodologie voor het traceren van klimaatuitgaven”. Op het gebied van klimaatmitigatie gaat het bij deze activiteiten bijvoorbeeld om: specifieke emissievrije lichte bedrijfsvoertuigen; specifieke emissievrije of emissiearme vaartuigen voor vervoer over het water; specifieke emissievrije zware bedrijfsvoertuigen; infrastructuur voor elektriciteitstransmissie en -distributie; netwerken voor waterstoftransmissie en -distributie; specifieke vormen van afvalbeheer (bv. gescheiden inzameling van niet-gevaarlijk afval met bronscheiding en voorbereiding voor hergebruik/recycling), en baanbrekend onderzoek rond de circulaire economie, ontwikkeling en innovatie.

(16)  Een MER is een procedure die ervoor moet zorgen dat de milieueffecten van plannen/programma’s/projecten in aanmerking worden genomen voordat een besluit wordt genomen. MER’s kunnen worden uitgevoerd voor individuele projecten, zoals een stuwdam, snelweg, luchthaven of fabriek, op grond van Richtlijn 2011/92/EU (bekend als “MER-richtlijn”) of voor overheidsplannen of -programma’s op grond van Richtlijn 2001/42/EG (bekend als “SMER-richtlijn”).

(17)  Indien het MER een beoordeling bevat van het effect op het water overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG en in de vormgeving van de maatregel een oplossing is gevonden voor de vastgestelde risico’s.

(18)  Onverminderd aanvullende beoordelingen die worden voorgeschreven door de Richtlijnen 2009/147/EG en 92/43/EEG indien de activiteiten zijn gelegen in of nabij voor de gebieden met aandacht voor biodiversiteit (zoals het Natuur 2000-netwerk van beschermde natuurgebieden, UNESCO-werelderfgoedsites en Key Biodiversity Areas, en andere beschermde natuurgebieden).

(19)  Omgekeerd ontslaat de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” niet van de verplichting om een MER/SMER, klimaat-, milieu- of duurzaamheidstoets uit te voeren, indien dit door bestaande EU-wetgeving wordt voorgeschreven, zoals bij projecten die via InvestEU of de Connecting Europe Facility worden gefinancierd.

(20)  Een MER is bijvoorbeeld vereist voor de bouw van olieraffinaderijen, kolengestookte thermische elektriciteitscentrales en projecten voor de winning van aardolie of aardgas. Dit soort maatregelen zou echter niet het beginsel in acht nemen van “geen ernstige afbreuk doen aan” aan klimaatmitigatie van artikel 17 (“Ernstige afbreuk aan milieudoelstellingen”) van de taxonomieverordening, dat verklaart dat ernstig afbreuk wordt gedaan indien een activiteit “leidt tot aanzienlijke broeikasgasemissies”. Evenzo is voor de bouw van een nieuwe luchthaven een MER vereist, maar zullen op basis van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” wat betreft klimaatmitigatie waarschijnlijk alleen maatregelen voor koolstofarme luchthaveninfrastructuur — zoals investeringen in energie-efficiënte luchthavengebouwen, netaansluiting voor on-site opgewekte geproduceerde hernieuwbare energie, moderniseringen van luchthaveninfrastructuur en daarmee samenhangende diensten — dat beginsel in acht nemen.

(21)  Deze benadering sluit aan bij artikel 17 (“Ernstige afbreuk aan milieudoelstellingen”) van de taxonomieverordening, dat verlangt dat rekening wordt gehouden met de milieueffecten van de door die activiteit opgeleverde producten en diensten gedurende hun levenscyclus.

(22)  In de praktijk betekent dit dat geen attributional of consequential life cycle analyses (ALCA/CLCA) vereist zijn (waarin bijvoorbeeld wordt gekeken naar de indirecte milieueffecten van technologische, economische of maatschappelijke veranderingen als gevolg van de maatregel). Bewijsmateriaal uit bestaande levenscyclusanalyses (LCA’s) zou echter wel kunnen dienen om de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” te onderbouwen.

(23)  Deze benadering geldt met name voor maatregelen in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht die betrekking hebben op overheidsinvesteringen, of die rechtstreeks tot overheidsuitgaven leiden. Voor maatregelen die betrekking hebben op de uitvoering van hervormingen, dient de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in beginsel te worden uitgevoerd vergeleken met de toestand zoals die bestond vóór de tenuitvoerlegging van de maatregel.

(24)  Deze benadering sluit aan bij de opzet van de taxonomieverordening: volgens het ontwerp van gedelegeerde handeling zijn meerdere technische screeningcriteria voor de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” gebaseerd op absolute criteria, zoals specifieke emissiegrenswaarden (bv. CO2-grenswaarden voor adaptatieoplossingen bij activiteiten voor elektriciteitsopwekking of voor passagiersvoertuigen). Voor deze benadering pleit verder het voorzorgsbeginsel, dat een van de leidende beginselen is in de EU-milieuwetgeving, zoals de taxonomieverordening (overweging 40 en artikel 19, lid 1, onder f)), en voortvloeit uit het feit dat milieuschade moet worden bezien uit absoluut — en niet relatief — oogpunt (bv. mondiale opwarming ontstaat door het absolute niveau van het volume broeikasgasemissies).

(25)  Om aan te tonen dat een alternatief met een gering milieueffect economisch niet haalbaar is, moeten de lidstaten de kosten gedurende de volledige levensduur van de maatregel in aanmerking nemen. Deze kosten omvatten negatieve milieuexternaliteiten en toekomstige investeringsbehoeften om te kunnen overschakelen naar een alternatief met geringe milieueffecten, dat milieuschadelijke lock-ineffecten voorkomt of de ontwikkeling en toepassing van alternatieven met beperkte impact niet in de weg staat.

(26)  De overwegingen 39 en 41 en artikel 10, lid 2, van de taxonomieverordening geven een definitie van “transitieactiviteiten”. De hier beschreven voorwaarden zijn gebaseerd op die definitie, maar zijn niet identiek, aangezien de taxonomieverordening criteria vastlegt voor transitieactiviteiten die een substantiële bijdrage leveren, terwijl in deze richtsnoeren alleen criteria voor de toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” worden vastgesteld, waardoor deze dus van toepassing zijn op een ruimer stel maatregelen en daarop een andere inhoudelijke toetsing van toepassing is.

(27)  Deze benadering, en de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” als geheel, doen geen afbreuk aan andere overwegingen die van invloed zijn op de beoordeling van maatregelen in het kader van de plannen voor herstel en veerkracht, zoals overwegingen met betrekking tot het staatssteuntoezicht, consistentie met andere EU-fondsen, en het mogelijk wegdrukken van particuliere investeringen. Wat met name maatregelen betreft ter ondersteuning van activiteiten die onder het EU-emissiehandelssysteem (ETS) vallen, zouden, om de marktsignalen die het ETS afgeeft niet te verstoren en aansluitend bij de benadering in het kader van het fonds voor een rechtvaardige transitie, activiteiten met geprojecteerde CO2-equivalente emissies die niet substantieel lager liggen dan de betrokken benchmarks die voor de kosteloze toewijzing van rechten zijn vastgesteld, in de regel geen steun mogen krijgen in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht.

(28)  In gevallen waarin zelfs de beste beschikbare niveaus van milieuprestaties nog steeds zouden leiden tot milieuschadelijke lock-ineffecten, zouden maatregelen ten behoeve van onderzoek en ontwikkeling voor alternatieven met beperktere impact moeten worden onderzocht, in lijn met de interventiegebieden 022 en 023 die in de aan de RRF-verordening gehechte “Methodologie voor het traceren van klimaatuitgaven” worden genoemd.

(29)  Op mijlpalen en streefdoelen — ook die waaraan de inachtneming van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” valt af te lezen — is, evenals op andere mijlpalen en streefdoelen, artikel 19 bis (“Regels inzake betaling, opschorting en annulering van financiële bijdragen”) van de RRF-verordening van toepassing.

(30)  Overweging 11 ter bij de RRF-verordening.

(31)  Op grond van artikel 3, onder d), van de taxonomieverordening (“Criteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten”) is de Commissie gemachtigd om nadere technische screeningcriteria (kwantitatieve en/of kwalitatieve criteria) vast te stellen om de voorwaarden te bepalen waarop een specifieke economische activiteit i) kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan een of meer van de zes milieudoelstellingen, en ii) geen ernstige afbreuk kan doen aan de andere milieudoelstellingen. Tot dusver is een gedelegeerde handeling voor klimaatmitigatie en klimaatadaptatie bekendgemaakt voor consultatie. Deze is te vinden op: https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/12302-Climate-change-mitigation-and-adaptation-taxonomy#ISC_WORKFLOW


BIJLAGE I

Checklist “Geen ernstige afbreuk doen aan”

1.   Deel 1 — De lidstaten moeten de zes milieudoelstellingen filteren om te bepalen welke doelstellingen een inhoudelijke beoordeling vereisen Voor elke maatregel: geef aan voor welke van de onderstaande milieudoelstellingen, zoals omschreven in artikel 17 (“Ernstige afbreuk aan milieudoelstellingen”) van de taxonomieverordening, een inhoudelijke toetsing van de maatregel aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” vereist is:

Geef aan voor welke milieudoelstellingen de maatregel inhoudelijk aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” moet worden getoetst.

Ja

Nee

Onderbouwing indien “Nee” is gekozen

Klimaatmitigatie

 

 

 

Klimaatadaptatie

 

 

 

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

 

 

 

Circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval

 

 

 

Preventie en bestrijding verontreiniging in lucht, water of bodem

 

 

 

Bescherming en herstel biodiversiteit en ecosystemen

 

 

 

2.   Deel 2 - De lidstaten verschaffen voor de milieudoelstellingen waarvoor dat nodig is, een inhoudelijke toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” Voor elke maatregel: beantwoord de onderstaande vragen voor de milieudoelstellingen waarvan in deel 1 is gebleken dat die een inhoudelijke toetsing behoeven

Vragen

Nee

Inhoudelijke onderbouwing

Klimaatmitigatie: Is de verwachting dat de maatregel tot aanzienlijke broeikasgasemissies leidt?

