EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016AE0262

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over integratie van vluchtelingen in de EU (verkennend advies)

OJ C 264, 20.7.2016, p. 19–27 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

20.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 264/19


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over integratie van vluchtelingen in de EU

(verkennend advies)

(2016/C 264/03)

Rapporteur:

Christa SCHWENG

Corapporteur:

Panagiotis GKOFAS

In een brief van 16 december 2015 heeft het Nederlandse ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het Europees Economisch en Sociaal Comité (hierna het „EESC” genoemd) namens het Nederlandse EU-voorzitterschap van de Raad en overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie om een verkennend advies verzocht over

Integratie van vluchtelingen in de EU

(verkennend advies).

De afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 4 april 2016 goedgekeurd.

Het Comité heeft tijdens zijn op 27 en 28 april 2016 gehouden 516e zitting (vergadering van 27 april 2016) het volgende advies uitgebracht, dat met 232 stemmen vóór en 3 tegen, bij 3 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Inleiding

Het Nederlandse voorzitterschap heeft de redenen voor zijn verzoek als volgt verwoord:

De EU en haar lidstaten worden momenteel geconfronteerd met een massale aankomst van vluchtelingen waarop ze nauwelijks voorbereid zijn. Het aantal mensen dat hier aankomt, is echter slechts een fractie van de mensen die zich thans wereldwijd verplaatsen en dit is geen onbekend fenomeen in de Europese recente geschiedenis. Er is samenwerking nodig van alle bestuursniveaus en van zo veel mogelijk maatschappelijke organisaties om vluchtelingen op te vangen en om te zorgen voor integratie nadat hun de beschermde status is toegekend. De aanpak, bijstand en mate van georganiseerde respons verschillen van lidstaat tot lidstaat. Voorbeelden van goede praktijken zijn te vinden in diverse databases, die als basis kunnen dienen voor een diepgaandere analyse.

Met dit verkennend advies wordt beoogd om aanbevelingen op te stellen uitgaande van de huidige ervaringen en om inspiratie te putten uit andere geografische gebieden en uit perioden met een vergelijkbare of veel grotere aankomst van vluchtelingen en migranten. De nadruk zal in dit advies liggen op de rol van de organisaties uit het maatschappelijk middenveld. Er zou een antwoord moeten worden geformuleerd op vragen als: Wat zijn de beste modellen voor samenwerking tussen nationale, regionale en lokale overheden en maatschappelijke organisaties? Welke innovatieve benaderingen bestaan er al? Hoe kunnen deze worden overgenomen in andere contexten?

2.   Aanbevelingen

2.1.

Het EESC is ervan overtuigd dat integratie onontbeerlijk is voor onze samenlevingen als we de sociale samenhang in stand willen houden.

2.2.

Om effect te sorteren en het vertrouwen in de waarden van onze samenlevingen te herstellen, moet volgens het EESC onmiddellijk werk worden gemaakt van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel, een grondige hervorming van de Dublinverordening en een Europees migratieplan.

2.3.

Het EESC wijst erop dat integratie een wederzijds proces is. Goede praktijken in het integratiebeleid richten zich niet alleen op vluchtelingen maar ook op de plaatselijke bevolking. Een dergelijke aanpak is van cruciaal belang om ervoor te zorgden dat de integratiemaatregelen worden geaccepteerd. De media, lokale overheden, vakbonden, werkgeversorganisaties en ngo’s vervullen een belangrijke rol in dit proces. Om ervoor te zorgen dat mensen in de gastlanden een positieve houding aannemen ten aanzien van vluchtelingen — vooral in deze periode van lage economische groeiverwachtingen en een krappe arbeidsmarkt in bepaalde landen — moeten integratiemaatregelen en sociale investeringen zowel de lokale bevolking als de vluchtelingen ten goede komen en moet aan de specifieke behoeften van elke doelgroep worden voldaan.

2.4.

Zo snel mogelijk na registratie moet een talenopleiding worden verstrekt als een positieve beslissing betreffende de asielstatus kan worden verwacht. Deze opleiding moet ook basisinformatie over waarden, culturen en procedures omvatten, alsook het in kaart brengen van vaardigheden en kwalificaties. Cedefop kan helpen bij de ontwikkeling van methoden voor de identificatie van verworven vaardigheden in het land van herkomst.

2.5.

Het EESC beveelt aan om bijzondere aandacht te schenken aan met name niet-begeleide minderjarigen, die vaak getraumatiseerd zijn en behoefte hebben aan sociaal-pedagogische steun. Er moet worden gezorgd voor een snelle integratie in het onderwijsstelsel of begeleiding bij een mogelijke beroepsopleiding.

2.6.

