EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018IP0484

Resolutie van het Europees Parlement van 29 november 2018 over de situatie van vrouwen met een handicap (2018/2685(RSP))

OJ C 363, 28.10.2020, p. 164–172 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

28.10.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/164


P8_TA(2018)0484

De situatie van vrouwen met een handicap

Resolutie van het Europees Parlement van 29 november 2018 over de situatie van vrouwen met een handicap (2018/2685(RSP))

(2020/C 363/23)

Het Europees Parlement,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, en de inwerkingtreding van dit verdrag op 21 januari 2011 volgens Besluit 2010/48/EG van de Raad van 26 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (1), en met name artikel 6 inzake vrouwen en meisjes met een handicap,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW, 1979) en het daarbij behorende facultatieve protocol (1999),

gezien het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden (2),

gezien de artikelen 10, 19 en 168 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (3),

gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (COM(2008)0426) en het standpunt van het Parlement van 2 april 2009 hierover (4),

gezien de studie van het directoraat-generaal Intern Beleid van de Unie getiteld “Discrimination Generated by the Intersection of Gender and Disability”,

gezien het verslag van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) getiteld “Poverty, gender and intersecting inequalities in the EU”, met bijzondere nadruk op hoofdstuk 8 daarvan over “Gender and disability”,

gezien de gendergelijkheidsindex 2017 van het EIGE,

gezien de vraag aan de Commissie over de bescherming van migrerende kinderen (O-000117/2018 — B8-0418/2018),

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid,

gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat in de EU ongeveer 80 miljoen mensen met een handicap leven; overwegende dat een op vier Europeanen een familielid met een handicap heeft; overwegende dat er in de EU ongeveer 46 miljoen vrouwen en meisjes met een handicap leven, wat ongeveer 16 % van de totale vrouwelijke bevolking en 60 % van alle personen met een handicap is;

B.

overwegende dat de term “handicap” verwijst naar een grote verscheidenheid aan tijdelijke, kortdurende of langdurende persoonlijke situaties, met inbegrip van geestelijke gezondheidskwesties, waarvoor op maat gesneden beleidsreacties vereist zijn;

C.

overwegende dat meer mensen later in het leven een handicap krijgen als gevolg van de veranderende demografie en de vergrijzing;

D.

overwegende dat personen met een handicap dagelijks fundamentele rechten worden ontzegd als gevolg van aanhoudende moeilijkheden in verband met de toegang tot een betaalde baan en de daaraan gekoppelde rechten, zowel bij de overheid als in de particuliere sector; overwegende dat de beroepsopleidingen voor personen met een handicap niet beantwoorden aan wat nodig is en wat verwezenlijkt zou kunnen worden om de verwerving van de kennis, vaardigheden en competenties die noodzakelijk zijn voor inclusie in het beroepsleven mogelijk te maken;

E.

overwegende dat slechts 18,8 % van de vrouwen met een handicap in de EU een baan heeft; overwegende dat 45 % van de vrouwen met een handicap in de werkende leeftijd (20-64 jaar) niet actief is op de arbeidsmarkt, terwijl datzelfde cijfer voor mannen 35 % bedraagt;

F.

overwegende dat 75 % van de personen met een ernstige handicap niet de kans krijgt om ten volle deel te nemen aan de Europese arbeidsmarkt, en dat vrouwen met een handicap twee tot vijf keer meer dan vrouwen zonder handicap het slachtoffer van geweld worden;

G.

overwegende dat 34 % van de vrouwen met een gezondheidsprobleem of een handicap ooit slachtoffer is geworden van fysiek of seksueel geweld door een partner;

H.

overwegende dat de sterilisatie van vrouwen met een handicap zonder hun medeweten of toestemming een wijdverspreide vorm van geweld is, en met name leden van etnische minderheden treft, bijvoorbeeld Romavrouwen;

I.

overwegende dat de zichtbaarheid van personen met een handicap in het openbare leven en in de media te klein is;

J.

overwegende dat ongeveer twee derde van de verzorgers in Europa vrouwen zijn; overwegende dat 80 % van de zorg in de EU wordt verstrekt door onbetaalde mantelzorgers, en dat 75 % daarvan vrouwen zijn; overwegende dat de economische waarde van onbetaalde mantelzorg in de Unie, als percentage van de totale kosten van de formele langdurige zorgverlening, wordt geraamd op 50 % tot 90 %;