 

 

Klimaatadaptatie Is de verwachting dat de maatregel leidt tot een toegenomen ongunstig effect van het huidige klimaat en het verwachte toekomstige klimaat op de activiteit zelf of op de mens, de natuur of activa?

 

 

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen: Is de verwachting dat de maatregel schadelijk zal zijn voor:

i)

de goede toestand of het goede ecologisch potentieel van waterlichamen, met inbegrip van oppervlaktewater en grondwater? of

ii)

de goede milieutoestand van mariene wateren?

 

 

Transitie naar een circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval: Is de verwachting dat de maatregel:

i)

leidt tot een aanzienlijke toename van de productie, verbranding of verwijdering van afval, met uitzondering van de verbranding van niet-recycleerbaar gevaarlijk afval? of

ii)

leidt tot aanzienlijke inefficiënties bij het directe of indirecte gebruik van natuurlijke hulpbronnen (1) in enig stadium van de levenscyclus ervan die niet door passende maatregelen tot een minimum kunnen worden beperkt (2)? of

iii)

aanzienlijke en langdurige schade aan het milieu veroorzaakt wat betreft de circulaire economie (3)?

 

 

Preventie en bestrijding van verontreiniging: Is de verwachting dat de maatregel tot een aanzienlijke toename zal leiden van de emissies van verontreinigende stoffen (4) in lucht, water of bodem?

 

 

Bescherming en herstel biodiversiteit en ecosystemen: Is de verwachting dat de maatregel:

i)

in aanzienlijke mate schadelijk zal zijn voor de goede staat (5) en de veerkracht van ecosystemen? of

ii)

schadelijk zal zijn voor de staat van instandhouding van habitats en soorten, met inbegrip van die welke van Uniebelang zijn?

 

 


(1)  Natuurlijke hulpbronnen omvatten energie, materialen, metalen, biomassa, lucht en land.

(2)  Zo kunnen bijvoorbeeld inefficiënties tot een minimum worden beperkt door de duurzaamheid, repareerbaarheid, verbeterbaarheid en herbruikbaarheid van producten te vergroten, of door het gebruik van hulpbronnen aanzienlijk te verminderen door het maken van ontwerp- en materiaalkeuzes, door herbestemming, demontage en sloop te faciliteren, met name door het gebruik van bouwmaterialen te verminderen en het hergebruik van bouwmaterialen te bevorderen. Daarnaast valt ook te denken aan de transitie naar een circulaire economie door het ontwikkelen van “product-als-een-dienst”-bedrijfsmodellen en circulaire waardeketens, om producten, componenten en materialen zo lang mogelijk op het hoogste nut- en waardeniveau te houden. Dit omvat ook een aanzienlijke vermindering van het gehalte aan gevaarlijke stoffen in materialen en producten, onder meer door ze te vervangen door veiligere alternatieven. Dit omvat verder het aanzienlijk verminderen van voedselafval bij de productie, verwerking, vervaardiging of distributie van voedsel.

(3)  Zie, voor meer informatie over de doelstelling wat betreft de circulaire economie, overweging 27 bij de taxonomieverordening.

(4)  Een “verontreinigende stof” is een stof, trilling, warmte, geluid, licht of andere contaminant in lucht, water of bodem die de gezondheid van de mens of het milieu kan aantasten.

(5)  Overeenkomstig artikel 2, punt 16, van de taxonomieverordening betekent een ecosysteem in “goede staat” een ecosysteem dat in goede fysieke, chemische en biologische staat of van goede fysieke, chemische en biologische kwaliteit is en een zelfreproducerend of zelfherstellend vermogen heeft, waarin de soortensamenstelling, de ecosysteemstructuur en de ecologische functies niet worden verzwakt.


BIJLAGE II

Steunbewijs voor de inhoudelijke toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in het kader van deel 2 van de checklist

Indien dat nuttig is, kunnen de lidstaten, wanneer zij voor een maatregel een inhoudelijke toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” uitvoeren in het kader van deel 2 van de checklist geven (zie afdeling 3), gebruikmaken van de onderstaande (niet-uitputtende) lijst met steunbewijzen. De Commissie geeft deze lijst om de lidstaten te helpen hun individuele beoordeling van zaken te maken bij de inhoudelijke beoordeling in het kader van deel 2 van de checklist. Het gebruik van deze lijst is optioneel, maar de lidstaten kunnen deze lijst gebruiken om te zien welk soort bewijsmateriaal hun argumenten kan onderbouwen dat een maatregel het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht neemt - en zo de algemene vragen in deel 2 van de checklist aanvullen.

Overkoepelend steunbewijs

Het toepasselijke deel van de EU-milieuwetgeving (met name milieubeoordelingen) is in acht genomen en de nodige vergunningen/toelatingen zijn afgegeven.

De maatregel omvat elementen die ondernemingen verplichten een erkend milieubeheerssysteem, zoals EMAS (of anders ISO 14001 of gelijkwaardig) toe te passen, of goederen of diensten te gebruiken en/of te produceren die een EU-milieukeur (1) of een ander type I-milieukeur hebben gekregen (2).

De maatregel betreft de uitvoering van beste milieupraktijken of het behalen van benchmarks voor topprestaties die worden beschreven in de sectorale referentiedocumenten (3) die zijn goedgekeurd overeenkomstig artikel 46, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1221/2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS).

Voor overheidsinvesteringen: de maatregel neemt de criteria voor groene overheidsopdrachten (4) in acht.

Voor infrastructuurinvesteringen: voor de investering is een klimaat- en milieutoets uitgevoerd.

Klimaatmitigatie

Voor een maatregel in een sector zonder ETS-benchmarks: de maatregel is verenigbaar met het behalen van de emissiereductiedoelstelling voor 2030 en met de doelstelling om tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken.

Voor een maatregel ter bevordering van elektrificatie: de maatregel wordt aangevuld met bewijsmateriaal dat de energiemix op een traject naar decarbonisatie zit dat aansluit bij de emissiereductiedoelstellingen voor 2030 en 2050, en vergezeld gaat van toegenomen vermogen om hernieuwbare energie op te wekken.

Klimaatadaptatie

Een evenredige klimaatrisicobeoordeling is uitgevoerd.

Indien een investering een waarde van meer dan 10 miljoen EUR heeft: een kwetsbaarheids- en risicobeoordeling (5) is uitgevoerd (of staat gepland) waarmee de nodige adaptatiemaatregelen moeten worden in kaart gebracht, beoordeeld en uitgevoerd

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

Risico’s op milieuaantasting wat betreft het behoud van de waterkwaliteit en het voorkomen van waterstress zijn in kaart gebracht en aangepakt overeenkomstig de vereisten van de kaderrichtlijn water en een stroomgebiedbeheerplan.

In het geval van een maatregel met betrekking tot het kust- en zeemilieu: de maatregel sluit het bereiken van een goede milieutoestand (in de zin van de kaderrichtlijn mariene strategie) in de betrokken mariene regio of subregio of in de mariene wateren van andere lidstaten niet voorgoed uit of brengt deze niet in het gedrang.

De maatregel heeft geen aanzienlijk effect op i) de betrokken waterlichamen (noch belet hij dat het specifieke waterlichaam waarop deze betrekking heeft, noch andere waterlichamen in hetzelfde stroomgebied een goede toestand of een goed potentieel bereiken, in overeenstemming met de vereisten van de kaderrichtlijn water), of ii) beschermde habitats en soorten die rechtstreeks afhankelijk zijn van water.

Circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval

De maatregel sluit aan bij het betrokken landelijke of regionale afvalbeheerplan en afvalpreventieprogramma, overeenkomstig artikel 28 van Richtlijn 2008/98/EG, gewijzigd bij Richtlijn 2018/851/EU, en, voor zover beschikbaar, de betrokken landelijke, regionale of lokale strategie voor een circulaire economie.

De maatregel sluit aan bij de beginselen van duurzame producten en de afvalhiërarchie, met prioriteit voor afvalpreventie.

De maatregel borgt hulpbronnenefficiëntie voor de belangrijkste hulpbronnen die worden gebruikt. Inefficiënties (6) bij het gebruik van hulpbronnen worden aangepakt, onder meer door ervoor te zorgen dat producten, gebouwen en activa efficiënt worden gebruikt en duurzaam zijn.

De maatregel borgt de doeltreffende en efficiënte afvalinzameling aan de bron en de verzending van bij de bron gescheiden fracties voor voorbereiding voor hergebruik of recycling.

Preventie en bestrijding van verontreiniging

De maatregel sluit aan bij bestaande mondiale, nationale, regionale of lokale plannen voor het terugdringen van verontreiniging.

De maatregel voldoet aan de desbetreffende conclusies inzake de beste beschikbare technieken (BBT-conclusies) of de referentiedocumenten over de beste beschikbare technieken (BREF’s) (7) in de sector.

Alternatieve oplossingen voor het gebruik van gevaarlijke stoffen (8) zullen worden geïmplementeerd.

De maatregel is in overeenstemming met het duurzame gebruik van pesticiden (9).

De maatregel sluit aan bij beste praktijken inzake bestrijding van antimicrobiële resistentie (10).

Bescherming en herstel biodiversiteit en ecosystemen

De maatregel neemt de mitigatiehiërarchie (11) en andere betrokken voorwaarden van de habitat- en vogelrichtlijn in acht.

Een milieueffectrapportage is uitgevoerd en de conclusies daarvan zijn ten uitvoer gelegd.


(1)  De EU-milieukeurregeling is ingesteld door Verordening (EG) nr. 66/2010. De lijst met productgroepen waarvoor criteria voor een EU-milieukeur zijn vastgesteld, is beschikbaar op: https://ec.europa.eu/environment/ecolabel/products-groups-and-criteria.html

(2)  Type I-milieukeuren zijn vastgelegd in de ISO 14024:2018-standaard.

