EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52017AE4514

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bestrijding van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/413/JBZ” [COM(2017) 489 final — 2017/0226 (COD)]

EESC 2017/04514

OJ C 197, 8.6.2018, p. 24–28 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

8.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 197/24


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bestrijding van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/413/JBZ”

[COM(2017) 489 final — 2017/0226 (COD)]

(2018/C 197/04)

Rapporteur:

Victor ALISTAR

Raadpleging

Europees Parlement, 2.10.2017

Raad, 25.10.2017

Rechtsgrondslag

Artikel 83, lid 1, VWEU

Bevoegde afdeling

Afdeling Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

18.12.2017

Goedkeuring door de voltallige vergadering

18.1.2018

Zitting nr.

531

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

129/0/1

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC is ingenomen met het initiatief van de Commissie om prioriteit te geven aan de bestrijding van cybercriminaliteit, een verschijnsel dat betrekking heeft op elektronische betaalinstrumenten, hoewel dit allang het geval had moeten zijn. De voordelen van digitalisering zouden gepaard moeten gaan met mechanismen om het hoofd te bieden aan de uitdagingen die hierdoor ontstaan, zodat de Europese economie en de Europese burgers ten volle kunnen profiteren van de voordelen van de informatiemaatschappij. Het EESC is ingenomen met het voorstel van de Commissie om burgers en bedrijven te beschermen tegen cybercriminaliteit en maatregelen te nemen die het vertrouwen in het gebruik van elektronische betaalinstrumenten kunnen vergroten.

1.2.

Na het voorstel voor een richtlijn te hebben bestudeerd, stelt het Comité een aantal tekortkomingen vast die moeten worden verholpen.

1.2.1.

Om een positief bevoegdheidsconflict te voorkomen, moet in artikel 11 betreffende de vaststelling van de rechtsmacht worden gepreciseerd of de aanwezigheid van de dader op het grondgebied dan wel de aanwezigheid van het gebruikte informatiesysteem op het grondgebied het uitgangspunt is. Met het oog hierop pleit het EESC ervoor om in dit artikel een nieuw lid in te voegen over het beslechten van jurisdictiegeschillen op basis van een van de twee in dit advies voorgestelde criteria.

1.2.2.

In het voorstel voor een richtlijn wordt ook onvoldoende aandacht besteed aan de situatie in andere rechtsgebieden buiten de EU, en evenmin aan de mogelijkheid om gebruik te maken van andere rechtsinstrumenten van internationale justitiële samenwerking, zodat een voorspelbaar en welomschreven procedureel kader nodig is.

1.2.3.

Artikel 16 betreffende preventie moet worden aangevuld met specifieke, in de omzettingswetgeving van de lidstaten voorgeschreven maatregelen met betrekking tot de verplichting om informatie te verstrekken, die moet worden opgelegd aan uitgevers van elektronische betaalproducten, aan nationale regelgevende instanties of aan de instanties die verantwoordelijk zijn voor financiële educatie.

1.2.4.

Wat de artikelen 12 en 13 betreft, moet ook worden voorzien in de uitwisseling van goede praktijken voor het opsporen, onderzoeken en verhelpen van gevallen van cybercriminaliteit op basis van fraude met elektronische betaalmiddelen.

1.3.

Hoewel het gaat om regelgeving op het gebied van onderzoekssamenwerking en justitiële samenwerking in computerfraudezaken, is het belangrijk dat er afschrikkingsmechanismen in het leven worden geroepen en manieren worden bedacht om het publiek te informeren over de modus operandi van criminelen door middel van bewustmakingscampagnes van de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten.

1.4.

Om ervoor te zorgen dat de maatregelen ter bescherming van personen doeltreffend zijn en om de doelstellingen die aan dit initiatief ten grondslag liggen te verwezenlijken, nl. het vertrouwen in elektronische en digitale betaalinstrumenten vergroten en de naleving en preventie verbeteren, moet ter aanvulling van de bepalingen van artikel 15 worden voorzien in de invoering in de nationale wetgeving van een financiële garantie tegen fraude, die bestaat in de verplichting om alle slachtoffers 100 % schadeloos te stellen in geval van computerfraude met elektronische betaalmiddelen. Deze vergoeding wordt uitgekeerd nadat de uitgevende instantie, als belanghebbende civiele partij, een onderzoek heeft ingesteld.