Het EESC beklemtoont dat migranten toegang moeten krijgen tot informatie over hun rechten en plichten in het gastland in het algemeen en op de arbeidsmarkt in het bijzonder. Vluchtelingen moeten op de arbeidsmarkt dezelfde behandeling krijgen als de plaatselijke bevolking om oneerlijke concurrentie, alsook sociale en loondumping te voorkomen.

2.7.

Het EESC uit eens te meer lof voor de solidariteit waarvan maatschappelijke groeperingen, vakbonden, werkgeversorganisaties, individuele burgers en ondernemingen, met name micro-ondernemingen en ambachtelijke kmo’s, blijk hebben gegeven door vrijwillig asielzoekers bij te staan. Het EESC beklemtoont dat het belangrijk is om dergelijk individueel engagement, dat de solidariteit in de burgermaatschappij bevordert, te beschermen en te ondersteunen met passende prikkels. Dat geldt in het bijzonder tijdens humanitaire noodsituaties.

2.8.

Het EESC wijst erop dat de EU haar onmiddellijke respons moet baseren op solidariteit en billijke verdeling van verantwoordelijkheden en kosten, zoals bepaald in artikel 80 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

2.9.

De lidstaten en de bevoegde EU-autoriteiten, ook in de „doorreis”-landen, moeten samenwerken met maatschappelijke organisaties op het gebied van monitoring, bijwerking van gegevens en coördinatieactiviteiten, teneinde tot een doeltreffender gemeenschappelijk Europees asielbeleid te komen. Voorts moeten er gemeenschappelijke, geharmoniseerde en geactualiseerde statistische systemen worden ontwikkeld die de beleidsopties van de EU en de lidstaten kunnen afbakenen.

2.10.

Om de integratie van vluchtelingen in de huidige omstandigheden tot een duurzaam succes te maken, zijn zowel op Europees niveau — boven op het plan-Juncker — als op nationaal niveau verdere investeringen nodig om de economische groei en de werkgelegenheid te bevorderen. Aanvullende investeringen in integratiemaatregelen en sociale investeringen moeten zowel de lokale bevolking als de vluchtelingen ten goede komen, waarbij aan de specifieke behoeften van elke doelgroep moet worden voldaan. Met het oog op een betere cofinanciering van de integratiemaatregelen voor vluchtelingen moeten de middelen van het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF) en van het Europees Sociaal Fonds (ESF), met name in de lidstaten die meer dan het overeengekomen aantal vluchtelingen opgevangen hebben, tevens passend worden opgetrokken. Als de integratie slaagt, zal dit leiden tot sociale samenhang, economische groei en nieuwe banen.

3.   Achtergrond

3.1.

De conflicten in het Midden-Oosten hebben een nooit geziene vluchtelingenstroom naar Europa op gang gebracht. Oorlogsvluchtelingen sluiten zich aan bij de stroom mensen die hun land om economische redenen willen verlaten. Alle Europese landen hebben in 1951 het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen ondertekend, dat voorziet in basisrechten voor vluchtelingen teneinde deze kwetsbare groep te beschermen. In het licht van het hoge aantal betrokken mensen moet er, overeenkomstig het Verdrag van Genève en de algemene mensenrechtenbeginselen, een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen economische migranten en vluchtelingen, d.i. mensen die een beschermde status moeten krijgen (met name asiel of subsidiaire bescherming).

3.2.

Hoewel het vanuit individueel standpunt meer dan begrijpelijk is dat mensen hun land verlaten om elders betere economische omstandigheden te zoeken, vergen de huidige situatie en het maatschappelijk klimaat in de meeste lidstaten dat er een duidelijk onderscheid wordt gemaakt en dat economische migranten naar hun land van herkomst terugkeren als zij ten onrechte om een beschermde status verzoeken. Het EU-actieplan inzake terugkeer en het terugkeerhandboek moeten door de lidstaten in acht worden genomen in gevallen waarin het verzoek om internationale bescherming is afgewezen.

3.3.

Dit vereist een gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat voorziet in efficiënte bescherming van de buitengrenzen, correcte registratie in de zogenoemde „hotspots”, de snelle verwerking van asielaanvragen en, ingeval geen status van internationale bescherming wordt toegekend bij verwerping van de asielaanvraag, de terugkeer naar het land van herkomst of naar een derde land waarmee een overnameovereenkomst is gesloten. Het kan ook belangrijk en doeltreffend zijn om hotspots voor registratie en asielaanvragen in te richten in de derde landen die aan de EU grenzen en overeenkomsten hebben gesloten inzake het migratiebeleid.

3.4.