(3)  Beschikbaar op: https://ec.europa.eu/environment/emas/emas_publications/sectoral_reference_documents_en.htm

(4)  De Europese Commissie heeft voor een groot aantal productgroepen EU-criteria voor groene overheidsopdrachten uitgewerkt; zie: https://ec.europa.eu/environment/gpp/eu_gpp_criteria_en.htm

(5)  De lidstaten worden aangemoedigd om gebruik te maken van de aanwijzingen van de Commissie over de duurzaamheidstoets van investeringen in het kader van InvestEU, met inbegrip van de aanwijzingen over de klimaattoets voor infrastructuur 2021-2027. De lidstaten mogen echter hun eigen criteria en indicatoren voor de duurzaamheidstoets gebruiken, mits die op de EU-klimaatdoelstellingen zijn gebaseerd en substantieel bijdragen aan de klimaat- en milieudoelstellingen van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088.

(6)  Zie voetnoot 2 in bijlage I bij deze richtsnoeren.

(7)  Het soort steunbewijs is van toepassing voor activiteiten die onder Richtlijn 2010/75/EU (“richtlijn industriële emissies”) vallen. De lijst van beschikbare BBT-conclusies en BREF’s kan worden geraadpleegd op: https://eippcb.jrc.ec.europa.eu/reference

(8)  Deze vraag peilt naar preventie en bestrijding van verontreiniging door industriële activiteiten. Artikel 3, punt 18, van Richtlijn 2010/75/EU (“richtlijn industriële emissies – EID”) omschrijft “gevaarlijke stoffen” als: “stoffen of mengsels als omschreven in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels”. Daarnaast verklaart artikel 58 van de richtlijn industriële emissies: “Stoffen of mengsels die van de gevarenaanduidingen H340, H350, H350i, H360D of H360F zijn of moeten zijn voorzien wegens hun gehalte aan vluchtige organische stoffen die krachtens Verordening (EG) nr. 1272/2008 zijn ingedeeld als kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting, worden voor zover mogelijk binnen zo kort mogelijke tijd door minder schadelijke stoffen of mengsels vervangen.”.

(9)  Zoals bepaald in de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden, Richtlijn 2009/128/EG.

(10)  Conclusies van de Raad over de volgende stappen om van de EU een regio met de beste praktijken in de strijd tegen antimicrobiële resistentie te maken (2019/C 214/01).

(11)  In lijn met de methodologische richtsnoeren inzake de bepalingen van artikel 6, leden 3 en 4, van de habitatrichtlijn, Richtlijn 92/43/EEG.


BIJLAGE III

Specifieke voorwaarden voor de inachtneming, in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht, van de doelstelling klimaatmitigatie van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” bij maatregelen ten behoeve van de productie van stroom en/of warmte uit aardgas, en daarmee samenhangende transmissie- en distributie-infrastructuur

Steun voor maatregelen ten behoeve van stroom- en/of warmteproductie op basis van aardgas kan, bij wijze van uitzondering, op individuele basis worden gegeven in lidstaten die voor aanzienlijke uitdagingen staan in de transitie weg van koolstofintensieve energiebronnen, mits deze steun zou bijdragen aan de EU-decarbonisatiedoelstellingen voor 2030 en 2050, op deze voorwaarden:

De maatregelen betreffen toekomstbestendige, flexibele en efficiënte gasgestookte stroomproductie of gasgestookte warmtekrachtkoppeling (WKK) met broeikasgasemissies van minder dan 250 g CO2-eq/kWh over de hele economische levensduur van de installatie,

of

De maatregelen betreffen toekomstbestendige, flexibele en efficiënte gasgestookte stroomproductie of gasgestookte warmtekrachtkoppeling, die geschikt is gemaakt voor het gebruik van hernieuwbare en koolstofarme gassen en:

het plan voor herstel en veerkracht bevat geloofwaardige plannen of toezeggingen om het gebruik van hernieuwbare en koolstofarme gassen te doen toenemen, en

die leiden tot de gelijktijdige sluiting van een aanzienlijk koolstofintensievere energiecentrale en/of installatie voor warmteopwekking (bv. steenkool, bruinkool of stookolie) met ten minste hetzelfde vermogen, hetgeen resulteert in een aanzienlijke afname van broeikasgasemissies, en

de betrokken lidstaat kan aantonen over een geloofwaardig traject te beschikken om het aandeel hernieuwbare energie te vergroten op weg naar zijn doelstelling hernieuwbare energie voor 2030, en

het plan voor herstel en veerkracht bevat concrete hervormingen en investeringen om het aandeel hernieuwbare energie te doen toenemen.

Steun voor maatregelen ten behoeve van productie-installaties op basis van aardgas in stadsverwarmings- en stadskoelingssystemen kan, bij wijze van uitzondering, worden gegeven indien de installatie voldoet aan de vereisten voor systemen voor “efficiënte stadsverwarming en -koeling” (in de zin van artikel 2, punt 41, van Richtlijn 2012/27/EU) en voldoet aan de in de eerste bullet beschreven voorwaarden voor de warmte-/gasproductie op basis van aardgas.

Steun voor maatregelen ten behoeve van netwerken voor stadsverwarming en -koeling die warmte/koeling ontvangen van installaties die aardgas gebruiken, kan bij wijze van uitzondering worden gegeven indien:

zij onderdeel zijn van systemen voor “efficiënte stadsverwarming en -koeling” (in de zin van artikel 2, punt 41, van Richtlijn 2012/27/EU), die warmte/koeling ontvangen van bestaande installaties die voldoen aan de in de eerste bullet beschreven voorwaarden voor de warmte-/gasproductie op basis van aardgas;

of

investeringen in de warmte-/stroomproductie-installaties gaan binnen drie jaar na de modernisering van het netwerk van start, zetten in op het efficiënt maken van het hele systeem (in de zin van artikel 2, punt 41, van Richtlijn 2012/27/EU) en voldoen aan de in de eerste bullet beschreven voorwaarden voor de warmte-/gasproductie op basis van aardgas.

Steun voor maatregelen ten behoeve van transmissie- en distributie-infrastructuur voor gasvormige brandstoffen is mogelijk indien deze, op het tijdstip van de bouw daarvan, het vervoer (en/of de opslag) mogelijk maken van hernieuwbare en koolstofarme gassen.

Steun voor maatregelen ten behoeve van cv-ketels en verwarmingssystemen op aardgas (en daarmee samenhangende distributie-infrastructuur) kan bij wijze van uitzondering in individuele gevallen worden gegeven indien zij:

ofwel in overeenstemming zijn met artikel 7, lid 2, van de verordening tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering, Verordening (EU) 2017/1369 (1), ofwel worden geïnstalleerd in gebouwen die onderdeel zijn van een ruimer programma voor energie-efficiëntie of de renovatie van gebouwen, in lijn met langetermijnstrategieën voor renovatie in het kader van de richtlijn energieprestatie gebouwen, hetgeen leidt tot een substantiële verbetering van de energieprestaties, en

leiden tot een aanzienlijke afname van broeikasgasemissies, en

leiden tot een aanzienlijk verbetering van het milieu (met name door een terugdringing van verontreiniging) en de volksgezondheid, met name in gebieden waar in Richtlijn 2008/20/EU vastgestelde EU-luchtkwaliteitsnormen worden overschreden of dreigen te worden overschreden, zoals bij de vervanging van verwarmingssystemen en cv-ketels op steenkool of stookolie.


(1)  Artikel 7, lid 2, van de verordening tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering, Verordening (EU) 2017/1369 bepaalt dat “[w]anneer lidstaten stimulansen verstrekken [...], die stimulansen gericht [moeten zijn] op de hoogste twee significant meest bevolkte energie-efficiëntieklassen, of op hogere klassen zoals omschreven in [een] gedelegeerde handeling.” Voor ruimte- en waterverwarmingtoestellen: producten die werken op fossiele brandstoffen, vallen doorgaans niet in deze klassen, eventueel met uitzondering van gasgestookte microwarmte-krachtkoppelingsproducten.


BIJLAGE IV

Uitgewerkte voorbeelden voor de uitvoering van de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”

Deze afdeling geeft uitgewerkte voorbeelden van hypothetische maatregelen en de algemene onderdelen die deel zouden kunnen uitmaken van de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”, volgens de twee stappen zoals die in de checklist van afdeling 3 zijn beschreven. De hier gegeven voorbeelden lopen niet vooruit op de mate van detail of de inhoud die bij de beschrijving van de maatregel mag worden verwacht, en de concrete toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” die in de plannen voor herstel en veerkracht moet worden uitgevoerd. De toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” die uiteindelijk vereist is, zal worden bepaald door de aard en de kenmerken van elke maatregel, en kan in dit document niet uitputtend worden behandeld.

Voorbeeld 1: Energie-efficiëntiemaatregelen in bestaande gebouwen, met vervanging van verwarmings- en koelingssystemen

Beschrijving van de maatregel

Investeringen in een breed programma voor de energie-efficiënte renovatie van gebouwen, dat een substantiële verbetering van de energieprestaties oplevert, gericht is op de renovatie van de bestaande woningvoorraad door een scala aan energie-efficiëntiemaatregelen, zoals isolatie, efficiënte ramen, vervanging van verwarmings- en koelingssystemen, groene daken en de installatie van uitrusting voor de opwekking van hernieuwbare energie (bv. zonnepanelen).

Deel 1 van de checklist “geen ernstige afbreuk doen aan”

Geef aan voor welke milieudoelstellingen de maatregel inhoudelijk aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” moet worden getoetst.

Ja

Nee

Onderbouwing indien “Nee” is gekozen

Klimaatmitigatie

X

 

 

Klimaatadaptatie

X

 

 

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

 

X

De activiteit die met de maatregel wordt gesteund, heeft een onbeduidend voorzienbaar effect op deze milieudoelstelling, rekening houdende met zowel de directe als de primaire indirecte effecten ervan gedurende de levenscyclus. Geen risico’s op milieuaantasting zijn geconstateerd wat betreft behoud van waterkwaliteit en waterstress, aangezien geen leidingwaterinstallaties of waterverbruikende toestellen worden geïnstalleerd.

Circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval

X

 

 

Preventie en bestrijding verontreiniging in lucht, water of bodem

X

 

 

Bescherming en herstel biodiversiteit en ecosystemen

 

X

De activiteit die met de maatregel wordt gesteund, heeft een onbeduidend voorzienbaar effect op deze milieudoelstelling, rekening houdende met zowel de directe als de primaire indirecte effecten ervan gedurende de levenscyclus. In het programma voor de renovatie van gebouwen gaat het niet om gebouwen gelegen in of in de buurt van biodiversiteitsgevoelige gebieden (waaronder het Natura 2000-netwerk van beschermde gebieden, Unesco-werelderfgoedlocaties en Key Biodiversity Areas, alsmede andere beschermde gebieden).