1.5.

Om de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid ter bestrijding van namaak van elektronische betaalinstrumenten te waarborgen, dient de richtlijn te voorzien in de verplichting tot kennisgeving van voorvallen waarbij vervalste elektronische betaalinstrumenten zijn betrokken, zoals de meldingsplicht in het kader van het anti-witwasbeleid of de verordening betreffende de bescherming van persoonsgegevens.

1.6.

Het EESC benadrukt dat capaciteitsopbouw van groot belang is om fraude met elektronische en digitale betaalmiddelen te begrijpen en te voorkomen. Daartoe moet een mechanisme voor het verzamelen van statistische gegevens in het leven worden geroepen, zodat dergelijke fraude beter kan worden voorkomen en bestreden. Ook moet het effect van de omzettingsmaatregelen van de lidstaten voortdurend worden beoordeeld, moeten er jaarlijkse kwantitatieve verslagen worden opgesteld en moet er om de twee of drie jaar een kwalitatieve effectbeoordeling worden uitgevoerd, zodat de doeltreffendheid van het beleid kan worden beoordeeld en eventuele aanpassingen kunnen worden doorgevoerd.

1.7.

Om de bestrijding van computerfraude en vervalsing van betaalmiddelen op middellange termijn doeltreffender te maken, moet het bepaalde in artikel 16 worden aangescherpt en moet duidelijk worden aangegeven dat de lidstaten specialisaties op dit gebied moeten ontwikkelen, waarbij gebruik wordt gemaakt van de deskundigheid die op het gebied van onderzoek is verworven en van de uitwisseling van ervaringen, teneinde de algemene vaardigheden van afgestudeerden (door middel van facultatieve cursussen) en van deskundigen en onderzoekers (door middel van permanente specialistische educatie) te verbeteren.

1.8.

Overigens is het Comité van oordeel dat samenwerking op het terrein absoluut onontbeerlijk is en aangemoedigd dient te worden. Het betreft dan zowel nationale en grensoverschrijdende samenwerking als samenwerking om deze vorm van criminaliteit te bestrijden als om die te voorkomen. Alle stakeholders, zowel van de publieke als van de private sector, dienen daarbij te worden betrokken.

1.9.

Om eventuele verwarring over het doel van de richtlijn te voorkomen, stelt het Comité voor om de woorden „niet-contante betaalmiddelen” in de titel te vervangen door „elektronische en digitale betaalmiddelen”.

2.   Voorstel van de Commissie

2.1.

Het doel van de richtlijn is harmonisatie van de instrumenten te waarborgen en de lidstaten beter in staat te stellen fraude met elektronische of digitale betaalmiddelen te onderzoeken. Het voorstel beoogt de grensoverschrijdende samenwerking tussen onderzoeksinstanties te bevorderen en een reeks maatregelen te nemen met betrekking tot deze samenwerking, evenals gemeenschappelijke minimumnormen voor preventie, slachtofferhulp en verantwoordingsplicht van de emittenten van deze betaalmiddelen in te voeren. De gekozen aanpak is erop gericht het toepassingsgebied van het instrument vast te stellen, dat een technologieneutraal perspectief beoogt te bieden.

2.2.

Gezien de technologische ontwikkelingen en de uiteenlopende methoden die worden gebruikt om computerfraude te plegen, inclusief de door criminele organisaties gehanteerde strategieën, constateert de Commissie in de „Strategie voor een digitale eengemaakte markt voor Europa” (1) dat het Kaderbesluit tekortschiet waar het gaat om de aanpak van nieuwe uitdagingen en technologische ontwikkelingen zoals virtuele valuta en mobiele betalingen.

2.3.

Volgens cijfers van de Europese Centrale Bank is er in 2013 voor 1,44 miljard euro gefraudeerd met in de eurozone uitgegeven bankkaarten, die het belangrijkste niet-contante betaalmiddel in de EU zijn qua aantal transacties, en dat bedrag stijgt nog steeds (2). Hoewel er alleen gegevens over fraude voorhanden zijn met betrekking tot betalingen per kaart, kan toch worden gesteld dat kaarten qua aantal transacties het voornaamste instrument voor niet-contante betalingen in de EU zijn (3).

2.4.

