EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52015IE1068

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de rol van ingenieurs in de herindustrialisering van Europa (initiatiefadvies)

OJ C 71, 24.2.2016, p. 20–26 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

24.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 71/20


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de rol van ingenieurs in de herindustrialisering van Europa

(initiatiefadvies)

(2016/C 071/04)

Rapporteur:

Antonello PEZZINI

Corapporteur:

Zbigniew KOTOWSKI

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 19 februari 2015 besloten overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over

„De rol van ingenieurs in de herindustrialisering van Europa”.

(initiatiefadvies)

De adviescommissie Industriële Reconversie (CCMI), die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 5 november 2015 goedgekeurd. Rapporteur was de heer PEZZINI en corapporteur de heer KOTOWSKI.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 512e zitting van 9 en 10 december 2015 (vergadering van 9 december) het volgende advies met 206 stemmen vóór en 1 tegen, bij 6 onthoudingen, goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Zowel individuele Europese ingenieurs en technici als hun nationale en Europese verenigingen zijn van cruciaal belang voor het Europese herindustrialiseringsproces, daar zij ertoe bijdragen dat onderzoek sneller leidt tot innovatieve toepassingen op de markt.

1.2.

De economische ontwikkeling van de EU hangt steeds meer af van het herindustrialiseringsproces dat moet worden opgevat als een strategie voor de overgang naar nieuwe vormen van duurzaam ontwerpen, vervaardigen en in de handel brengen van innovatieve producten met een hoge toegevoegde waarde, die gekoppeld zijn aan nieuwe en kwaliteitsvolle technologieën, materialen en diensten in een steeds meer gedigitaliseerde wereld.

1.3.

De sleutelrol die ingenieurs en technische specialisten in dit proces spelen bij het oplossen van de problemen die de herindustrialisering voor de Europese samenleving met zich meebrengt, moet sterker worden benadrukt en opgewaardeerd. Het zou dan ook een goede zaak zijn als een participatieve foresight -oefening zou worden gelanceerd over de toekomst van het beroep.

1.4.

Het EESC zou graag zien dat een Europese cultuur van ondernemerschap en innovatie wordt bevorderd en dat concrete acties worden ondernomen om het beroep van ingenieur en technicus — scheppers van beschaving en welvaart — nieuw leven in te blazen.

1.5.

Er is behoefte aan een harmonisch Europees kader dat het ingenieursberoep bevordert en onder meer de volgende thema’s bestrijkt:

wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties,

mobiliteit binnen de EU en ondernemingsgeest,

Europese modellen voor een leven lang leren en formele en informele permanente opleiding, met steunprogramma’s,

betere toegang tot overheidsopdrachten, met name voor coöperaties, startende ondernemingen en netwerken van ondernemingen, in het bijzonder van het midden- en kleinbedrijf, alsook beroepsverenigingen van ingenieurs,

betere toegang tot financiering en kapitaalmarkten,

campagnes om de aantrekkelijkheid van opleidingen en carrières en de erkenning van beroepskwalificaties te verbeteren,

ondersteuning van interdisciplinariteit en werken in digitale netwerken,

flexibiliteit en bevordering van gendergelijkheid,

onderlinge regulering van de professionele verantwoordelijkheid op de gehele interne markt,

actief beleid om kleine en middelgrote bedrijven aan te moedigen ingenieurs aan te werven,

bevordering van de cultuur van intellectuele eigendom.

1.6.

Het Comité is van mening dat hoge opleidings- en kwalificatieniveaus in engineering een essentiële voorwaarde vormen voor een doeltreffend systeem van wederzijdse erkenning. Als we ervoor willen zorgen dat de lidstaten vertrouwen hebben in op kennis gebaseerde wederzijdse professionele mobiliteit, is het zaak hoge normen voor onderwijs en opleiding te hanteren, ook via de invoering van een 29e facultatieve EU-regeling die gebaseerd is op de ervaringen met vrijwillige Europese beroepskaarten (1) en met de actieve steun van de nationale en Europese beroepsverenigingen van ingenieurs.

1.6.1.