De gebeurtenissen in de tweede helft van 2015 hebben aangetoond dat burgers van derde landen vaak naar Europa komen met valse verwachtingen en rooskleurige ideeën over het leven in de EU die doorgaans door mensensmokkelaars zijn ingegeven. Wanneer ze met de realiteit worden geconfronteerd, zijn deze burgers van derde landen teleurgesteld en maken sommigen vrijwillig rechtsomkeer. Deelnemers aan een vrijwillig terugkeerprogramma zouden kunnen helpen om een realistischer beeld van Europa te schetsen voor de burgers in hun land van herkomst, wat anderen van een gevaarlijke reis naar Europa zou kunnen doen afzien.

3.5.

Los van de noodzaak om het gemeenschappelijk Europees asielstelsel volledig operationeel te maken en ervoor te zorgen dat de verantwoordelijkheid en kosten op een houdbare en billijke wijze worden verdeeld, moet er, teneinde de druk op het huidige asielstelsel te verlichten, snel een nieuwe Europese aanpak van migratie komen en moet de Dublinverordening grondig worden herzien om de uitdagingen op korte en lange termijn aan te kunnen, zoals voor het eerste kwartaal 2016 door voorzitter Juncker is aangekondigd. Het EESC zal zich hierover in een afzonderlijk advies uitspreken.

3.6.

In zijn resolutie over vluchtelingen, die in december 2015 werd aangenomen, heeft het EESC benadrukt dat het in „de huidige situatie […] zaak [is] dat de EU veilige humanitaire corridors instelt voor vluchtelingen uit landen die door oorlogen worden geteisterd en door terrorisme worden bedreigd, en dat hierbij wordt samengewerkt met de landen waar zich de meeste vluchtelingen bevinden”. Het EESC geeft opnieuw aan dat de registratieprocedure reeds buiten de EU moet plaatsvinden.

3.7.

Oorlog, klimaatverandering en het gebrek aan vooruitzichten in derde landen kunnen een voortdurende en zelfs toenemende toevloed aan vluchtelingen en migranten op gang brengen. Het beperken van pushfactoren voor migratie in het algemeen is een wereldwijde uitdaging. Onderhavig advies handelt echter uitsluitend over de integratie van personen die de beschermde status hebben gekregen of om die status verzoeken.

4.   Is dit vergelijkbaar met vorige vluchtelingenstromen?

4.1.

Het Nederlandse voorzitterschap heeft gevraagd om integratielessen te trekken uit vorige crises die grote vluchtelingenstromen op gang hebben gebracht. Het EESC is tot het besluit gekomen dat de huidige vluchtelingencrisis niet met vorige crises kan worden vergeleken, eerst en vooral gezien het aantal mensen dat zich thans verplaatst — in 2015 zijn meer dan 900 000 migranten via Griekenland de EU binnengekomen — en voorts gezien de snelheid van de ontwikkelingen die tot grotere onzekerheid bij de lokale bevolking leidt. Het voorbeeld van Oostenrijk, waar in de vroege jaren negentig ongeveer 90 000 oorlogsvluchtelingen uit voormalig Joegoslavië aankwamen, maakt het verschil duidelijk: mensen uit Bosnië hadden vaak familie in Oostenrijk wonen of ze hadden er ooit al gewerkt. De kwalificaties die ze in hun land van oorsprong hadden verworven, konden ze onmiddellijk inzetten in de Oostenrijkse ondernemingen en ook de vrouwen namen volledig deel aan de arbeidsmarkt. Dit deed het gezinsinkomen stijgen en maakte de gezinnen mobieler, wat gettovorming tegenging en een betere sociale vermenging op school en op de arbeidsmarkt bevorderde.

4.2.

De ervaringen met de situatie in de jaren negentig zijn niet volledig vergelijkbaar met de situatie van vandaag. Mensen die nu aankomen, hebben meer uiteenlopende achtergronden; sommigen hebben academische graden die kunnen worden vergeleken met Europese, anderen hebben een opleiding die misschien niet onmiddellijk in Europa van nut is, terwijl nog anderen zeer weinig onderwijs hebben genoten en tal van vrouwen nooit actief zijn geweest op de arbeidsmarkt. Bovendien kampt de bevolking in de gastlanden nog met de gevolgen van de economische crisis en is ze eerder terughoudend ten opzichte van buitenlanders die op de arbeidsmarkt meeconcurreren.

5.   Wat is integratie?

5.1.

Volgens het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties bestaat er geen consensus over de definitie van de integratie van immigranten in de context van ontwikkelde landen en bestaat er geen formele definitie van in het internationaal vluchtelingenrecht. De overheid en de academische wereld gaan in hun pogingen om te definiëren wat integratie precies is en hoe een geïntegreerde samenleving eruitziet, vaak uit van een brede interpretatie van integratie als een individueel, wederkerig proces.