Deel 2 van de checklist “geen ernstige afbreuk doen aan”

Vragen

Nee

Inhoudelijke onderbouwing

Klimaatmitigatie: Is de verwachting dat de maatregel tot aanzienlijke broeikasgasemissies leidt?

X

De maatregel komt in aanmerking voor interventiegebied 025 in de bijlage bij de RRF-verordening met een klimaatveranderingscoëfficiënt van 40 %.

De verwachting is niet dat de maatregel tot aanzienlijke broeikasgasemissies zal leiden, om de volgende redenen:

Het gebouw is niet bestemd voor winning, opslag, vervoer of productie van fossiele brandstoffen.

Het renovatieprogramma heeft het potentieel om het energieverbruik te verminderen, de energie-efficiëntie te verhogen, hetgeen leidt tot een substantiële verbetering van de energieprestaties van de betrokken gebouwen, en om broeikasgasemissies aanzienlijk te verminderen (zie de specificaties van de maatregel op blz. X van het plan voor herstel en veerkracht en de specificaties in het volgende punt). Het zal dus bijdragen aan de nationale doelstelling van een jaarlijkse toename van de energie-efficiëntie, die is vastgesteld overeenkomstig de richtlijn energie-efficiëntie (Richtlijn 2012/27/EU) en de nationaal bepaalde bijdrage aan de klimaatovereenkomst van Parijs.

Deze maatregel zal leiden tot een aanzienlijke reductie van de broeikasgasemissies, d.w.z. naar schatting XX kt broeikasgasemissies per jaar, hetgeen overeenstemt met X % van de nationale broeikasgasemissies in de woningsector (zie de analyse op blz. X in het plan voor herstel en veerkracht).

Het renovatieprogramma zal onder meer de vervanging omvatten van verwarmingssystemen op kool of stookolie door gascondensatieketels.

Deze ketels stemmen overeen met klasse A, die onder de hoogste twee significant meest bevolkte energie-efficiëntieklassen qua energie-efficiëntie zitten in deze lidstaat. Koolstofarmere en efficiëntere alternatieven (met name warmtepompen van klasse A++ en A+-) zijn onderzocht, maar door de architectuur van de gebouwen in dit programma kunnen geen gemeenschappelijke warmtepompen worden geïnstalleerd, terwijl gascondensatieketels van klasse A het best presterende technologisch haalbare alternatief zijn.

Daarnaast maken de investeringen in gascondensatieketels deel uit van een breder renovatieprogramma dat gebouwen energie-efficiënter moet maken, hetgeen aansluit bij de langetermijnstrategieën voor renovatie in het kader van de richtlijn energieprestatie van gebouwen en een substantiële verbetering van de energieprestaties oplevert.

Naast de installatie van deze ketels, omvat de maatregel ook de installatie van zonnepanelen in het kader van deze gebouwrenovatie.

Om de ontwikkeling van koolstofarme alternatieven, en met name warmtepompen, in de lidstaten niet te fnuiken, zal hervorming X van deze component (zie blz. Y van het plan voor herstel en veerkracht) leiden tot een herziening van de betrokken brandstofprijzen.

Klimaatadaptatie. Is de verwachting dat de maatregel leidt tot een toegenomen ongunstig effect van het huidige klimaat en het verwachte toekomstige klimaat op de activiteit zelf of op de mens, de natuur of activa?

X

De fysieke klimaatrisico’s die voor deze maatregel van wezenlijk belang zouden kunnen zijn, zijn beoordeeld in het kader van een blootstellingsanalyse – voor zowel het huidige als het toekomstige klimaat – en daaruit is gebleken dat de gebouwen in de betrokken klimaatzone aan hittegolven zullen worden blootgesteld. Deze maatregel verplicht de bedrijven om ervoor te zorgen dat de technische bouwsystemen in de gerenoveerde gebouwen zijn geoptimaliseerd om de gebruikers zelfs bij die extreme temperaturen thermisch comfort te bieden. Er is dus geen bewijs voorhanden voor aanzienlijk negatieve directe en primaire indirecte effecten van de maatregel gedurende de levenscyclus voor deze milieudoelstelling.

Transitie naar een circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval: Is de verwachting dat de maatregel:

i)

leidt tot een aanzienlijke toename van de productie, verbranding of verwijdering van afval, met uitzondering van de verbranding van niet-recycleerbaar gevaarlijk afval? of

ii)

leidt tot aanzienlijke inefficiënties bij het directe of indirecte gebruik van natuurlijke hulpbronnen in enig stadium van de levenscyclus ervan die niet door passende maatregelen tot een minimum kunnen worden beperkt? of

iii)

aanzienlijke en langdurige schade aan het milieu veroorzaakt wat betreft de circulaire economie?

X

Deze maatregel verplicht de bedrijven die de gebouwen renoveren, ervoor te zorgen dat ten minste 70 % (in termen van gewicht) van het niet-gevaarlijke, op de bouwwerf geproduceerde bouw- en sloopafval (met uitzondering van in de natuur voorkomend materiaal zoals bedoeld in categorie 17 05 04 van de bij Beschikking 2000/532/EG vastgestelde Europese afvalstoffenlijst) wordt voorbereid voor hergebruik, recycling en andere vormen van materiaalterugwinning, met inbegrip van opvulling, waarbij afval wordt gebruikt als vervanging van andere materialen, overeenkomstig de afvalhiërarchie en het EU-protocol inzake bouw- en sloopafvalbeheer.

De maatregel bevat voor de uitrusting die voor de opwekking van hernieuwbare energie kan worden gebruikt, technische specificaties wat betreft de duurzaamheid, repareerbaarheid en recycleerbaarheid ervan, zoals vermeld op blz. X van het plan voor herstel en veerkracht. Met name zullen bedrijven de productie van afval tijdens de bouw en sloop beperken, in overeenstemming met het EU-protocol inzake bouw- en sloopafvalbeheer. Gebouwontwerpen en bouwtechnieken zullen circulariteit ondersteunen en zullen met name aantonen, aan de hand van ISO 20887 of andere normen voor de demonteerbaarheid of aanpasbaarheid van gebouwen, hoe zij zijn ontworpen om meer efficiënt, aanpasbaar, flexibel en te slopen te zijn met het oog op hergebruik en recycling.

Preventie en bestrijding van verontreiniging: Is de verwachting dat de maatregel tot een aanzienlijke toename zal leiden van emissies van verontreinigende stoffen in lucht, water of bodem?

X

De verwachting is niet dat de maatregel tot een aanzienlijke toename zal leiden van emissies van verontreinigende stoffen in lucht, water of bodem om de volgende reden(en):

De vervanging van verwarmingssystemen op stookolie zal leiden tot aanzienlijke reducties van emissies in de lucht en daardoor tot een verbetering van de volksgezondheid, in een gebied waar de EU-luchtkwaliteitsnormen van Richtlijn 2008/50/EU worden overschreden of waarschijnlijk zullen worden overschreden.

Zoals beschreven bij de onderbouwing van de doelstelling klimaatmitigatie, zijn alternatieven met een beperktere impact onderzocht, maar binnen het kader van dit programma technologisch niet haalbaar gebleken. Voorts bedraagt de verwachte gemiddelde levensduur van de ketels die worden geïnstalleerd, 12 jaar.

De bedrijven die de renovatie uitvoeren, moeten ervoor zorgen dat de componenten en materialen die bij de gebouwrenovatie worden gebruikt, geen asbest of zeer zorgwekkende stoffen bevatten zoals die zijn geïdentificeerd op basis van de lijst van autorisatieplichtige stoffen in bijlage XIV bij Verordening (EG) nr. 1907/2006.

De bedrijven die de renovatie uitvoeren, moeten ervoor zorgen dat bij de gebouwrenovatie gebruikte componenten en materialen die in contact kunnen komen met de gebruikers ervan, minder dan 0,06 mg formaldehyde per m3 materiaal of component uitstoten en minder dan 0,001 mg van de categorieën 1A en 1B kankerverwekkende vluchtige organische verbindingen per m3 materiaal of component, bij testen volgens CEN/TS 16516 en ISO 16000-3 of andere vergelijkbare gestandaardiseerde testomstandigheden en bepalingsmethoden.

Maatregelen zullen worden genomen om de uitstoot van geluid, stof en verontreinigende stoffen te beperken tijdens de renovatiewerkzaamheden, zoals beschreven op blz. X van het plan voor herstel en veerkracht.

Voorbeeld 2: Afvalbeheer (verwerking van bouw- en sloopafval)

Beschrijving van de maatregel

Deze maatregel is een investering om de bouw van recyclinginstallaties voor bouw- en sloopafval te ondersteunen. Meer bepaald de installaties om afzonderlijk ingezamelde, niet-gevaarlijke en vaste afvalstromen te sorteren en verwerken, met inbegrip van afval afkomstig van het onderdeel gebouwrenovatie van het plan voor herstel en veerkracht. De installatie recyclet niet-gevaarlijk en vast afval tot secundaire grondstoffen door middel van een mechanisch transformatieproces. Doel van de maatregel is om meer dan 50 % (in termen van gewicht) van het verwerkte afzonderlijk ingezamelde, niet-gevaarlijke en vaste afval om te zetten in secundaire grondstoffen die substitueerbaar zijn met primaire bouwmaterialen.

Deel 1 van de checklist “geen ernstige afbreuk doen aan”

Geef aan voor welke milieudoelstellingen de maatregel inhoudelijk aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” moet worden getoetst.

Ja

Nee

Onderbouwing indien “Nee” is gekozen

Klimaatmitigatie

 

X

De maatregel komt in aanmerking voor het interventiegebied 045 bis in de bijlage bij RRF-verordening met een klimaatveranderingscoëfficiënt van 100 %, aangezien de technische specificaties van de steun voor recyclinginstallaties afhankelijk is gesteld van het behalen van het verwerkingspercentage van 50 %. Het doel van de maatregel en de aard van het steunverleningsgebied steunen de doelstelling klimaatmitigatie direct.