De ontwikkeling van de hedendaagse samenleving creëert een groot aantal nieuwe banen van niet-technische aard, die onder invloed van de media en wegens het streven naar maatschappelijke populariteit aantrekkelijk zijn voor jongeren die op zoek zijn naar een snelle en prestigieuze carrière. Het beroep van ingenieur is in hun ogen een traditioneel beroep dat geen mogelijkheden biedt voor een gemakkelijke en snelle loopbaan. Ingenieursrichtingen zullen dan ook niet aantrekkelijk zijn voor de toekomstige generaties, wat een ernstige bedreiging vormt voor het welslagen van de herindustrialisering van Europa en het concurrentievermogen van de Europese industrie. Dit is een grote uitdaging voor de bestaande onderwijsstelsels, wat maakt dat er in het basisonderwijs meer aandacht moet komen voor de vakken wiskunde, natuurkunde en ingenieurswetenschappen, en dat zij aantrekkelijker moeten worden gepresenteerd, om de nieuwsgierigheid van de jonge generaties te wekken. Zo ook verdienen het beginsel van duale opleiding en de goede praktijken ter zake (in Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk) bijzondere aandacht van alle lidstaten waarin dit systeem niet bestaat.

1.7.

Gezien het belang van wederzijdse erkenning, met name voor onafhankelijke ingenieurs en zelfstandigen, moet er een interne markt van Europese engineering tot stand worden gebracht en een gestructureerde gemeenschappelijke aanpak worden ontwikkeld om de mobiliteit in de hele Europese ruimte te vergroten.

1.8.

Engineering moet een sterke rol spelen in het Europese normalisatiebeleid om de procedures te versnellen, te vereenvoudigen en te moderniseren, en om de interoperabiliteit van systemen en netwerken te verzekeren.

1.9.

Organisaties waarin ingenieurs werkzaam zijn, moeten op basis van het Europees kader voor beroepskwalificaties voor de nieuwe generaties geschikte, elektronische opleidingsmodellen, governance- en evaluatieregelingen ontwikkelen, die afgestemd zijn op de specificiteit van nieuwe ingenieurs, met aantrekkelijke werkomstandigheden en loopbaanperspectieven.

1.10.

Volgens het EESC moeten representatieve organisaties en beroepsorden meer naar convergentie streven om, zowel binnen als buiten de EU, als één drijvende kracht samen te werken en hun leden voortgezette opleidingen op basis van gemeenschappelijke Europese criteria aan te bieden.

1.11.

Het EESC beveelt de Commissie aan om concreet gevolg te geven aan de oprichting van het Europees Forum van vrije beroepen, waarbinnen beroepsorganisaties, -orden en -raden (2) van ingenieurs breed vertegenwoordigd zijn, en een portaal voor Europese ingenieurs op te richten waarbij aandacht kan worden besteed aan kwesties als aansprakelijkheid, intellectuele eigendom, belastingen en pensioenregelingen, voortgezette opleiding, gedragscodes enz.

1.12.

De Commissie zou een Europese code van goede ingenieurspraktijken moeten opstellen op basis van de ervaring van nationale organisaties van ingenieurs en technici om voor deze beroepsbeoefenaren de nodige juridische en financiële voorwaarden voor de verwezenlijking van innovatieve projecten te creëren, met name voor kmo’s en O&O-activiteiten.

1.13.

Volgens het EESC moet het beroep zich steeds meer richten op de beheersing van complexe problemen met betrekking tot economische, sociale en milieuduurzaamheid en daarbij in toenemende mate gebruikmaken van geavanceerde multidisciplinaire benaderingen en passende interoperabiliteit tussen productiesystemen en de nieuwe industrie 4.0.

1.14.

Het EESC verzoekt de Commissie en de lidstaten om terdege rekening te houden met de conclusies van de Europese Raad van 20 en 21 maart 2014 waarin hen wordt gevraagd de schaarste aan vaardigheden op de gebieden wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (de STEM-vaardigheden) prioritair aan te pakken, met een grotere betrokkenheid van het bedrijfsleven.

2.   Inleiding

2.1.

Aan de oorsprong van de Europese engineering ligt het streven naar vernieuwing, dat door het genie van Leonardo da Vinci belichaamd wordt. Een en ander getuigt van de openheid voor innovatie van de Europese samenleving, alsook van een cultuur van waardering voor burgerzin, goed bestuur en hard werk.

2.2.

Ook het EP onderstreept dat de crisis de Europese economieën hard getroffen heeft. De EU heeft behoefte aan een alomvattende groeistrategie om deze moeilijkheden het hoofd te bieden (3).