5.2.

Centraal in de definitie van het UNHCR staat het begrip integratie als wederkerig proces waarbij wordt uitgegaan van „aanpassing” van de ene en „verwelkoming” door de andere partij. Daarbij wordt echter niet van de vluchteling gevraagd dat deze zijn culturele identiteit opgeeft. Integratie is dus niet hetzelfde als assimilatie (1). Deze definitie stemt overeen met het standpunt van het EESC (2).

5.3.

Het EESC heeft erop gewezen dat het integratiebeleid moet stroken met de waarden en beginselen die zijn omschreven in het Verdrag, het Handvest van de grondrechten, het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, de Europa 2020-agenda, het werkgelegenheidsbeleid en de sociale agenda. Het EESC acht dit van fundamenteel belang, omdat er in Europa op bepaalde maatschappelijke en politieke terreinen een waardencrisis bestaat. Integratie en economische en sociale samenhang zijn twee kanten van dezelfde medaille (3). Fatsoenlijke levensomstandigheden en vooruitzichten voor iedereen zal de aanvaarding van integratiemaatregelen bevorderen.

5.4.

De gemeenschappelijke basisbeginselen voor het beleid inzake de integratie van immigranten (2004) en het instrument voor de tenuitvoerlegging daarvan, de gemeenschappelijke agenda voor integratie (2005), vormen de grondslag waarop de integratie van migranten in de EU is gestoeld. Daarin wordt integratie gekoppeld aan de volgende punten:

het is een wederkerig, dynamisch proces;

het veronderstelt eerbiediging van de EU-waarden;

werk is een essentieel onderdeel van integratie en vormt de kern van participatie;

kennis van de taal, geschiedenis en instellingen van de samenleving van het gastland is cruciaal voor het welslagen van de integratie;

onderwijs is van doorslaggevend belang voor actieve participatie;

toegang tot instellingen, goederen en diensten op gelijke voet met autochtonen is fundamenteel voor integratie;

interactie tussen migranten/andere burgers;

de praktische beleving van diverse culturen en religies moet worden veiliggesteld;

deelname aan het democratische proces;

mainstreaming van het integratiebeleid;

duidelijke doelstellingen, indicatoren en beoordelingsmechanismen om het integratiebeleid bij te sturen.

5.5.

Hoewel deze beginselen geen onderscheid maken tussen de integratie van migranten en die van vluchtelingen, beschouwt het EESC deze beginselen ook als grondslag voor de integratie van vluchtelingen. Door het grote aantal mensen dat momenteel Europa binnenkomt, zijn er echter aanvullende inspanningen nodig om taalonderwijs en huisvesting te verstrekken en om werk te maken van integratie op de arbeidsmarkt.

5.6.

Om ervoor te zorgen dat mensen in de gastlanden een positieve houding aannemen ten aanzien van vluchtelingen — vooral in deze periode van lage economische groeiverwachtingen en een krappe arbeidsmarkt in bepaalde landen — moeten integratiemaatregelen en sociale investeringen zowel de lokale bevolking als de vluchtelingen ten goede komen en moet aan de specifieke behoeften van elke doelgroep worden voldaan. Het EESC heeft er al op gewezen dat het belangrijk is om integratiedoelstellingen met het sociale beleid te koppelen en te mainstreamen (4).

5.7.

Het EESC is ervan overtuigd dat integratie van vluchtelingen onontbeerlijk is voor onze samenlevingen als we de sociale samenhang in stand willen houden. Te weinig integratie kan uitmonden in parallelle samenlevingen die de gastlanden kunnen destabiliseren. Het is daarom in ons eigen belang om integratiemaatregelen in een zeer vroeg stadium op te starten. De media moeten ertoe worden aangezet het belang te erkennen van integratie en van de rol die zij vervullen bij het scheppen van een positief politiek en maatschappelijk klimaat.

5.8.

De demografische ontwikkelingen in de meeste Europese landen laten een daling van de beroepsbevolking zien. Om onze sociale stelsels houdbaar te maken voor de volgende generaties, moet integratie van alle arbeidskrachten op de arbeidsmarkt, ongeacht bijv. geslacht, leeftijd, handicap, godsdienst, seksuele geaardheid of (etnische) origine, een prioriteit worden. Investeren in integratiemaatregelen is duur op de korte en middellange termijn, maar moet worden gezien als een investering in mensen die op lange termijn zal renderen. Als de integratie slaagt, zal dit leiden tot sociale samenhang, economische groei en nieuwe banen.

5.9.