K.

overwegende dat de maatschappelijke en economische participatie van vrouwen met een handicap essentieel is voor het welslagen van de algemene maatschappelijke en economische strategie van Europa;

L.

overwegende dat vrouwen met een handicap vaak te maken krijgen met verschillende vormen van discriminatie op grond van, onder andere, hun genderidentiteit, genderexpressie en geslachtskenmerken, wat bijdraagt tot de vervrouwelijking van armoede;

M.

overwegende dat personen met een handicap, en in het bijzonder vrouwen met een handicap, een lager inkomen hebben en een hoger risico op armoede en sociale uitsluiting lopen; overwegende dat armoede en uitsluiting blijven bestaan wanneer de sociale bescherming duidelijk ontoereikend is; overwegende dat de situatie van werkende vrouwen met een handicap in de loop der tijd is verslechterd in vergelijking met die van mannen (de armoede onder werkende vrouwen bedroeg in 2007 10 % en in 2014 12 %);

N.

overwegende dat technologische ontwikkelingen zowel kansen als uitdagingen bieden, vooral voor vrouwen met een handicap, nu wereldwijd steeds meer gebruik wordt gemaakt van digitale instrumenten;

O.

overwegende dat er nog steeds moeilijkheden zijn bij de toegang tot gezondheidsdiensten, ziekenhuiszorg, ondersteunende producten, geneesmiddelen en essentiële therapieën voor toezicht en revalidatie; overwegende dat er nog steeds ernstige mobiliteitsproblemen zijn, zowel door bouwkundige belemmeringen die de doorgang in openbare ruimten en straten verhinderen, als door een beperkte toegang tot openbaar en collectief vervoer; overwegende dat er nog steeds communicatiebelemmeringen zijn (zoals het gebrek aan gebarentolken in openbare diensten en een gebrekkige toegankelijkheid van televisie voor doven), die de toegang tot overheidsdiensten beperken en verhinderen; overwegende dat ondersteuning, bescherming, communicatie, zorg- en gezondheidsdiensten, bijvoorbeeld op het gebied van basisgezondheidszorg, geweld tegen vrouwen, kinderopvang en moederschap, volledig toegankelijk dienen te zijn in alle talen, vormen en formaten, voor alle vrouwen, en in het bijzonder voor vrouwen en meisjes met een handicap;

P.

overwegende dat de in artikel 29 van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap bedoelde volledige deelname van personen met een handicap aan het politieke en openbare leven, waar zij vaak ondervertegenwoordigd zijn, ijdele hoop zal blijven, met name voor vrouwen, als de kwestie niet naar behoren wordt aangepakt;

Q.

overwegende dat personen met een handicap, niettegenstaande de vele internationale verdragen en bepalingen in het Europees recht, en ondanks de huidige Europese strategie inzake handicaps, nog steeds hun sociale en burgerrechten niet ten volle genieten; overwegende dat de gelijke toegang tot cultuur, sport en vrije tijd en de gelijke deelname aan het politieke en gemeenschapsleven niet gewaarborgd zijn; overwegende dat beroepsbeoefenaren op dit gebied ondergewaardeerd zijn; overwegende dat alle bovengenoemde verdragen en bepalingen systematisch worden geschonden, en dat werknemers en personen met een handicap nog steeds fundamentele rechten worden ontzegd; overwegende dat vrouwen en meisjes met een handicap zich nog steeds in de marge van de besluitvorming en vooruitgang op het gebied van gendergelijkheid bevinden;

R.

overwegende dat gendergelijkheid niet als horizontaal element is opgenomen in de Europese strategie inzake handicaps 2010-2020;

S.

overwegende dat de artikelen 21 en 26 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie discriminatie op grond van een handicap uitdrukkelijk verbieden en bepalen dat personen met een handicap recht hebben op gelijke deelname aan het gemeenschapsleven; overwegende dat gelijke behandeling kan worden gewaarborgd door de toepassing van positieve maatregelen en beleidslijnen voor vrouwen met een handicap en moeders van kinderen met een handicap;