2.3.

De strategie voor de herindustrialisering van de EU is vooral gericht op investeringen in innovatie, waarbij de engineering een cruciale rol speelt, met name in snel groeiende sectoren.

2.4.

Door de convergentie van digitale technologieën, communicatiesystemen en slimme netwerken, nanobiotechnologie, duurzame industriële technologieën, 3D-printers en sectoroverschrijdende, schone ontsluitende technologieën wordt een grondige ommekeer teweeggebracht in de wijze van functioneren van economieën en samenlevingen. Dit alles gebeurt bovendien met een door de globalisering exponentieel toenemende snelheid.

2.5.

De toekomst van de EU hangt af van het herindustrialiseringsproces dat vooral moet worden opgevat als een strategie voor de overgang naar nieuwe vormen van duurzaam ontwerpen, vervaardigen en in de handel brengen van producten met een hoge toegevoegde waarde, die gekoppeld zijn aan nieuwe technologieën, materialen en diensten in een steeds meer gedigitaliseerde wereld.

2.6.

Bij gebrek aan wetenschappelijk en technisch personeel met voldoende ervaring en kennis, zal het moeilijk zijn de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te verwezenlijken. Ook in dit verband moet de rol van beroepsorganisaties en -verenigingen van ingenieurs en technici op nationaal en Europees niveau worden opgewaardeerd.

2.7.

In Europa is de meeste technische deskundigheid te vinden in de sector van de engineering, die ongeveer 130 000 ondernemingen telt, met ruim 10 miljoen hoogopgeleide en bekwame medewerkers en een jaarlijkse productie van ca. 1 840 miljard euro, hetgeen overeenkomt met ongeveer een derde van alle EU-export. Bovendien spelen ingenieurs en technici een belangrijke rol in alle sectoren van de economie (4).

2.8.

Er moet een nieuwe slimme aanpak worden ontwikkeld in het Europese beleid, waarbij een nieuwe rol moet worden toebedeeld aan technische specialisten. Het is steeds meer nodig slimme transformatieprocessen in Europese regio’s te beheren, waarop overigens in de nieuwe Europese programmering ook uitdrukkelijk aangedrongen wordt.

2.9.

Om deze doelstellingen te bereiken moet de EU de vaardigheidsniveaus van de beroepsbevolking verhogen. Met name wat betreft ingenieurscapaciteiten zal de vraag van de publieke en de particuliere sector toenemen. De publieke sector zal meer technische vaardigheden nodig hebben als zij — bij de toepassing van de nieuwe richtlijnen betreffende overheidsopdrachten, met vormen van samenwerking in bedrijfsnetwerken, werken in clusters en nieuwe software — het hoofd moet bieden aan de uitdagingen in de sectoren van energie, vervoer, gezondheidszorg, afvalbeheer en onderwijs en met betrekking tot de koolstofvoetafdruk, het internet van de dingen en de circulaire economie.

2.10.

Ook de particuliere sector zal de technische vaardigheden moeten versterken wil ze de vruchten plukken van de ontwikkeling van vaardigheden op de werkplek. Analyse van consumentengedrag wijst op een constante stijging van de vraag naar intelligente producten en diensten.

2.11.

Technische kennis en ervaring moeten voortdurend worden bijgewerkt om te kunnen inspelen op de uitdagingen die de nieuwe industriële processen met zich brengen. Er moeten nieuwe leervormen en -methoden en nieuwe opleidingen worden ontwikkeld om optimaal en flexibel gebruik te kunnen maken van menselijk en sociaal kapitaal in de sector. Er is behoefte aan nieuwe vormen van werkorganisatie voor zelfstandigen die op het gebied van professionele, technische en wetenschappelijke diensten in Europa werkzaam zijn.

2.12.

Meer mobiliteit op nationale, Europese en wereldwijde arbeidsmarkten zal leiden tot een betere benutting van het aantrekkelijke Europese aanbod van voor engineering beschikbare arbeidskrachten. Met de mogelijkheid om te kiezen voor een 29e facultatieve EU-regeling kan de verspreiding van een EU-beroepskaart worden bevorderd en zal het voor gespecialiseerde ingenieurs gemakkelijker worden om beroepservaring op te doen in verschillende EU-lidstaten.