Het lokale niveau is bij die integratie een beslissende rol toebedeeld, aangezien het de plek is waar mensen samenleven en waar een gebrek aan integratie het eerst zichtbaar wordt. Gemeenschappen dienen advies over en begeleiding bij goed functionerende integratiemaatregelen te krijgen, bijvoorbeeld door vluchtelingen uit te nodigen zich aan te sluiten bij lokale vrijwilligersorganisaties (zoals vakbonden, ngo’s, de brandweer of sportverenigingen).

5.10.

De website van de Europese Commissie over integratie (5) biedt een schat aan informatie over integratievoorbeelden. Door gebruik te maken van zoekfilters kunnen voorbeelden van goede praktijken worden gevonden, naargelang van bijv. land, integratiegebied, doelgroep. Deze website moet verder worden bevorderd om lidstaten, lokale overheden, ngo’s en sociale partners tot integratieactiviteiten aan te zetten.

5.11.

Op grond van een voorstel van het EESC bestaat er reeds gestructureerde samenwerking tussen maatschappelijke organisaties, het EESC en de Europese Commissie via het Europees Migratieforum, dat vraagstukken behandelt in verband met migratie, asiel en integratie. Daarnaast kan het nuttig zijn om het mandaat van het raadgevend comité voor het vrije verkeer van personen uit te breiden tot de integratie van vluchtelingen, aangezien regeringen via deze instantie van gedachten wisselen met de sociale partners. Dit comité zou ook extra ruimte kunnen bieden voor de uitwisseling van goede praktijken.

6.   Integratiemaatregelen

6.1.

Asielzoekers die in Europa aankomen na een (meestal) uitputtende en vaak traumatiserende tocht, moeten eerst en vooral een verblijfplaats krijgen waar ze kunnen uitrusten. Intussen dienen de autoriteiten hen correct te registreren en in grote lijnen na te gaan of ze een kans maken om de vluchtelingenstatus te krijgen. In dat geval kunnen de integratiemaatregelen al van in een zeer vroeg stadium van start gaan. Uit recent onderzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie blijkt dat speciale medische zorg moet worden verstrekt aan vluchtelingen die aan het posttraumatisch stresssyndroom lijden; het gaat hier immers om een aandoening die vaak integratie in de weg staat.

6.2.

Integratie is ondenkbaar zonder op zijn minst een basiskennis van de taal van het gastland. Daarom moet er zo spoedig mogelijk tijdens de asielprocedure met taalonderwijs worden begonnen. Dit vergt de oprichting van nieuwe structuren, alsook een beter horizontaal beleid om het grote aantal asielzoekers te kunnen opvangen. Taallessen moeten ook worden gebruikt om asielzoekers vertrouwd te maken met de waarden (zoals de gelijkheid van man en vrouw, de vrijheid van meningsuiting, het verbieden van huiselijk geweld) en de cultuur van het gastland. Deze cursussen kunnen ook worden aangewend om asielzoekers een aantal basisrichtsnoeren aan te reiken m.b.t organisaties, instellingen en plaatsen waar ze informatie kunnen krijgen als er zich problemen voordoen. Asielzoekers komen vaak uit heel uiteenlopende culturen. Handelingen die het gevolg zijn van een gebrek aan inzicht in de basiswaarden, rechten en plichten van de gastlanden, kunnen hun integratie bemoeilijken.

6.3.

Kindvluchtelingen moeten zo spoedig mogelijk naar school gaan samen met plaatselijke kinderen en steun krijgen bij het leren van de landstaal. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan met name niet-begeleide minderjarigen die vaak getraumatiseerd zijn. Als zij — door hun leeftijd — niet langer op school worden toegelaten, moeten er speciaal voor deze groep passende voorzieningen worden aangeboden om te voorkomen dat ze gefrustreerd raken. De lidstaten dienen zich bewust te zijn van de bijzondere behoeften van getraumatiseerde kinderen en niet-begeleide minderjarigen en hun sociaal-pedagogische steun verlenen (de stad Wenen, bijvoorbeeld, probeert niet-begeleide kinderen in pleeggezinnen te plaatsen met behulp van de daarvoor bestaande kaders).

6.4.

De vroegtijdige identificatie en classificatie van diploma’s, vaardigheden en kwalificaties zijn essentieel om een snelle integratie op de arbeidsmarkt te garanderen. Reeds bij het begin van een asielprocedure moeten de professionele vaardigheden en kwalificaties van de asielzoeker in kaart worden gebracht en daarbij dienen arbeidsmarktdeskundigen te worden ingezet. Deze aspecten zijn onmisbaar voor een doelgerichte verbetering van de taalbeheersing, het starten van een opleiding, de erkenning van beroepskwalificaties, de verwerving van de nodige secundaire kwalificaties en het effectieve vinden van een geschikte baan. Het kan echter moeilijk zijn om vaardigheden te identificeren. Veel vluchtelingen hebben geen persoonlijke documenten bij zich, laat staan attesten of diploma’s die hun kwalificaties bewijzen. Momenteel worden er door enkele lidstaten (bijv. Duitsland, Oostenrijk) verschillende methoden ontwikkeld om vaardigheden en competenties te testen. Cedefop zou een platform kunnen bieden voor wederzijds leren en voor de uitwisseling van goede praktijken op dit gebied.