Klimaatadaptatie

X

 

 

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

 

X

De activiteit die met de maatregel wordt gesteund, heeft een onbeduidend voorzienbaar effect op deze milieudoelstelling, rekening houdende met zowel de directe als de primaire indirecte effecten ervan gedurende de levenscyclus. Geen risico’s op milieuaantasting zijn geconstateerd wat betreft behoud van waterkwaliteit en waterstress. Overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EU was de conclusie van de screeningfase van de milieueffectrapportage dat er geen significante effecten te verwachten vallen. Wanneer bouw- en sloopafval in afwachting van verwerking moeten worden opgeslagen, zal dat moeten worden afgedekt en waterinfiltratie op de locatie zal worden beheerd om te voorkomen dat verontreinigende stoffen afkomstig van het behandelde afval bij regenval wegspoelen naar de lokale waterlaag.

Circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval

 

X

>De maatregel komt in aanmerking voor het interventiegebied 045 bis in de bijlage bij de RRF-verordening met een milieucoëfficiënt van 100 %, aangezien de technische specificaties van de steun voor recyclinginstallaties afhankelijk is gesteld van het behalen van het verwerkingspercentage van 50 %. Het doel van de maatregel en de aard van het interventiegebied steunen de doelstelling circulaire economie direct. De maatregel sluit aan bij het [landelijke/regionale/lokale] afvalbeheersplan.

Preventie en bestrijding verontreiniging in lucht, water of bodem

 

X

De activiteit die met de maatregel wordt gesteund, heeft een onbeduidend voorzienbaar effect op deze milieudoelstelling, rekening houdende met zowel de directe als de primaire indirecte effecten ervan gedurende de levenscyclus. Overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EU is de conclusie van de screeningfase van de milieueffectrapportage dat er geen significante effecten te verwachten vallen op basis van maatregelen die worden genomen om de uitstoot van geluid, stof en verontreinigende stoffen te beperken tijdens de bouw van de recyclinginstallatie en het functioneren ervan (sorteren en behandelen van afval). De met de maatregel gesteunde faciliteiten passen de best beschikbare technieken toe zoals die beschreven zijn in het referentiedocument over de beste beschikbare technieken (BREF) voor de sector afvalverwerking. Maatregelen om de uitstoot van geluid, stof en verontreinigende stoffen te beperken tijdens de bouwwerkzaamheden worden op blz. X van het plan voor herstel en veerkracht beschreven.

Bescherming en herstel biodiversiteit en ecosystemen

 

X

De activiteit die met de maatregel wordt gesteund, heeft een onbeduidend voorzienbaar effect op deze milieudoelstelling, rekening houdende met zowel de directe als de primaire indirecte effecten ervan gedurende de levenscyclus. De activiteiten vindt plaats in of in de buurt van biodiversiteitsgevoelige gebieden (waaronder het Natura 2000-netwerk van beschermde gebieden, Unesco-werelderfgoedlocaties en Key Biodiversity Areas, alsmede andere beschermde gebieden). Overeenkomstig de Richtlijnen 2011/92/EU en 92/43/EEG is de conclusie van de screeningfase van de milieueffectrapportage dat er geen significante effecten te verwachten vallen.


Deel 2 van de checklist “geen ernstige afbreuk doen aan”

Vragen

Nee

Inhoudelijke onderbouwing

Klimaatadaptatie Is de verwachting dat de maatregel leidt tot een toegenomen ongunstig effect van het huidige klimaat en het verwachte toekomstige klimaat op de activiteit zelf of op de mens, de natuur of activa?

X

Aangezien de maatregel betrekking heeft op twee faciliteiten die worden gebouwd in de buurt van overstromingsgevoelige gebieden en de verwachte levensduur van de faciliteiten meer dan 10 jaar bedraagt, is een robuuste klimaatrisico- en klimaatkwetsbaarheidsbeoordeling uitgevoerd, waarbij is gebruikgemaakt van geavanceerde klimaatprojecties met hoge resolutie voor uiteenlopende toekomstscenario’s die consistent zijn met de verwachte levensduur van de faciliteiten. De conclusies van die beoordeling zijn verwerkt in de vormgeving van de maatregel (zie blz. X in het plan voor herstel en veerkracht).

Daarnaast bevat de maatregel de verplichting voor bedrijven om een plan uit te werken voor de uitvoering van adaptatieoplossingen die materiële fysieke klimaatrisico’s voor de recyclingfaciliteiten moeten beperken (zie blz. X in het plan voor herstel en veerkracht). De verplichting betreft onder meer adaptatieoplossingen die niet ongunstig uitwerken op de adaptatie-inspanningen of het niveau aan weerbaarheid tegen fysieke klimaatrisico’s van andere mensen, van de natuur, activa en andere economische activiteiten, en die aansluiten bij lokale, sectorale, regionale of landelijke adaptatie-inspanningen.

Voorbeeld 3: Afvalverbrandingsinstallatie (voorbeeld van niet-inachtneming van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”)

Beschrijving van de maatregel

Deze maatregel is een investering om de bouw te steunen van nieuwe afvalverbrandingsinstallaties die de bestaande capaciteit in het land moet uitbreiden. Doel van de maatregel is het verminderen van het storten van niet-gevaarlijk huishoudelijk afval en de opwekking van energie door afvalverbranding (energieterugwinning).

Deel 1 van de checklist “geen ernstige afbreuk doen aan”

Geef aan voor welke milieudoelstellingen de maatregel inhoudelijk aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” moet worden getoetst.

Ja

Nee

Onderbouwing indien “Nee” is gekozen

Klimaatmitigatie

X

 

 

Klimaatadaptatie

X

 

 

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

 

X

In dit specifieke geval heeft de activiteit die met de maatregel wordt gesteund, een onbeduidend voorzienbaar effect op deze milieudoelstelling, rekening houdende met zowel de directe als de primaire indirecte effecten ervan gedurende de levenscyclus. Er is bewijsmateriaal voorhanden dat de maatregel geen risico’s op milieuaantasting inhoudt wat betreft behoud van waterkwaliteit en waterstress overeenkomstig de kaderrichtlijn water (Richtlijn 200/60/EG). Overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EU is de conclusie van de screeningfase van de milieueffectrapportage dat er geen significante effecten te verwachten vallen.

Circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval

X

 

 

Preventie en bestrijding verontreiniging in lucht, water of bodem

X

 

 

Bescherming en herstel biodiversiteit en ecosystemen

X

 

 


Deel 2 van de checklist “geen ernstige afbreuk doen aan”

Vragen

Nee

Inhoudelijke onderbouwing

Klimaatmitigatie: Is de verwachting dat de maatregel tot aanzienlijke broeikasgasemissies leidt?

X

Doel van de met de maatregel gesteunde faciliteiten is het tot een minimum beperken van CO2-emissies van fossiele oorsprong. Dit wordt geborgd door uitsluitend biomassa (en geen fossiel materiaal) te verbranden. Dit is onderbouwd (zie blz. X in het plan voor herstel en veerkracht) en meegenomen in de desbetreffende streefdoelen voor component Y.

Een monitoringplan is voorhanden voor lekkages van broeikasgasemissies in elke faciliteit, met name uit afval dat in afwachting van verwerking wordt opgeslagen, zoals blijkt uit de vormgeving van de maatregel op blz. X van het plan voor herstel en veerkracht.

Klimaatadaptatie Is de verwachting dat de maatregel leidt tot een toegenomen ongunstig effect van het huidige klimaat en het verwachte toekomstige klimaat op de activiteit zelf of op de mens, de natuur of activa?

X

Aangezien de drie afvalverbrandingsinstallaties die met de maatregel zullen worden gesteund, gelegen zijn in aardverschuivingsgevoelige gebieden en de verwachte levensduur van de faciliteiten 25-30 jaar bedraagt, is een robuuste klimaatrisico- en klimaatkwetsbaarheidsbeoordeling uitgevoerd, waarbij is gebruikgemaakt van geavanceerde klimaatprojecties met hoge resolutie voor uiteenlopende toekomstscenario’s die consistent zijn met de verwachte levensduur van de faciliteiten. De conclusies van die beoordeling zijn verwerkt in de vormgeving van de maatregel (zie blz. X in het plan voor herstel en veerkracht).

Daarnaast bevat de maatregel de verplichting voor bedrijven om een plan uit te werken voor de uitvoering van adaptatieoplossingen die materiële fysieke klimaatrisico’s voor de afvalverbrandingsinstallaties moeten beperken (zie blz. X in het plan voor herstel en veerkracht). De verplichting betreft verder onder meer adaptatieoplossingen die niet ongunstig uitwerken op de adaptatie-inspanningen of het niveau aan weerbaarheid tegen fysieke klimaatrisico’s van andere mensen, van de natuur, activa en andere economische activiteiten, en die aansluiten bij lokale, sectorale, regionale of landelijke adaptatie-inspanningen.

Transitie naar een circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval: Is de verwachting dat de maatregel:

i)

leidt tot een aanzienlijke toename van de productie, verbranding of verwijdering van afval, met uitzondering van de verbranding van niet-recycleerbaar gevaarlijk afval? of

ii)

leidt tot aanzienlijke inefficiënties bij het directe of indirecte gebruik van natuurlijke hulpbronnen in enig stadium van de levenscyclus ervan die niet door passende maatregelen tot een minimum kunnen worden beperkt? of

iii)

aanzienlijke en langdurige schade aan het milieu veroorzaakt wat betreft de circulaire economie?

Voorbeeld van niet-inachtneming van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”

Hoewel het doel van deze maatregel is om o.a. brandbaar, niet-recycleerbaar afval niet langer naar vuilstortplaatsen te brengen, zou de Commissie waarschijnlijk oordelen dat deze maatregel zorgt voor de ontwikkeling van of “leidt tot een aanzienlijke toename van de productie, verbranding of verwijdering van afval, met uitzondering van de verbranding van niet-recycleerbaar gevaarlijk afval”, en wel om de volgende redenen.