Uit het onderzoek van de Commissie is gebleken dat vooral, maar niet uitsluitend, het gebruik van elektronische betaalmiddelen voor de financiering van reizen (treinkaartjes, vliegtickets, overnachtingen en aanverwante transacties) fraudegevoelig is.

2.5.

Wat regelgeving betreft, wordt in het voorstel van de Commissie gepleit voor een robuust en technologisch neutraal rechtskader, het wegnemen van operationele belemmeringen en een betere preventie van fraude met elektronische betaalmiddelen.

2.6.

Om ervoor te zorgen dat er doeltreffende middelen beschikbaar zijn om fraude met elektronische betaalinstrumenten en computercriminaliteit te bestrijden, worden in het voorstel voor een richtlijn gemeenschappelijke regels vastgesteld voor nationale wetgeving inzake: de in het strafrecht bedoelde strafbare feiten op het gebied van computerfraude met betaalmiddelen; deelneming aan strafbare feiten en beleid inzake strafrechtelijke sancties; wettelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen en uniformiteit van sancties met het oog op afschrikking. Het EESC wijst erop dat er voor het eerst wettelijke bepalingen inzake elektronische virtuele munteenheden in het EU-recht worden opgenomen. De definitie van strafbare feiten omvat gedragingen die strikt genomen weliswaar geen fraude zijn, maar wel fraude op het oog hebben (diefstal en namaak, maar ook de verkoop en het eenvoudige bezit van gestolen betaalmiddelen).

2.7.

Om de Europese samenwerking bij de bestrijding van computercriminaliteit en fraude met elektronische betaalinstrumenten doeltreffender te maken, voorziet de richtlijn in concrete en specifieke bepalingen met betrekking tot de institutionele mechanismen en onderzoeksbevoegdheden op het niveau van de lidstaten, evenals voor het Europees mechanisme voor de uitwisseling van informatie tussen nationale autoriteiten.

2.8.

Een zeer belangrijk onderdeel van het voorstel is de invoering van de verplichting om doeltreffende middelen in te zetten om de belangen van slachtoffers te beschermen en hun toegang tot een effectieve voorziening in rechte te waarborgen.

2.9.

In het voorstel van de Commissie, dat volledig binnen de werkingssfeer valt van de regelgevende bevoegdheden van de Europese Unie zoals gedefinieerd in artikel 83 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, wordt gepleit voor minimale harmonisatie op het niveau van de lidstaten binnen een termijn van 24 maanden.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het beoogde regelgevingsinstrument is een goede keuze; met een richtlijn is het immers mogelijk om voor alle nationale rechtsgebieden (met uitzondering van Denemarken, indien dit land zich niet wenst te verbinden) juridisch bindende voorschriften vast te stellen die verder gaan dan de standaardisering van praktijken waarin Kaderbesluit 2001/413/JBZ voorziet, ongeacht de inhoud ervan.

3.2.

Het EESC stelt vast dat de ontwerprichtlijn aansluit bij andere regelgevingsinstrumenten waarbij de lidstaten betrokken zijn en een aanvulling vormt op ander EU-beleid, zoals de pan-Europese samenwerkingsmechanismen in strafzaken en de rechtshandelingen ter bestrijding van computerfraude en het witwassen van kapitaal. In het licht hiervan dient er ook op te worden gewezen dat er een verband moet bestaan tussen de onderhavige kwestie en de middelen voor de bescherming van persoonsgegevens waarover financiële instellingen beschikken, evenals de maatregelen op het gebied van cyberbeveiliging.

3.3.

Er is weliswaar een aantal EU-rechtsinstrumenten die de noodzakelijke regels voor de financiële markten en financiële diensten bevatten, evenals zorgvuldigheidseisen voor de uitgifte, het beheer en de beveiliging van betaalinstrumenten, maar met het voorstel voor een richtlijn wordt een stap gezet naar de noodzakelijke versterking van de juridische infrastructuur voor rapportage, onderzoek en strafrechtelijke sancties voor computerfraude met betaalmiddelen.

3.4.