T.

overwegende dat het opnemen van een genderdimensie in de Europese strategie inzake handicaps na 2020 zal bijdragen aan een geïntegreerde aanpak voor het uitbannen van discriminatie van vrouwen en meisjes met een handicap;

U.

overwegende dat mannen met een handicap een hoger maandloon krijgen dan vrouwen met een handicap, maar dat beide salarissen in het algemeen lager zijn dan die van andere werknemers, en dat hier dus sprake is van aanhoudende discriminatie;

V.

overwegende dat de huidige arbeidsmarkt onstabiel en precair is, en dat de toenemende werkloosheid betekent dat personen met een handicap minder kansen krijgen op toegang tot werk;

W.

overwegende dat er onvoldoende menselijke, materiële en pedagogische middelen zijn in de nationale schoolsystemen om de behoorlijke begeleiding en de effectieve inclusie van kinderen en jongeren met bijzondere onderwijsbehoeften te verzekeren; overwegende dat volledige integratie in de samenleving vooral wordt bereikt door hoogwaardige werkgelegenheid en toegankelijk onderwijs; overwegende dat het hebben van een baan niet alleen een bron van inkomsten is, maar ook een mechanisme dat banden met de maatschappij, interpersoonlijke relaties en een gevoel van deelname aan het sociale, culturele en economische leven genereert;

X.

overwegende dat vrouwen met een handicap met specifieke vormen van misbruik te maken kunnen krijgen die moeilijk te herkennen zijn, zoals het afnemen of vernietigen van mobiliteitshulpmiddelen of het ontzeggen van de toegang tot handicapgerelateerde maatschappelijke middelen en/of medische afspraken;

Y.

overwegende dat de borstkankerpercentages voor vrouwen met een handicap veel hoger zijn dan voor de vrouwelijke bevolking in het algemeen, wegens een gebrek aan aangepaste apparatuur voor screening en diagnose;

Z.

overwegende dat uit de gendergelijkheidsindex 2017 van het EIGE blijkt dat gemiddeld 13 % van de vrouwen met een handicap onvervulde medische behoeften heeft en 12 % onvervulde tandheelkundige behoeften, terwijl onvervulde medische behoeften slechts bij 5 % van de vrouwen zonder handicap voorkomen;

Algemene aanbevelingen

1.

herhaalt dat alle personen met een handicap het recht moeten hebben op het volledige genot van hun rechten op basis van integratie in en volledige deelname aan de samenleving; benadrukt dat dit slechts mogelijk is door een actief overheidsbeleid en de verwijdering van alle belemmeringen voor participatie;

2.

vraagt de lidstaten maatregelen te nemen voor de preventie, behandeling, rehabilitatie en integratie ten behoeve van personen met een handicap, en voor de ondersteuning van hun families, en verzoekt hen de verantwoordelijkheid voor de effectieve verwezenlijking van hun rechten op zich te nemen, onverminderd de rechten en plichten van ouders of voogden; dringt tevens aan op de ontwikkeling van een maatschappelijke sensibiliseringspedagogie over de plicht van respect voor en solidariteit met personen met een handicap, om de sociale discriminatie waaraan zij worden blootgesteld tegen te gaan;

3.

vraagt de lidstaten hun beloften over de ratificatie van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap na te komen, en alle nodige maatregelen te nemen om de daarin opgenomen rechten en vrijheden alsook verantwoordelijkheden te waarborgen, in het bijzonder op gebieden als werkgelegenheid, onderwijs, gezondheidszorg, sociale bescherming, huisvesting, mobiliteit, toegang tot onderwijs, cultuur, sport, ontspanning en deelname aan het politieke en gemeenschapsleven, alsook de specifieke in het verdrag gedefinieerde verantwoordelijkheden voor de rechten van vrouwen en kinderen met een handicap;

4.

benadrukt dat vrouwen en meisjes met een handicap te maken krijgen met dubbele discriminatie op grond van zowel gender als handicap, en zij vaak zelfs aan meervoudige discriminatie blootgesteld worden op grond van gender, handicap, seksuele geaardheid, genderidentiteit, genderexpressie, geslachtskenmerken, land van herkomst, klasse, migratiestatus, leeftijd, religie en etniciteit;