6.5.

Asielprocedures vergen vaak veel tijd, waardoor de asielzoeker lang in onzekerheid verkeert. Als een asielzoeker lange tijd zijn leven niet in eigen handen kan nemen, kan dit psychosociale instabiliteit, een verlies aan zelfvertrouwen en afhankelijkheid tot gevolg hebben, die zijn kansen op werkgelegenheid kunnen verminderen, zelfs wanneer hij als vluchteling erkend wordt. Kinderen zijn daar nog gevoeliger voor omdat zij een stabiele omgeving nodig hebben. Het EESC roept de lidstaten daarom op om zo spoedig mogelijk de knoop door te hakken in hun asielprocedures. Volgens de publicatie van de OESO (6) over integratiesteun voor asielzoekers zijn de asielprocedures in Griekenland, België en Denemarken het kortst en omvatten zij een taalopleiding in combinatie met volwassenenonderwijs en een werkgerelateerde opleiding.

6.6.

Wat de prognoses van economische groei en de toestand op de arbeidsmarkt betreft, mogen landen maatregelen uitproberen om de wachttijden voor toegang tot de arbeidsmarkt te verkorten. Duitsland en Hongarije hebben die wachttijden al verkort; Finland, België en Luxemburg hebben aanstalten gemaakt om dat te doen. Billijke, transparante en redelijke voorschriften om asielzoekers toegang te verlenen tot de arbeidsmarkt, voorkomen zwartwerk en bevorderen de aanvaarding door de plaatselijke bevolking. Tegelijkertijd zouden mensen met een beschermde status het vooruitzicht moeten hebben in het gastland te blijven als zij op de arbeidsmarkt en in de samenleving van het gastland geïntegreerd zijn. Asielzoekers moeten zich ervan bewust zijn dat hun toegang tot de arbeidsmarkt afhangt van het land waar zij om asiel hebben verzocht. Door een gebrek aan kennis reizen sommigen naar andere lidstaten omdat zij hopen daar een baan te vinden. In feite bevinden zij zich zo in een situatie van onregelmatigheid die gemakkelijk via adequate informatie zou kunnen worden voorkomen.

6.7.

Huisvesting is heel belangrijk voor integratie: opvangcentra voldoen aan de onmiddellijke behoefte aan een plek om te rusten (en vaak langer dan gepland), maar een langduriger verblijf in die centra bemoeilijkt de integratie. In Oostenrijk is het project „Kosmopolis” voor particuliere huisvesting op poten gezet. In een nieuwbouwwijk werd een aantal appartementen gereserveerd voor vluchtelingen die al werk gevonden hebben. Om misverstanden tussen de vluchtelingen en de andere bewoners te voorkomen, werd in de buurt een informatiecentrum opgericht. In Portugal is een protocol gesloten tussen de stad Lissabon en Portugese ngo’s waardoor aan vluchtelingen huisvesting kan worden verstrekt en zij voor opleiding, onderwijs en integratie op de arbeidsmarkt ook een beroep kunnen doen op de stadsdiensten (7).

6.8.

Na een positieve beslissing over zijn asielstatus moet de vluchteling zelf huisvesting zoeken. Deze periode is vaak erg moeilijk omdat de steun die aanvankelijk door de overheid werd verstrekt, wegvalt en de vluchteling werk moet zoeken net zoals andere burgers van het gastland.

6.9.

De openbare diensten voor de arbeidsvoorziening spelen in dit verband een belangrijke rol. Eerst en vooral moeten zij actief hun rol als bemiddelaar voor een duurzame baan vervullen. Ze moeten echter ook beslissen over aanvullende kwalificaties die de vluchteling eventueel moet verwerven als hij/zij op de arbeidsmarkt wil slagen. Opgemerkt zij dat zelfs na een verblijf van vier jaar slechts 25 % van de vluchtelingen een baan heeft; na tien jaar is dat niet meer dan 50 % (8). Met elke vluchteling zou een individueel integratiecontract kunnen worden gesloten, waarin staat welke stappen de betrokkene moet ondernemen (aanvullende opleiding, aantal sollicitaties enz.) om zich volledig op de arbeidsmarkt te integreren. Het EESC beklemtoont dat vluchtelingen op de arbeidsmarkt dezelfde behandeling moeten krijgen als de plaatselijke bevolking om oneerlijke concurrentie alsook sociale en loondumping te voorkomen. Als binnen redelijke termijn onmogelijk een baan kan worden gevonden, kan aan de vluchteling als alternatief worden aangeboden vrijwillige gemeenschapsdienst te verrichten. Dit kan ook helpen bij de verwerving van extra taalvaardigheid en het kan de integratie van de vluchteling in de samenleving ten goede komen.