Het EESC benadrukt dat capaciteitsopbouw van groot belang is om fraude met elektronische en digitale betaalmiddelen te begrijpen en te voorkomen. Daartoe moet een mechanisme voor het verzamelen van statistische gegevens in het leven worden geroepen, zodat dergelijke fraude beter kan worden voorkomen en bestreden. Ook moet het effect van de omzettingsmaatregelen van de lidstaten voortdurend worden beoordeeld, moeten er jaarlijkse kwantitatieve verslagen worden opgesteld en moet er om de twee of drie jaar een kwalitatieve effectbeoordeling worden uitgevoerd, zodat de doeltreffendheid van het beleid kan worden beoordeeld en eventuele aanpassingen kunnen worden doorgevoerd.

3.5.

Daarnaast is het belangrijk eraan te herinneren dat, indien er elementen van wettelijke aansprakelijkheid voor rechtspersonen en sancties worden ingevoerd als onderdeel van een robuuster mechanisme om wettelijke middelen te waarborgen, er ondersteunende instrumenten moeten komen voor uitgevers van elektronische betaalproducten of ondernemers die gebruikmaken van platforms voor onlinebetalingen, zodat zij kunnen voldoen aan de sectorspecifieke regelgeving (4).

3.6.

Aangaande het mechanisme voor de uitwisseling van informatie over onderzoeken naar fraude met betaalinstrumenten in het kader van cybercriminaliteit, zoals bedoeld in de artikelen 13 en 14 van het voorstel voor een richtlijn, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om door middel van gedelegeerde handelingen regels uit te vaardigen voor zowel het model voor informatie-uitwisseling als gestandaardiseerde gegevens voor de verslagen over onderzochte zaken.

3.7.

Wat de verwijzing door de Commissie in haar mededeling naar een vergelijkbare, in Verordening 2011/93/EU gekozen aanpak betreft, is het EESC van mening dat enerzijds meer duidelijkheid had moeten worden verschaft over de verplichtingen op het gebied van preventieve maatregelen en anderzijds een reeks verplichtingen had moeten worden ingevoerd om het publiek bewuster te maken van de oorzaken, risico’s en middelen voor individuele preventie, teneinde fraude met financiële betaalinstrumenten die door netwerken van cybercriminelen met behulp van lokmiddelen worden gebruikt, te voorkomen.

3.8.

Er moeten specialisaties worden ontwikkeld op dit gebied, waarbij gebruik wordt gemaakt van de deskundigheid die op het gebied van onderzoek is verworven en van de uitwisseling van ervaringen, teneinde, enerzijds, de algemene vaardigheden van afgestudeerden in het algemeen onderwijs te verbeteren door middel van facultatieve cursussen en, anderzijds, een kader van vaardigheden voor deskundigen en onderzoekers te ontwikkelen door middel van gespecialiseerde opleidingsprogramma’s.

3.9.

Op het terrein is het belangrijk dat er effectieve samenwerking komt om dit soort criminaliteit tegen te gaan. Die samenwerking moet op verschillende vlakken georganiseerd worden en alle stakeholders moeten er zo veel mogelijk bij worden betrokken. Dat moet deze ernstige vorm van criminaliteit niet alleen helpen bestrijden, maar ook helpen voorkomen. Dat geldt op zowel nationaal als grensoverschrijdend vlak.

3.10.

In het voorstel voor een richtlijn wordt ook onvoldoende aandacht besteed aan de situatie in andere rechtsgebieden buiten de EU, en evenmin aan de mogelijkheid om gebruik te maken van andere rechtsinstrumenten van internationale justitiële samenwerking, zodat een voorspelbaar en welomschreven procedureel kader nodig is.

3.11.

Hoewel het gaat om regelgeving op het gebied van onderzoekssamenwerking en justitiële samenwerking in computerfraudezaken, is het belangrijk dat er afschrikkingsmechanismen in het leven worden geroepen en manieren worden bedacht om het publiek te informeren over de modus operandi van criminelen door middel van bewustmakingscampagnes van de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten. In dit verband dient in de slotbepalingen van het verordeningsvoorstel te worden verwezen naar de instrumenten voor internationale justitiële samenwerking in strafzaken die worden genoemd in de context van extraterritoriale situaties en de regelingen voor het verrichten van onderzoeken met deze middelen. In procedureel opzicht is het een nuttig en verhelderend regelgevend instrument.

4.   Bijzondere opmerkingen

4.1.