5.

herhaalt zijn vraag aan de Commissie en de lidstaten om het perspectief van vrouwen en meisjes met een handicap in hun strategieën, maatregelen en programma's voor gendergelijkheid te integreren, evenals een genderperspectief in hun strategieën inzake handicap, en zowel een gender- als een handicapperspectief in alle overige beleidsmaatregelen;

6.

vraagt de Commissie en de lidstaten steun te bieden aan onderzoek en innovatie met het oog op de ontwikkeling van producten en diensten ter ondersteuning van personen met een handicap bij hun dagelijkse activiteiten;

7.

onderstreept dat het aantal ouderen toeneemt en dat handicaps volgens de Wereldgezondheidsorganisatie vaker voorkomen bij vrouwen, die als gevolg van hun langere levensverwachting vaker te maken krijgen met handicaps; onderstreept dat er daardoor een proportionele toename te verwachten is van vrouwen met een handicap;

8.

dringt aan op de verzameling van naar geslacht uitgesplitste gegevens om de vormen van intersectionele meervoudige discriminatie te identificeren waarmee vrouwen en meisjes met een handicap geconfronteerd worden, op alle gebieden die onder het Verdrag van Istanbul vallen, voor zover relevant;

9.

verzoekt het EIGE door te gaan met het verstrekken van analyses en bijdragen op EU- en lidstaatniveau met betrekking tot de specifieke situatie van vrouwen en meisjes met een handicap, met bijzondere nadruk op intersectionele discriminatie;

10.

herhaalt dat vrouwen met een handicap vaak met nog grotere problemen en gevaren te maken hebben in landen waar conflicten spelen en in conflictgebieden; wijst daarom op de noodzaak van bescherming van vrouwen met een handicap in het externe beleid van de EU;

Rechten van vrouwen met een handicap

11.

benadrukt dat vrouwen met een handicap ten volle hun rechten met betrekking tot de toegang tot hoogwaardig, toegankelijk en betaalbaar onderwijs, gezondheidszorg, met inbegrip van transspecifieke gezondheidszorg alsook seksuele en reproductieve gezondheidszorg en seksuele en reproductieve rechten, werkgelegenheid, mobiliteit, gezinsleven, lichamelijke autonomie, seksualiteit en huwelijk moeten kunnen genieten, en dat moet worden voorzien in waarborgen ter bescherming van deze rechten;

12.

herhaalt dat overheden op alle niveaus en relevante belanghebbenden het recht op zelfstandig wonen moeten eerbiedigen en handhaven, en bijgevolg de nodige instrumenten en ondersteuning moeten aanbieden om personen met een handicap, en met name vrouwen, in staat te stellen keuzevrijheid en controle over hun eigen leven en levensstijl te genieten;

13.

benadrukt dat vrouwen en meisjes met een handicap geïnformeerd moeten worden over hun rechten en de voor hen beschikbare openbare diensten; onderstreept dat deze informatie op een eenvoudige en veilige manier aangeboden moet worden, met inachtneming van de verschillende communicatiemethoden, media en formaten die door hen zijn gekozen en die aan hun behoeften zijn aangepast; wijst erop dat het recht op informatie niet mag worden verward met de opvatting dat actief toegang tot rechten gezocht moet worden (waardoor de verantwoordelijkheid om rechten te kunnen genieten verschuift naar degenen die hulpbehoevend zijn), aangezien het de lidstaten zijn die de verantwoordelijkheid moeten dragen om alle personen met een handicap te bereiken, en te verzekeren dat zij de rechten genieten die hun bij wet of krachtens internationale verdragen toekomen;

14.

pleit voor de integratie van personen met een handicap in de reguliere maatschappelijke structuren op alle niveaus, met inbegrip van gezondheid, onderwijs en werkgelegenheid, rekening houdend met het feit dat het aanhoudende en gegeneraliseerde gebruik van speciale structuren of diensten leidt tot segregatie en minder gelijke kansen;

15.

erkent dat personen met een handicap toegang moeten hebben tot veilige plaatsen, bijvoorbeeld in de vorm van clubs en verenigingen;

16.