6.10.

Een goed voorbeeld is Duitsland, dat onlangs heeft beslist om een specifieke identiteitskaart voor asielzoekers in te voeren. Na de eerste registratie wordt die kaart het voornaamste en verplichte identificatiemiddel, gekoppeld aan een centrale databank die informatie bevat over onder meer iemands opleiding en beroepservaring.

6.11.

Onder de vluchtelingen zijn er zoals onder de plaatselijke bevolking ook mensen met ondernemingszin en -vaardigheden. Ze moeten informatie krijgen over de manier waarop ze een eigen zaak kunnen opstarten en werkgever worden, met daarbij de nodige begeleiding.

6.12.

In Duitsland en Slowakije wordt thans bekeken hoe hooggekwalificeerde vluchtelingen in knelpuntberoepen via versnelde procedures tot de arbeidsmarkt kunnen worden toegelaten.

6.13.

Vluchtelingen hebben informatie nodig over de arbeidsmarkt in het algemeen, over mogelijkheden voor beroepsopleiding en over de beschikbare banen. Aangezien een hoog percentage vluchtelingen een leeftijd heeft waarop wordt gestudeerd — tussen 16 en 25 jaar — moet worden voorzien in basisinformatie of voorbereidende cursussen op uiteenlopende beroepsgebieden vooraleer een opleiding van start kan gaan. In Duitsland zijn de kamers van koophandel en nijverheid gestart met initiatieven om gemakkelijker een baan te vinden, zoals bijv. sollicitatiegesprekken in „speeddating”-stijl. De Duitse kamers van koophandel en nijverheid steunen bedrijven die vluchtelingen aan kwalificaties en opleiding willen helpen via het project „Commitment to training”. Ze proberen ook vrijwillige sponsors aan te trekken om vluchtelingen en bedrijven te begeleiden en beide partijen advies te geven. De kamers verlenen eveneens steun aan vluchtelingen die hun eigen zaak willen opzetten.

6.14.

In Oostenrijk is een project van start gegaan dat jonge vluchtelingen inzet op nog niet ingevulde leerlingenplaatsen, met de steun van de openbare diensten voor arbeidsvoorziening en coaches. Een stageperiode kan voorafgaan aan de ondertekening van een formele leerlingenovereenkomst. Voorts heeft de Oostenrijkse federale treindienst (ÖBB) het project „Diversiteit als kans” („Diversität als Chance”) gelanceerd en vijftig niet-begeleide vluchtelingen tussen 15 en 17 jaar stages aangeboden.

6.15.

Om de integratie van hooggekwalificeerde migranten te bevorderen, heeft de Oostenrijkse federale handelskamer het programma „Mentoring for Migrants” (mentors voor migranten) ontwikkeld, dat tot hooggekwalificeerde vluchtelingen is uitgebreid. Mentors zijn mensen die op de Oostenrijkse arbeidsmarkt goed geïntegreerd zijn en die de migrant steunen tijdens diens zoektocht naar een baan door informatie of zelfs toegang tot hun eigen professioneel netwerk te verschaffen. Dit programma helpt ook om culturele misverstanden te vermijden.

6.16.

In een aantal lidstaten worden vluchtelingen onder de arm genomen door zogenoemde „vluchtelingenbuddy’s”. De buddy’s zijn vrijwilligers in uiteenlopende organisaties die via regelmatige ontmoetingen een persoonlijke relatie opbouwen met een vluchteling. Dit is des te belangrijker omdat een heleboel vluchtelingen niet-begeleide minderjarigen zijn die hun familie hebben achtergelaten. Buddy’s kunnen ook fungeren als pleitbezorgers om het imago van vluchtelingen in hun land te verbeteren.

6.17.

Organisaties van sociale partners in bepaalde lidstaten (bijv. Spanje, Frankrijk, Duitsland, Tsjechië, Oostenrijk) hebben hun regering gevraagd om meer werk te maken van de daadwerkelijke integratie van vluchtelingen. In Spanje werd in het jaarlijkse werkgelegenheidsplan een extra maatregel opgenomen die specifiek bedoeld is voor de integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt.

6.18.