In artikel 11 betreffende de vaststelling van de rechtsmacht moet worden gepreciseerd of de aanwezigheid van de dader op het grondgebied of het gebruikte informatiesysteem het uitgangspunt is, om een bevoegdheidsconflict tussen de in artikel 11, lid 2, onder a) en b) bedoelde situaties te voorkomen. In artikel 11, lid 2, onder a) wordt verwezen naar de fysieke aanwezigheid van de dader op het grondgebied van een lidstaat, terwijl in artikel 11, lid 2, onder b) wordt verwezen naar de aanwezigheid op het grondgebied van een lidstaat van een op afstand bestuurbaar mechanisme („remote shell”) met behulp waarvan een strafbaar feit is gepleegd. Op basis hiervan zou de bevoegdheid van de twee EU-lidstaten in kwestie kunnen worden vastgesteld. In artikel 11 moet een nieuw lid over de oplossing van jurisdictiegeschillen worden ingevoegd, hetzij door de entiteit die hiermee wordt belast (bijvoorbeeld Eurojust) aan te wijzen, hetzij door te verwijzen naar een soortgelijk afwikkelingsmechanisme (bijvoorbeeld Kaderbesluit 2009/948/JBZ (5)).

4.2.

Artikel 16, betreffende preventie, moet worden aangevuld met specifieke, in de omzettingswetgeving van de lidstaten voorgeschreven maatregelen met betrekking tot de verplichting om informatie te verstrekken, die moet worden opgelegd aan uitgevers van elektronische betaalproducten, aan nationale regelgevende instanties of aan de instanties die verantwoordelijk zijn voor financiële educatie.

4.3.

Met betrekking tot het in te stellen mechanisme voor de uitwisseling van informatie over fraudeonderzoeken, zoals bedoeld in artikel 13 van het voorstel voor een richtlijn, wordt voorgesteld om één contactpunt in te stellen, vergelijkbaar met dat op het gebied van het witwassen van geld of de voedselveiligheid, teneinde uniformiteit op Europees niveau te waarborgen. Dit centrale aanspreekpunt kan voor de meeste EU-rechtsgebieden het ministerie van Justitie of een andere bevoegde instantie zijn. Het EESC is van mening dat met de formulering „passende kanalen voor melding” deels tegemoet kan worden gekomen aan de behoefte aan doeltreffendheid, hetgeen echter niet geldt voor de behoefte aan harmonisatie.

4.4.

Wat de artikelen 12 en 13 betreft, moet ook worden voorzien in de uitwisseling van goede praktijken voor het opsporen, onderzoeken en verhelpen van gevallen van cybercriminaliteit op basis van fraude met elektronische betaalmiddelen.

4.5.

Om ervoor te zorgen dat de maatregelen ter bescherming van personen doeltreffend zijn en om de doelstellingen die aan dit initiatief ten grondslag liggen te verwezenlijken, nl. het vertrouwen in elektronische betaalinstrumenten vergroten en de naleving en preventie verbeteren, moet ter aanvulling van de bepalingen van artikel 15 worden voorzien in de invoering in de nationale wetgeving van een financiële garantie tegen fraude, die bestaat in de verplichting om alle slachtoffers 100 % schadeloos te stellen in geval van computerfraude met elektronische betaalmiddelen. Deze vergoeding wordt uitgekeerd nadat de uitgevende instantie, als belanghebbende civiele partij, een onderzoek heeft ingesteld. Deze garantie moet ook de schade dekken die kleine en middelgrote ondernemingen lijden wanneer er geen redelijk, op het niveau van de lidstaten vastgesteld maximum te vergoeden bedrag wordt bepaald.

4.6.

Om de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid ter bestrijding van namaak van elektronische betaalinstrumenten te waarborgen, dient de richtlijn te voorzien in de verplichting tot kennisgeving van voorvallen waarbij vervalste elektronische betaalinstrumenten zijn betrokken, zoals de meldingsplicht in het kader van het anti-witwasbeleid of de verordening betreffende de bescherming van persoonsgegevens.

Brussel, 18 januari 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  COM(2015) 192 final.

(2)  Europese Centrale Bank, Fourth report on card fraud („Vierde verslag over fraude met betaalkaarten”), juli 2015 (meest recente gegevens).

(3)  Zie voetnoot 2.

(4)  PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7.

(5)  PB L 328 van 15.12.2009, blz. 42.


Top