vraagt de EU de belemmeringen voor het stemrecht van personen met een handicap weg te nemen, vooral met het oog op de Europese verkiezingen van 2019;

17.

dringt bij de lidstaten aan op de toepassing van het beginsel van gelijk loon voor gelijk werk, om loondiscriminatie tegen te gaan en om gelijkheid tussen mannen en vrouwen te waarborgen, met inbegrip van personen met een handicap;

Toegankelijkheid

18.

vraagt de lidstaten en de Commissie een beleid te voeren dat toegankelijkheid bevordert als een essentiële stap in de richting van inclusie en een onontbeerlijke voorwaarde voor de integratie en participatie van personen met een handicap; benadrukt ook het belang van de eerbiediging van de beginselen van gelijke behandeling en gelijke kansen in verband met toegankelijkheid en mobiliteit;

19.

benadrukt dat de lidstaten maatregelen moeten nemen, in het bijzonder op het gebied van gezondheid, onderwijs, vervoer, stadsplanning en huisvesting;

20.

vindt het zeer zorgwekkend dat vrouwen en meisjes met een handicap veel te vaak de toegang tot faciliteiten voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten wordt ontzegd; vindt het onrustwekkend dat vrouwen en meisjes met een handicap geen geïnformeerde toestemming kunnen verlenen over het gebruik van anticonceptiemiddelen en dat zij zelfs risico lopen op gedwongen sterilisatie; verzoekt de lidstaten om wetgevende maatregelen te nemen om de fysieke integriteit, de keuzevrijheid en de zelfbeschikking van vrouwen en meisjes met een handicap te waarborgen wat betreft hun seksuele en reproductieve leven;

21.

vindt het zorgwekkend dat slechts weinig landen bepalingen hebben die het recht van personen met een handicap op toegang tot wettelijke geslachtserkenning waarborgen; merkt op dat wettelijke geslachtserkenning, zelfs waar het is toegestaan, ontoegankelijk kan zijn voor vrouwen en meisjes onder wettelijke voogdij; merkt op dat een verplichte psychiatrische beoordeling om toegang te krijgen tot wettelijke geslachtserkenning een belemmering vormt voor vrouwen en meisjes met geestelijke gezondheidsproblemen; vraagt de lidstaten wetgeving voor wettelijke geslachtserkenning op basis van zelfbeschikking aan te nemen, met inachtneming van de toegankelijkheidsbehoeften van personen met een handicap;

22.

vraagt de lidstaten maatregelen voor het openbaar vervoer te ontwikkelen om de mobiliteit van personen met een handicap te faciliteren en bouwkundige belemmeringen weg te nemen; verzoekt de Raad en de Commissie de nodige EU-middelen beschikbaar te stellen om de ontwikkeling van dergelijke maatregelen te ondersteunen;

Arbeidsverhoudingen met het oog op hoogwaardig werk en een billijk evenwicht tussen werk en privéleven

23.

vraagt de lidstaten maatregelen te ontwikkelen om de integratie van personen met een handicap in de arbeidsmarkt te bevorderen; is van oordeel dat dergelijk beleid de toegang tot werk als een voorwaarde voor sociale inclusie moet bevorderen, waardoor gelijke kansen bevorderd worden;

24.

vraagt de lidstaten specifieke vormen van arbeidsregulering te waarborgen en de specifieke behoeften van personen met een handicap te integreren, vooral wat de regulering van werktijden betreft; benadrukt dat specifieke arbeidswetgeving gedefinieerd moet worden waarin rekening gehouden wordt met de behoeften van vrouwen met een handicap met betrekking tot zwangerschap en moederschap, en waarin het permanente karakter van de arbeidsmarkt en arbeidsbescherming gewaarborgd zijn;

25.

vraagt de lidstaten na te gaan of er behoefte is aan regelingen om te waarborgen dat de toepassing van moederschaps-, vaderschaps- en ouderschapsverlof en flexibele werktijden aangepast is aan de uiteenlopende behoeften in verband met meerlingengeboortes, vroeggeboorte, adoptie, co-ouderschap, ouders met een beperking, ouders met geestelijke gezondheidsproblemen, en ouders van kinderen met een handicap, een chronische ziekte of een psychische aandoening;