De bouw van nieuwe afvalverbrandingsinstallaties om de bestaande verbrandingscapaciteit in het land uit te breiden, resulteert in een aanzienlijke toename van de verbranding van afval, dat niet onder de categorie niet-recycleerbaar gevaarlijk afval valt. Dit is dus direct in strijd met artikel 17, lid 1, onder d), ii), (“Ernstige afbreuk aan milieudoelstellingen”) van de taxonomieverordening.

De maatregel belemmert de ontwikkeling en uitrol van beschikbare alternatieven met beperkte impact en een hoger niveau aan milieuprestaties (bv. hergebruik, recycling) en kan leiden tot een lock-in van activa met een sterke impact, gelet op de levensduur en de capaciteit ervan. Aanzienlijke volumes ongevaarlijk afval (al dan niet recycleerbaar) kunnen worden gebruikt als grondstof, en vormen dus, wat recycleerbaar afval betreft, een belemmering voor behandelingen die hoger in de afvalhiërarchie staan, zoals recycling. Een en ander zou de inspanningen ondermijnen voor het behalen van recyclingdoelstellingen op landelijk/regionaal niveau en van het landelijke/regionale/lokale afvalbeheersplan dat is goedgekeurd overeenkomstig de gewijzigde kaderrichtlijn afval.

Preventie en bestrijding van verontreiniging: Is de verwachting dat de maatregel tot een aanzienlijke toename zal leiden van emissies van verontreinigende stoffen in lucht, water of bodem?

X

De maatregel eist dat de gesteunde faciliteiten de best beschikbare technieken toepassen zoals die zijn beschreven in de BBT-conclusies voor afvalverbranding (Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2010 van de Commissie). Een en ander wordt geborgd door de vormgeving van de maatregel (zie blz. X van het plan voor herstel en veerkracht).

De met de maatregel gesteunde faciliteiten hebben de vereiste milieuvergunning gekregen en omvatten mitigatie en monitoring van milieueffecten, op basis van maatregelen om de uitstoot van geluid, stof en andere verontreinigende stoffen te beperken tijdens de bouw van, de onderhoudswerkzaamheden aan en het functioneren van de faciliteiten (zie blz. X van het plan voor herstel en veerkracht).

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en de ecosystemen: Is de verwachting dat de maatregel:

i)

in aanzienlijke mate schadelijk zal zijn voor de goede staat en de veerkracht van ecosystemen? of

ii)

schadelijk zal zijn voor de staat van instandhouding van habitats en soorten, met inbegrip van die welke van Uniebelang zijn?

X

Een milieueffectrapportage of screening is uitgevoerd overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EU, en de vereiste mitigerende maatregelen voor de bescherming van het milieu zijn/zullen worden uitgevoerd en opgenomen in de mijlpalen en streefdoelen van maatregel X in component Y (zie blz. X in het plan voor herstel en veerkracht).

De afvalverbrandingsinstallaties zijn niet gelegen in of in de buurt van biodiversiteitsgevoelige gebieden (waaronder het Natura 2000-netwerk van beschermde gebieden, Unesco-werelderfgoedlocaties en Key Biodiversity Areas, alsmede andere beschermde gebieden).

Voorbeeld 4: Vervoerinfrastructuur (wegen)

Beschrijving van de maatregel

Deze maatregelen bestaan in investeringen in twee submaatregelen:

Aanleg van een nieuwe snelweg, die een onderdeel is van het TEN-T-kernnetwerk, en moet zorgen voor i) betere verbindingen tussen een afgelegen regio van een lidstaat en de rest van het land, en ii) meer verkeersveiligheid.

Bouw van elektrische laadpunten (1 laadpunt per 10 voertuigen) en waterstofvulpunt (1 vulpunt om de X km) langs de nieuwe snelweg.

Deel 1 van de checklist “geen ernstige afbreuk doen aan”

Geef aan voor welke milieudoelstellingen de maatregel inhoudelijk aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” moet worden getoetst.

Ja

Nee

Onderbouwing indien “Nee” is gekozen

Klimaatmitigatie

Aanleg van de nieuwe snelweg

X

 

 

Bouw van oplaad- en tankinfrastructuur

 

X

Deze submaatregel komt in aanmerking voor interventiegebied 077 in de bijlage bij de RRF-verordening met een klimaatveranderingscoëfficiënt van 100 %.

Daarnaast draagt infrastructuur voor elektrisch laden en tanken van waterstof (die gebaseerd zal zijn op groene waterstof die via elektrolyse wordt geproduceerd) bij aan elektrificatie en kan deze dus worden beschouwd als een investering die noodzakelijk is om de transitie naar een daadwerkelijk klimaatneutrale economie te maken. Onderbouwing en bewijsmateriaal voor het opschalen van de productiecapaciteit voor hernieuwbare energie op landelijk niveau is te vinden in component X, blz. Y-Z van het plan voor herstel en veerkracht.

Klimaatadaptatie

X

 

 

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

X

 

 

Circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval

X

 

 

Preventie en bestrijding verontreiniging in lucht, water of bodem

X

 

 

Bescherming en herstel biodiversiteit en ecosystemen

X

 

 

Deel 2 van de checklist “geen ernstige afbreuk doen aan”

Vragen

Nee

Inhoudelijke onderbouwing

Klimaatmitigatie: Is de verwachting dat de maatregel tot aanzienlijke broeikasgasemissies leidt?

X

(Alleen voor de submaatregel van de aanleg van een nieuwe snelweg)

De verwachting is niet dat de maatregel tot aanzienlijke broeikasgasemissies leidt (1), aangezien de nieuwe snelweg onderdeel is van het omvattende vervoersplan dat inzet op de decarbonisatie van het vervoer volgens de klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050. Dit komt met name door de volgende flankerende maatregelen:

aan de investering in de weg is infrastructuur voor elektrisch laden en voor het tanken van waterstof gekoppeld;

hervorming X (blz. Y-Z) van deze component, die wegentol invoert voor deze weg en andere wegen;

hervorming Y (blz. Y-Z) van deze component, die de belasting voor conventionele brandstoffen verhoogt;

hervorming Z (blz. Y-Z) van deze component, die prikkels geeft voor de aanschaf van emissievrije voertuigen;

en de maatregelen XX en XY (blz. Y-Z) van deze component, die de modale shift naar het spoorvervoer en/of het vervoer over de binnenwateren ondersteunen.

Klimaatadaptatie Is de verwachting dat de maatregel leidt tot een toegenomen ongunstig effect van het huidige klimaat en het verwachte toekomstige klimaat op de activiteit zelf of op de mens, de natuur of activa?

X

Aangezien de maatregel betrekking heeft op de aanleg van een weg en de daarmee samenhangende oplaad- en tankinfrastructuur in een gebied dat gevoelig is voor hittestress en temperatuurvariaties en de verwachte levensduur van de activa meer dan 10 jaar bedraagt, is een klimaatrisico- en klimaatkwetsbaarheidsbeoordeling uitgevoerd, waarbij is gebruikgemaakt van klimaatprojecties voor uiteenlopende toekomstscenario’s die consistent zijn met de verwachte levensduur van de faciliteiten. Met name is een analyse van de overstromingsrisico’s gemaakt en daarbij bleken er twee wegvakken te zijn waar specifieke adaptatieoplossingen moeten worden uitgevoerd. Bijzondere aandacht is daarbij besteed aan gevoelige elementen zoals bruggen en tunnels. De conclusies van die beoordeling zijn verwerkt in de vormgeving van de maatregel (zie blz. X in het plan voor herstel en veerkracht).

Daarnaast bevat de maatregel de verplichting voor bedrijven om een plan uit te werken voor de uitvoering van adaptatieoplossingen die materiële fysieke klimaatrisico’s voor de weg en de daarmee samenhangende oplaad- en tankinfrastructuur moeten beperken (zie blz. X in het plan voor herstel en veerkracht). De verplichting betreft onder meer adaptatieoplossingen die niet ongunstig uitwerken op de adaptatie-inspanningen of het niveau aan weerbaarheid tegen fysieke klimaatrisico’s van andere mensen, van de natuur, activa en andere economische activiteiten, en die aansluiten bij lokale, sectorale, regionale of landelijke adaptatie-inspanningen.

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen: Is de verwachting dat de maatregel schadelijk zal zijn voor:

i)

de goede toestand of het goed ecologisch potentieel van waterlichamen, met inbegrip van oppervlaktewater en grondwater? of

ii)

de goede milieutoestand van mariene wateren?

X

Een milieueffectrapportage (MER) is uitgevoerd voor de aanleg van de weg en de installatie van de daarmee samenhangende oplaad- en tankinfrastructuur, in overeenstemming met Richtlijn 2011/92/EU. De vereiste mitigerende stappen om het milieu te beschermen, zullen worden uitgevoerd, zoals blijkt uit de vormgeving van de maatregel (zie blz. X van het plan voor herstel en veerkracht). De milieueffectrapportage bevatte een effectbeoordeling voor water overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG en voor de geconstateerde risico’s wordt een oplossing geboden in de vormgeving van de maatregel (zie blz. X van het plan voor herstel en veerkracht).

Risico’s op milieuaantasting wat betreft het behoud van de waterkwaliteit en het voorkomen van waterstress zijn in kaart gebracht en aangepakt overeenkomstig de vereisten van Richtlijn 200/60/EG (kaderrichtlijn water) en een stroomgebiedbeheerplan dat, in overleg met de betrokken stakeholders, is opgesteld voor het (of de) potentieel getroffen waterlichaam (of waterlichamen) (zie blz. X van het plan voor herstel en veerkracht).

Transitie naar een circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval: Is de verwachting dat de maatregel:

i)

leidt tot een aanzienlijke toename van de productie, verbranding of verwijdering van afval, met uitzondering van de verbranding van niet-recycleerbaar gevaarlijk afval? of

ii)

leidt tot aanzienlijke inefficiënties bij het directe of indirecte gebruik van natuurlijke hulpbronnen in enig stadium van de levenscyclus ervan die niet door passende maatregelen tot een minimum kunnen worden beperkt? of

iii)

aanzienlijke en langdurige schade aan het milieu veroorzaakt wat betreft de circulaire economie?