Denemarken gebruikt het zogenaamde „trapmodel” voor de integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt: tijdens de eerste stap (vier tot acht weken) worden de vaardigheden van de vluchteling vastgesteld en worden lessen Deens gegeven. Tijdens de tweede stap (26-52 weken) wordt de vluchteling als stagiair in een bedrijf geplaatst (zonder kosten voor de werkgever) en krijgt hij extra lessen Deens. Daarna is de vluchteling klaar voor een baan met een loonkostensubsidie. De doeltreffende tenuitvoerlegging van dergelijke modellen moet extra kansen op werk creëren en verhinderen dat de plaatselijke bevolking wordt buitengesloten (geen zogenaamde „draaideur”-effecten).

6.19.

Om eerlijke concurrentie te garanderen moeten arbeidsvoorwaarden, inclusief salarissen, ten volle worden geëerbiedigd, ongeacht de nationaliteit of status van de werknemer (lex loci laboris). De lidstaten moeten doeltreffende maatregelen, mechanismen en administratieve capaciteit verzekeren om dit af te dwingen. Vakbonden steunen vluchtelingen of arbeidsmigranten zonder papieren bij het opeisen van hun rechten („École des solidarités — België, „UNDOK” — Oostenrijk).

7.   Financiering van de integratie van vluchtelingen

7.1.

Het EESC wijst erop dat alle maatregelen voor een duurzaam positief effect op onze samenleving een passende financiering moeten krijgen. Om de integratie van vluchtelingen in de huidige omstandigheden tot een duurzaam succes te maken, zijn zowel op Europees niveau — boven op het plan-Juncker — als op nationaal niveau verdere investeringen nodig om de economische groei en de werkgelegenheid te bevorderen. Aanvullende investeringen in integratiemaatregelen en sociale investeringen moeten zowel de lokale bevolking als de vluchtelingen ten goede komen, waarbij aan de specifieke behoeften van elke doelgroep moet worden voldaan. Het EESC heeft nota genomen van de potentiële positieve effecten van een belasting op financiële transacties voor overheidsfinanciën, waardoor de financiële sector een billijkere bijdrage levert. Door de uitzonderlijke omstandigheden en overeenkomstig het stabiliteits- en groeipact zouden de extra kosten van de opvang van vluchtelingen, na grondig onderzoek, niet mogen worden meegeteld bij de berekening van de begrotingstekorten van de lidstaten (9).

7.2.

De lidstaten van eerste opvang, zoals Italië, Malta, Spanje en Griekenland, moeten voor elke vluchteling of migrant rechtstreekse financiële steun krijgen, zodat zij snel en nauwkeurig asielverzoeken kunnen behandelen of de terugkeer kunnen regelen ingeval aan de eisen voor het verlenen van asiel niet wordt voldaan. Lidstaten die de verantwoordelijkheid nemen meer vluchtelingen in hun samenlevingen te integreren dan uit hoofde van het solidariteitsbeginsel vereist is, moeten ook op de financiële steun van de EU kunnen rekenen.

7.3.

De financiële middelen van het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF) moeten worden verhoogd om samen met de lidstaten de integratie van vluchtelingen beter te kunnen financieren, met name wat betreft de programma’s die door lokale overheden en ngo’s worden uitgevoerd. Ook het Europees Sociaal Fonds moet worden voorzien van voldoende middelen ter bevordering van de maatschappelijke integratie van vluchtelingen, de gelijkheid van vrouwen en mannen, de ondersteuning van ondernemingen en het opnemen van vluchtelingen op de arbeidsmarkt, waarvoor dialoog en samenwerking met de sociale partners vereist zijn. Voorts moet het Fonds voor regionale ontwikkeling extra middelen inschakelen voor stedelijke gebieden die regelingen treffen voor de opvang en integratie van vluchtelingen.

7.4.

Internationale samenwerking voor de financiering van de integratie van vluchtelingen moet worden overwogen, met de speciale medewerking van het UNHCR en de Internationale Organisatie voor Migratie.

Brussel, 27 april 2016.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  A new beginning — Refugee integration in Europe (2013).

(2)  PB C 181 van 21.6.2012, blz. 131, alsook PB C 347 van 18.12.2010, blz. 19.

(3)  Informatief rapport over nieuwe uitdagingen op het gebied van integratie — Rapporteur: Luis Miguel PARIZA CASTAÑOS.

(4)  PB C 347 van 18.12.2010, blz. 19.

(5)  https://ec.europa.eu/migrant-integration/home.

(6)  Making Integration Work, 28.1.2016, OESO.

(7)  Approaches towards the labour market integration of refugees in the EU, 7.1.2016, EurWORK.

(8)  Zie voetnoot 6.

(9)  EESC-verklaring inzake vluchtelingen.


Top