26.

vraagt het recht op gezondheid en rehabilitatie te bevorderen en maatregelen te nemen om ongevallen op de werkplek en beroepsziekten voor personen met een handicap te voorkomen en tegen te gaan;

27.

verzoekt de Commissie de lidstaten bij te staan met expertise om intersectionele discriminatie tegen te gaan;

28.

vraagt de Commissie de lidstaten te ondersteunen en aan te moedigen om meervoudige discriminatie op grond van genderidentiteit, genderexpressie, seksuele geaardheid, geslachtskenmerken en handicap tegen te gaan door middel van opleidingen over diversiteit en samenwerking met werkgevers over arbeidsmaatregelen, bijvoorbeeld de bevordering van anonieme aanwervingsprocedures;

Onderwijs

29.

verzoekt de lidstaten om bij het bieden van opvang voor jonge kinderen de aandacht niet alleen te leggen op toegankelijkheid, maar ook op de kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg, in het bijzonder voor kinderen met een handicap, met inachtneming van de behoeften van ouders met een handicap; vraagt de lidstaten eveneens de overheidsinvesteringen in onderwijs en opvang voor jonge kinderen voor deze groepen te verbeteren;

30.

benadrukt hoe belangrijk het is om vrouwen met een handicap te integreren in het reguliere onderwijssysteem en het reguliere beroepsleven;

31.

benadrukt dat een hogere kwaliteit van onderwijs en opleidingen zal zorgen voor meer empowerment van vrouwen met een handicap, aangezien onderwijs behoort tot de instrumenten met het grootste effect op maatschappelijke vooruitgang, door de kennis en waarden te verstrekken die noodzakelijk zijn om een hoger niveau van welzijn en economische en persoonlijke groei te verwezenlijken; onderstreept het bijzondere belang van onderwijs en opleidingen van hoge kwaliteit voor personen met een handicap;

32.

vraagt de lidstaten te zorgen voor effectieve gelijke kansen in de toegang tot onderwijs door de effectieve integratie van kinderen en jongeren met een handicap in hun onderwijsstelsels te waarborgen; vraagt om ondersteuning voor bijzondere onderwijsbehoeften en bijzonder onderwijsmateriaal, en voor inclusieve scholen om gelijke toegang tot, maar ook succes in, het onderwijsstelsel te waarborgen;

33.

verzoekt de lidstaten te investeren in hoogwaardig onderwijs voor kinderen en volwassenen met een handicap als onderdeel van het reguliere onderwijs, waardoor de toegang vergemakkelijkt zal worden, vooral voor de meest achtergestelde bevolkingsgroepen;

34.

roept op tot een onderwijsbeleid dat de vele blijvende belemmeringen voor personen met een handicap wegneemt; dringt er bij de lidstaten op aan in hun reguliere onderwijsinstellingen de fysieke en/of pedagogische omstandigheden te realiseren die nodig zijn opdat personen met een handicap naar deze instellingen kunnen gaan; benadrukt daarom dat het aantal docenten dat kinderen met een handicap begeleidt, omhoog moet;

35.

vraagt de lidstaten strategieën te ontwikkelen ter bestrijding van pesten en intimidatie, ook in onderwijssituaties en online, ten aanzien van kinderen en jongeren op grond van handicap, genderidentiteit of genderexpressie, seksuele geaardheid, migratiestatus, klasse, leeftijd, religie of etniciteit;

36.

herinnert eraan dat bij het ontwerp en de toepassing van EU-programma's en initiatieven rekening gehouden moet worden met de behoeften van vrouwen en meisjes met een handicap, met name op het gebied van onderwijs, mobiliteit en jongerenacties, en dat specifieke maatregelen genomen moeten worden om hun deelname aan dergelijke initiatieven te verbeteren;

Gezondheidszorg

37.

is van oordeel dat vrouwen en meisjes met een handicap volledige toegang moeten hebben tot medische en tandheelkundige zorg die beantwoordt aan hun specifieke behoeften, op gebieden als gynaecologische raadpleging, medisch onderzoek, seksuele en reproductieve gezondheid, gezinsplanning en aangepaste ondersteuning tijdens de zwangerschap, en transspecifieke gezondheidszorg; dringt er bij de lidstaten op aan te zorgen voor overheidsinvesteringen op dit gebied en voor een nationale openbare gezondheidszorg die een goede toegang tot deze diensten omvat;