X

De maatregel verplicht de bedrijven die de weg aanleggen, ervoor te zorgen dat ten minste 70 % (in termen van gewicht) van het niet-gevaarlijke, op de bouwwerf geproduceerde bouw- en sloopafval van de aanleg van de weg en de bouw van de daarmee samenhangende oplaad- en tankinfrastructuur (met uitzondering van in de natuur voorkomend materiaal zoals bedoeld in categorie 17 05 04 van de bij Beschikking 2000/532/EG van de Commissie vastgestelde Europese afvalstoffenlijst) wordt voorbereid voor hergebruik, recycling en andere vormen van materiaalterugwinning, met inbegrip van opvulling, waarbij afval wordt gebruikt als vervanging van andere materialen, overeenkomstig de afvalhiërarchie en het EU-protocol inzake bouw- en sloopafvalbeheer.

De bedrijven zullen de productie van afval tijdens de bouwwerkzaamheden beperken, in overeenstemming met het EU-protocol inzake bouw- en sloopafvalbeheer, en rekening houdende met best beschikbare technieken, en zullen bijdragen aan het hergebruik en de hoogwaardige recycling van materialen door deze selectief te verwijderen en gebruik te maken van de beschikbare sorteersystemen voor bouw- en sloopafval.

Preventie en bestrijding van verontreiniging: Is de verwachting dat de maatregel tot een aanzienlijke toename zal leiden van emissies van verontreinigende stoffen in lucht, water of bodem?

X

De verwachting is niet dat de maatregel tot een aanzienlijke toename van verontreinigende stoffen in de lucht leidt, aangezien hij deel uitmaakt van het omvattende vervoersplan en aansluit bij het nationale programma ter beheersing van de luchtverontreiniging. Dit komt met name door de volgende flankerende maatregelen:

aan de investering in de weg is infrastructuur voor elektrisch laden en voor het tanken van waterstof gekoppeld;

hervorming X (blz. Y-Z) van deze component, die wegentol invoert voor deze weg en andere wegen;

hervorming Y (blz. Y-Z) van deze component, die de belasting voor conventionele brandstoffen verhoogt;

hervorming Z (blz. Y-Z) van deze component, die prikkels geeft voor de aanschaf van emissievrije voertuigen;

en de maatregelen XX en XY (blz. Y-Z) van deze component, die de modale shift naar het spoorvervoer en/of het vervoer over de binnenwateren ondersteunen.

Bovendien zullen geluid en trillingen door gebruik van de weg en de daarmee samenhangende laad- en taakinfrastructuur worden tegengaan door het plaatsen van schermen die voldoen aan Richtlijn 2002/49/EG.

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en de ecosystemen: Is de verwachting dat de maatregel:

i)

in aanzienlijke mate schadelijk zal zijn voor de goede staat en de veerkracht van ecosystemen? of

ii)

schadelijk zal zijn voor de staat van instandhouding van habitats en soorten, met inbegrip van die welke van Uniebelang zijn?

X

Een milieueffectrapportage is uitgevoerd voor de aanleg van de weg en de installatie van de daarmee samenhangende oplaad- en tankinfrastructuur, in overeenstemming met Richtlijn 2011/92/EU en Richtlijn 92/43/EEG. De vereiste mitigerende stappen om grondversnippering en bodemdegradatie te verminderen, met name groene corridors en andere maatregelen voor habitatconnectiviteiten, alsmede de in bijlage IV bij Richtlijn 92/43/EEG vermelde beschermde diersoorten, zijn gebaseerd op vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen en zijn uitgevoerd, zoals blijkt uit de vormgeving van de maatregel (zie blz. X van het plan voor herstel en veerkracht).

Voorbeeld 5: Sloopregeling voor auto’s (voorbeeld van niet-inachtneming van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”)

Beschrijving van de maatregel

Deze maatregel is een sloopregeling voor de vervanging van thans gebruikte auto’s met een interne verbrandingsmotor door efficiëntere auto’s die ook gebruikmaken van interne verbranding (d.w.z. verbranding van diesel of benzine). De stimulus heeft de vorm van een generieke subsidie per gesloopte en aangeschafte auto, maar kan ook een verfijndere vorm hebben (belastingaftrek).

De maatregel wil oudere, meer vervuilende auto’s vervangen door recentere en dus minder vervuilende equivalenten. In dit voorbeeld is de aanname dat in deze regeling alleen een verschuiving moet plaatsvinden naar een nieuwe productgeneratie (bv. het volgende niveau van de Euro-normen) binnen dezelfde technologie.

Deel 1 van de checklist “geen ernstige afbreuk doen aan”

Geef aan voor welke milieudoelstellingen de maatregel inhoudelijk aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” moet worden getoetst.

Ja

Nee

Onderbouwing indien “Nee” is gekozen

Klimaatmitigatie

X

 

 

Klimaatadaptatie

 

X

De activiteit die met de maatregel wordt gesteund, heeft een onbeduidend voorzienbaar effect op deze milieudoelstelling, rekening houdende met zowel de directe als de primaire indirecte effecten ervan gedurende de levenscyclus.

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

 

X

De activiteit die met de maatregel wordt gesteund, heeft een onbeduidend voorzienbaar effect op deze milieudoelstelling, rekening houdende met zowel de directe als de primaire indirecte effecten ervan gedurende de levenscyclus.

Circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval

X

 

 

Preventie en bestrijding verontreiniging in lucht, water of bodem

X

 

 

Bescherming en herstel biodiversiteit en ecosystemen

 

X

De activiteit die met de maatregel wordt gesteund, heeft een onbeduidend voorzienbaar effect op deze milieudoelstelling, rekening houdende met zowel de directe als de primaire indirecte effecten ervan gedurende de levenscyclus.


Deel 2 van de checklist “geen ernstige afbreuk doen aan”

Vragen

Nee

Inhoudelijke onderbouwing

Klimaatmitigatie: Is de verwachting dat de maatregel tot aanzienlijke broeikasgasemissies leidt?

Voorbeeld van niet-inachtneming van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”

Auto’s met verbrandingsmotor produceren CO2 (en deeltjesemissies, NO, vluchtige organische verbindingen en diverse andere gevaarlijke luchtvervuilende stoffen zoals benzeen). Wat klimaatmitigatie betreft, zou de aanschaf van nieuwe auto’s (ter vervanging van oude) de emissies doen dalen, maar nog steeds aanzienlijke broeikasgasemissies opleveren (de gemiddelde CO2-emissies, gemeten in laboratoriumtests, van nieuwe personenauto’s die in de EU en in IJsland in 2018 werden geregistreerd, bedroeg 120,8 gram CO2 per kilometer).

De Commissie zal waarschijnlijk het argument verwerpen dat diesel- of benzineauto’s van de nieuwe generatie het best beschikbare alternatief in de sector vormen – en dat de investering dus niet in strijd is met het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”. Elektrische auto’s zijn in de sector een beter alternatief met betere milieuprestaties (d.w.z. lagere emissieniveaus over de levensduur) in termen van klimaatmitigatie.

Daarom zou de Commissie waarschijnlijk van oordeel zijn dat de sloopregeling ernstig afbreuk zou doen aan klimaatmitigatie.

Circulaire economie en afvalbeheer: Is de verwachting dat de maatregel:

i)

leidt tot een aanzienlijke toename van de productie, verbranding of verwijdering van afval, met uitzondering van de verbranding van niet-recycleerbaar gevaarlijk afval? of

ii)

leidt tot aanzienlijke inefficiënties bij het directe of indirecte gebruik van natuurlijke hulpbronnen in enig stadium van de levenscyclus ervan die niet door passende maatregelen tot een minimum kunnen worden beperkt? of

iii)

aanzienlijke en langdurige schade aan het milieu veroorzaakt wat betreft de circulaire economie?

X

Er zijn maatregelen genomen om het afval overeenkomstig de afvalhiërarchie te beheren, zowel tijdens de gebruiksfase (onderhoud) als bij het afdanken van de vloot, onder meer door accu’s en elektronica (en met name de daarin verwerkte kritieke grondstoffen) te hergebruiken en te recyclen. De impact van de productie is meegerekend, en de regeling zal er niet toe aanzetten om de vliegtuigen die nog dienst kunnen doen, voortijdig te slopen. Meer bepaald eist de regeling dat gesloopte auto’s door een erkende verwerkingsinrichting worden verwerkt overeenkomstig de richtlijn autowrakken (Richtlijn 2000/53/EG), zoals blijkt uit een certificaat om aan de regeling te mogen deelnemen.

Daarnaast wordt de maatregel geflankeerd door een activiteit die het demonteren van onderdelen door erkende verwerkingsinrichtingen bevordert, zodat deze uiteindelijk kunnen worden hergebruikt en remanufactured.

Preventie en bestrijding van verontreiniging: Is de verwachting dat de maatregel tot een aanzienlijke toename zal leiden van de emissies van verontreinigende stoffen (2) in lucht, water of bodem?

Voorbeeld van niet-inachtneming van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”

Auto’s met verbrandingsmotor stoten onder meer koolstofmonoxide (CO), deeltjes (PM), stikstofoxiden (NOx) en onverbrande koolwaterstoffen (HC) uit. Gezien de gangbare praktijken en de wettelijke vereisten  (3) in deze sector, is de kans gering dat de Commissie, op basis van overwegingen die vergelijkbaar zijn met die voor klimaatmitigatie, zou oordelen dat “de maatregel niet tot een aanzienlijke toename zal leiden van emissies van verontreinigende stoffen in lucht”.

Voorbeeld 6: Irrigatie van gronden

Beschrijving van de maatregel

De maatregel beoogt vooral investeringen in een bestaand en in gebruik zijnde irrigatiesysteem in regio X, om efficiëntere irrigatiemethoden te gebruiken en om het veilige hergebruik van teruggewonnen water te bevorderen. Doel is de waterschaarste in de bodem als gevolg van droogteperiodes te compenseren en daardoor bij te dragen aan klimaatadaptatie, met name wat betreft landbouwgewassen. De maatregel zal worden geflankeerd door het bevorderen en ondersteunen van duurzame landbouwpraktijken, met name duurzamere en efficiëntere irrigatiesystemen en maatregelen om water op natuurlijke wijze vast te houden, het overschakelen naar gewassen en beheerspraktijken waarvoor minder water nodig is, alsmede duurzamere bemestingspraktijken.