38.

benadrukt dat vrouwen en meisjes met een handicap alle geschikte informatie moeten krijgen om hen in staat te stellen vrijelijk beslissingen te nemen met betrekking tot hun gezondheid; benadrukt dat dat de lidstaten alle nodige maatregelen moeten nemen om gedwongen sterilisatie te bestrijden;

39.

verzoekt de Commissie om doelstellingen vast te stellen voor de verzorging van personen met een handicap, die vergelijkbaar zijn met de doelstellingen van Barcelona, met monitoringinstrumenten waarmee de kwaliteit, de toegankelijkheid en de betaalbaarheid van deze diensten moeten worden gemeten;

40.

verzoekt de EU en de lidstaten alle nodige maatregelen te nemen om te waarborgen dat vrouwen en meisjes met een handicap gelijke toegang hebben tot zowel handicapspecifieke gezondheidszorg als reguliere diensten;

41.

verzoekt de Commissie de lidstaten bij te staan met expertise om intersectionele discriminatie tegen te gaan;

Genderspecifiek geweld

42.

is ingenomen met het besluit van de Raad dat de EU het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Overeenkomst van Istanbul) ondertekent, als een verdere stap in de strijd tegen geweld ten aanzien van vrouwen en meisjes met een handicap; verzoekt de EU het Verdrag van Istanbul onverwijld te ratificeren en spoort de lidstaten die dat nog niet gedaan hebben, aan om dat te doen; moedigt de Raad aan om zo spoedig mogelijk over te gaan tot de voltooiing van de toetreding van de EU;

43.

benadrukt met bezorgdheid dat vrouwen en meisjes met een handicap meer kans hebben het slachtoffer te worden van gendergerelateerd geweld, met name huiselijk geweld en seksuele uitbuiting; wijst erop dat dit ook geldt voor gedwongen sterilisatie en gedwongen abortus; verzoekt de lidstaten toereikende maatregelen te nemen en hoogwaardige, toegankelijke en toegespitste diensten aan te bieden om een einde te maken aan het geweld tegen vrouwen en kinderen en om de slachtoffers van geweld te ondersteunen, en daarbij te zorgen voor personeel dat opgeleid is om deskundig advies te verstrekken en toereikende juridische bescherming en ondersteuning;

44.

moedigt de lidstaten aan om alle gezondheids- en onderwijsprofessionals toereikende opleidingen aan te bieden voor de preventie van discriminatie van en geweld tegen vrouwen en meisjes met een handicap;

45.

herhaalt zijn oproep aan de Commissie om te komen met een uitgebreide Europese strategie ter bestrijding van geweld tegen vrouwen met een voorstel voor een wetgevingshandeling om gendergeweld te voorkomen en te bestrijden, met bijzondere aandacht voor vrouwen en meisjes met een handicap; dringt ook aan op de oprichting van een EU-waarnemingscentrum voor gendergerelateerd geweld;

46.

roept op tot specifieke beleidsmaatregelen om geweld tegen en misbruik van personen met een handicap en met leerproblemen, met name vrouwen en meisjes, aan te pakken, met inbegrip van online-intimidatie en -pesten en geweld in formele en informele zorgsituaties;

Digitale en media-inclusie

47.

benadrukt dat er meer moet worden gedaan om stereotypen en vooroordelen over handicaps te bestrijden en dat vrouwen en meisjes met een handicap zichtbaarder moeten worden in de media om de overheersende, tot uitsluiting leidende sociale normen te veranderen; vraagt de Commissie en de lidstaten gendergelijkheid in mediaorganisaties, belangenorganisaties en opleidingsinstellingen, met name in hun raden van bestuur, te bevorderen, en te investeren in bewustmakingsinitiatieven, alsook nauwlettend toe te zien op de geboekte vooruitgang;

48.

verzoekt de Commissie en de lidstaten programma's en diensten te ontwikkelen voor vrouwen met een handicap, gericht op hun digitale inclusie en met nadruk op het enorme potentieel dat digitalisering voor deze vrouwen biedt;