Deel 1 van de checklist “geen ernstige afbreuk doen aan”

Geef aan voor welke milieudoelstellingen de maatregel inhoudelijk aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” moet worden getoetst.

Ja

Nee

Onderbouwing indien “Nee” is gekozen

Klimaatmitigatie

 

X

De activiteit die met de maatregel wordt gesteund, heeft een onbeduidend voorzienbaar effect op deze milieudoelstelling, rekening houdende met zowel de directe als de primaire indirecte effecten ervan gedurende de levenscyclus. Dit is geborgd omdat het nieuwe systeem/de nieuwe uitrusting energie-efficiënt zal zijn, zodat de absolute emissies niet zullen toenemen ondanks een bescheiden toename van het geïrrigeerde gebied, en/of omdat de elektriciteit waarop de uitrusting draait, uit wind of zon wordt opgewekt.

Irrigatie kan indirect landbouwpraktijken in stand helpen te houden die de functie van landbouwgronden als koolstofreservoir in het gedrang brengen of die deze zelfs tot netto-emittenten maken. De zinvolle bevordering en ondersteuning van duurzame landbouwpraktijken in het kader van de maatregel levert geen aanwijzingen op voor een verdere verslechtering op dat punt, en zou tot een verbetering moeten leiden.

Klimaatadaptatie

X

 

 

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

X

 

 

Circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval

 

X

De activiteit die met de maatregel wordt gesteund, heeft een onbeduidend voorzienbaar effect op deze milieudoelstelling, rekening houdende met zowel de directe als de primaire indirecte effecten ervan gedurende de levenscyclus. De maatregel zal niet resulteren in aanzienlijke inefficiënties bij het gebruik van hulpbronnen of in een toename van het geproduceerde afval.

Preventie en bestrijding verontreiniging in lucht, water of bodem

X

 

 

Bescherming en herstel biodiversiteit en ecosystemen

X

 

 


Deel 2 van de checklist “geen ernstige afbreuk doen aan”

Vragen

Nee

Inhoudelijke onderbouwing

Klimaatadaptatie Is de verwachting dat de maatregel leidt tot een toegenomen ongunstig effect van het huidige klimaat en het verwachte toekomstige klimaat op de activiteit zelf of op de mens, de natuur of activa?

X

De verwachting is niet dat de maatregel schadelijk is voor klimaatadaptatie, en wel om de volgende redenen:

Het hoofddeel van de maatregel helpt in beperkte mate te zorgen voor betere weerbaarheid tegen effecten van klimaatverandering op de korte termijn, omdat irrigatie wordt versterkt zonder dat meer water wordt onttrokken. Deze positieve bijdrage is alleen mogelijk voor zover de huidige en verwachte toestand van de betrokken waterlichamen goed is (of op basis van betrouwbare projecties niet redelijkerwijs valt te verwachten dat deze zal verslechteren tot een toestand die minder dan goed is). Mocht dit niet het geval zijn, dan zou het onttrekkingspercentage dus niet duurzaam zijn – en zou de investering niet kwalificeren als een maatregel voor klimaatadaptatie (en dus een grensgeval zijn van een maatregel van slechte adaptatie), ook al verergert hij de onderliggende situatie niet, omdat hiermee de levensduur van een fundamenteel niet-duurzame structuur wordt verlengd. De maatregel komt in beginsel in aanmerking voor het interventiegebied 040 in de bijlage bij de RRF-verordening met een klimaatveranderingscoëfficiënt van 40 %, omdat het een maatregel voor watermanagement betreft die is gericht op het beheren van waterschaarste die wordt verergerd door klimaatrisico’s, nl. droogteperiodes.

Het bevorderen van duurzame landbouwpraktijken en maatregelen om water op natuurlijke wijze vast te houden, zou dan weer onder interventiegebied 037 vallen, omdat hiermee rechtstreeks de doelstelling klimaatadaptatie wordt ondersteund. Wil de maatregel volledig onder interventiegebied 037 vallen, dan moet dat aspect overheersen, of ten minste voldoende overtuigend zijn in omvang, schaal en detail.

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen: Is de verwachting dat de maatregel schadelijk zal zijn voor:

i)

de goede toestand of het goede ecologisch potentieel van waterlichamen, met inbegrip van oppervlaktewater en grondwater? of

ii)

de goede milieutoestand van mariene wateren?

X

De verwachting is niet dat de maatregel schadelijk is voor het duurzame gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen. De maatregel zet in op het verbeteren van het duurzame gebruik van watervoorraden, met name door:

landbouwers te ondersteunen om over te schakelen naar gewassen en beheerspraktijken die minder water vergen; landbouwers te ondersteunen om maatregelen te treffen om de waterretentiecapaciteit van de bodem en de opslag van water op het niveau van landbouwbedrijven te vergroten;

irrigatiesystemen op te zetten waarmee water kan worden hergebruikt overeenkomstig de kaderrichtlijn water en die niet leiden tot een toename van de wateronttrekking. De maatregel zal investeringen omvatten in infrastructuur om teruggewonnen water geschikt te maken voor veilig hergebruik voor landbouwdoeleinden. Dankzij deze investeringen zal het mogelijk worden om behandeld stedelijk afvalwater te gebruiken voor de irrigatie van bouwland in de buurt van de stad en het voor te bereiden op de toepassing van de nieuwe Verordening (EU) 2020/741 inzake minimumeisen voor hergebruik van water;

te investeren in duurzamere en efficiëntere irrigatiesystemen waarvoor minder water nodig is, zoals gerichte irrigatie. Dit zal er tegelijk voor zorgen dat minder nutriënten wegspoelen naar het grondwater en naar nabijgelegen oppervlaktewaterlichamen;

wanneer de activiteit wateronttrekking omvat, is door de betrokken autoriteit een vergunning voor wateronttrekking afgegeven, met daarin de voorwaarden om verslechtering te voorkomen en ervoor te zorgen dat de betrokken waterlichamen tegen uiterlijk 2027 een goede kwantitatieve toestand bereiken (in het geval van grondwater) of een goede ecologische toestand of goed ecologisch potentieel (in het geval van oppervlaktewater), overeenkomstig de voorwaarden van de kaderrichtlijn water, Richtlijn 2000/60/EG;

een milieueffectrapportage volgens de MER-richtlijn is uitgevoerd en alle vereiste mitigerende stappen zijn in kaart gebracht en komen tot uiting in de vormgeving van de maatregel (zie blz. X van de plan voor herstel en veerkracht).

Preventie en bestrijding van verontreiniging: Is de verwachting dat de maatregel tot een aanzienlijke toename zal leiden van emissies van verontreinigende stoffen in lucht, water of bodem?

X

De verwachting is niet dat de maatregel tot een aanzienlijke toename zal leiden van emissies van verontreinigende stoffen in lucht, water of bodem om de volgende reden(en):

het gebruik van hoogefficiënte energieverbruikende uitrusting, of uitrusting die wordt aangedreven door hernieuwbare energiebronnen;

met de installatie van efficiëntere irrigatiesystemen (zoals hiervoor uitgelegd), wordt de uitspoeling van nutriënten in de landbouw verminderd;

met de steun voor landbouwers om over te schakelen naar gewassen en beheerspraktijken die minder water vergen en de toename van de beschikbaarheid van water op het niveau van de landbouwbedrijven, zal minder water worden gebruikt voor irrigatie;

duurzame landbouwpraktijken zullen worden ondersteund, waardoor dan weer minder pesticiden nodig zullen zijn, hetgeen tot minder vervuiling van water en land zal leiden.

Bescherming en herstel biodiversiteit en ecosystemen: Is de verwachting dat de maatregel:

i)

in aanzienlijke mate schadelijk zal zijn voor de goede staat en de veerkracht van ecosystemen? of

ii)

schadelijk zal zijn voor de staat van instandhouding van habitats en soorten, met inbegrip van die welke van Uniebelang zijn?

X

De maatregel zal geen schadelijke effecten op de biodiversiteit en ecosystemen hebben, omdat:

de irrigatieprojecten in het kader van deze maatregel niet zijn gelegen op beschermde locaties, of geen negatieve effecten zullen hebben op die locaties in het licht van hun instandhoudingsdoelstellingen. Verstoring van soorten of negatieve effecten op habitats buiten die locaties – zowel tijdens de aanleg als tijdens de exploitatie – zullen worden vermeden door de nodige preventieve en mitigerende stappen, zoals blijkt uit de vormgeving van de maatregel (zie blz. X van het plan voor herstel en veerkracht);

een milieueffectrapportage volgens de MER-richtlijn is uitgevoerd en alle vereiste mitigerende stappen zijn in kaart gebracht en komen tot uiting in de vormgeving van de maatregel (zie blz. X van de plan voor herstel en veerkracht);

de voorwaarden van de habitat- en vogelrichtlijn in acht worden genomen; voor het project een toetsing aan artikel 6, lid 3, van de habitat- en vogelrichtlijn is uitgevoerd (in dit geval, binnen de procedure voor milieueffectrapportage), die significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden uitsluit;

door duurzame landbouwpraktijken te ondersteunen, dan weer minder pesticiden nodig zullen zijn, hetgeen de negatieve effecten op de biodiversiteit (insecten, vogels, bodemleven) tegengaat en ook meer gewasdiversiteit kan omvatten, hetgeen ook ten goede komt aan de biodiversiteit.


(1)  Of, als er geen omvattend plan voor duurzaam vervoer is, een specifieke kosten-batenanalyse op projectniveau waaruit blijkt dat het project zelf leidt tot een daling of niet leidt tot een stijging van broeikasgasemissies tijdens de levenscyclus ervan.

(2)  Een “verontreinigende stof” is een stof, trilling, warmte, geluid, licht of andere contaminant in lucht, water of bodem die de gezondheid van de mens of het milieu kan aantasten.

(3)  De samenstelling verschilt tussen benzine- en dieselmotoren. Verordening (EG) nr. 715/2007 heeft voor de emissies van gereguleerde verontreinigende stoffen door auto’s, met name stikstofoxiden (NOx, d.w.z. de gecombineerde emissies van NO en NO2), de Euro 5- en Euro 6-grenswaarden vastgesteld op 80 mg/km.


Top