49.

benadrukt dat de toegankelijkheid van mediadiensten verbeterd moet worden, met volledig toegankelijke internetdiensten die voldoen aan de hoogste normen specifiek voor personen met een handicap;

50.

vraagt de lidstaten de omroeporganisaties aan te moedigen om vrouwen met een handicap ten volle te betrekken als deelnemers en presentatoren in alle soorten media-uitzendingen;

Wetgeving en tenuitvoerlegging

51.

betreurt dat de momenteel lopende Europese strategie inzake handicaps 2010-2020 niet heeft geleid tot stimulansen voor de aanneming van doeltreffende wetgevingshandelingen, maatregelen en beleidslijnen om de segregatie en afwijzing van vrouwen met een handicap op de arbeidsmarkt, in het politieke leven, op scholen en in leeromgevingen aan te pakken;

52.

vraagt de Commissie en de lidstaten beleidsmaatregelen in te voeren om de deelname van vrouwen en meisjes met een handicap aan het openbare, sociale, culturele, economische en politieke leven mogelijk te maken en aan te moedigen, in het bijzonder door belemmeringen voor mobiliteit weg te nemen en door vrouwen met een handicap aan te moedigen om organisaties en netwerken te vormen en zich daarbij aan te sluiten, alsook door opleidings- en mentorprogramma’s;

53.

vraagt de EU en de lidstaten positieve initiatieven te ontwikkelen voor vrouwen met een handicap, teneinde opleidingen, arbeidsbemiddeling, toegang tot de arbeidsmarkt, baanbehoud, gelijke loopbaanmogelijkheden, aanpassing van de werkplek en een goed evenwicht tussen werk en privéleven te bevorderen;

54.

vraagt de Commissie positieve initiatieven te ontwikkelen om de rechten van vrouwen en meisjes met een handicap te bevorderen, een mechanisme op te zetten voor toezicht op de vooruitgang, ondersteuning te bieden voor gegevensverzameling en onderzoek over vrouwen en meisjes met een handicap, in overeenstemming met de beginselen van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap;

55.

verzoekt de Commissie een voorstel voor de Europese strategie inzake handicaps 2020-2030 in te dienen waarmee de bepalingen van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap volledig worden opgenomen in toekomstige EU-wetgeving, -beleidsmaatregelen en -programma's en die in overeenstemming is met het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en het Strategisch engagement voor gendergelijkheid 2016-2019, om ervoor te zorgen dat vrouwen en meisjes net als iedere andere persoon hun rechten volledig kunnen genieten;

56.

vraagt de EU en haar lidstaten de normen van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap op te nemen in hun wetgevings- en beleidskaders om te verzekeren dat de op mensenrechten gebaseerde benadering van handicaps ten volle wordt weerspiegeld in de wetgeving en de beleidsvorming;

57.

benadrukt dat vrouwen en meisjes met een handicap, via hun belangenorganisaties, uitvoerig moeten worden geraadpleegd over, en actief moeten worden betrokken bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van, wetgeving en beleidsmaatregelen om non-discriminatie en gelijke kansen te verzekeren, en de doeltreffendheid ervan te monitoren; spoort aan tot een echte gestructureerde dialoog tussen de EU en belangenorganisaties van personen met een handicap bij de opstelling van de Europese strategie inzake handicaps na 2020;

58.

benadrukt dat organisaties van personen met een handicap betrokken moeten worden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie achteraf van projecten die in het kader van het EU-cohesiebeleid plaatsvinden;

Financiering

59.

vraagt de Commissie en de lidstaten om de structuurfondsen van de EU te optimaliseren, met inbegrip van het Europees Sociaal Fonds, teneinde de toegankelijkheid en non-discriminatie van vrouwen met een handicap te bevorderen en te zorgen voor meer zichtbaarheid van financieringsmogelijkheden voor bijvoorbeeld startende ondernemingen of ter ondersteuning van het ondernemerschap in het algemeen;

o

o o

60.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.

(1)  PB L 23 van 27.1.2010, blz. 35.

(2)  PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.

(3)  PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.

(4)  PB C 137 E van 27.5.2010, blz. 68.


Top