2.13.

Om potentiële studenten voor het beroep van ingenieur warm te maken moet gezorgd worden voor meer samenwerking tussen het bedrijfsleven en universiteiten en tussen werkgevers en openbare en particuliere scholen, in zowel het primair als het secundair onderwijs en in O&O. Het gaat erom de maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven in de praktijk te brengen en een passende opleiding te bevorderen.

2.14.

Via ondernemers en de confrontatie met nieuwe en complexere kwesties, wordt het voor jongeren duidelijk dat wiskunde, informatietechnologie, natuurkunde en chemie noodzakelijk zijn om de problemen aan te pakken waarmee de samenleving geconfronteerd wordt, en dat zij de sleutels zijn van nieuwe innovatieve oplossingen voor geneeskunde, gezondheidszorg, vervoer, milieuvervuiling en energiebesparing.

2.15.

Dit soort samenwerking moet op lokaal niveau ontstaan maar de ervaringen en de beste praktijken moeten in geheel Europa uitgewisseld worden. Een en ander kan bijdragen aan nieuwe banen en carrièrekansen voor ingenieurs, en kan deze kennisgebieden levendiger en aantrekkelijker helpen maken voor de nieuwe generaties.

2.16.

Gelet op de gelijktijdige vooruitgang in uiteenlopende disciplines en de multidisciplinariteit van praktische toepassingen moeten kwaliteit en doeltreffendheid worden gewaarborgd en onderwijstrajecten worden ingevoerd waarbij in het secundair onderwijs en aan de universiteit ook plaats wordt ingeruimd voor andere vakken als sociale psychologie of teambeheer van personele middelen, het stimuleren van creatieve processen, nanotechnologie, biomedische technologie, geschiedenis van de techniek, economische geografie enz.

2.17.

Erkenning van onderwijsprogramma’s is een van de middelen waarmee in deze beroepen kan worden gegarandeerd dat aan de standaarden wordt voldaan. Het kwaliteitsgarantieproces impliceert dat referentie- en evaluatiewaarden moeten worden vastgesteld in overeenstemming met het Europees en nationaal kader voor beroepskwalificaties.

2.18.

De externe accreditering en de interne kwaliteitsborging zijn twee zeer belangrijke processen om de kwaliteit van de ingenieursopleiding op peil te houden.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.   Voortrekkersrol van ingenieurs in de herindustrialisering van de EU

Het EESC acht het van essentieel belang dat ingenieurs en technici een voortrekkersrol spelen bij de concrete verwezenlijking van de Europese strategie voor herindustrialisering. Onder het motto „lean, clean, green” zorgen zij immers in het kader van processen, producten en diensten voor werkbare antwoorden op de uitdagingen die duurzame en concurrerende ontwikkeling met zich meebrengt.

3.1.1.

Tegelijk is er behoefte aan een Europees kader dat het ingenieursberoep bevordert; hierbij zij gedacht aan:

wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties en beroepen,

interne en externe mobiliteit op de interne markt, en ontwikkeling van ondernemingsgeest,

convergerende Europese modellen voor een leven lang leren en formele en informele permanente opleiding, met steunprogramma’s,

homogene aansprakelijkheid en aansprakelijkheidsverzekeringen op de interne markt,

campagnes om de aantrekkelijkheid van opleidingen en carrières en de erkenning van beroepskwalificaties te verbeteren, zonder genderonderscheid,

ondersteuning van interdisciplinariteit en beheersing van complexe problemen in netwerkverband,

flexibiliteit en exploitatie van de specifieke capaciteiten van de nieuwe generaties,

C-generatie (Connected Generation),

beleid ter versterking van de flexibiliteit in beheer en communicatie, ook sectoroverschrijdend en multidisciplinair, en waarborging van interoperabiliteit tussen wetenschap, productiesystemen en industrie 4.0,

ondersteuning van ingenieurs en technici en van hun sociale en beroepsorganisaties bij het gebruik van O&I-programma’s en structuurfondsen,

maatregelen ter bevordering van de aansprakelijkheid en de toepassing van gedragscodes, in het bijzonder bij overheidsopdrachten die onder de nieuwe richtlijnen (5) vallen, via bedrijfsnetwerken en samenwerkingsclusters, en met name groene overheidsopdrachten, alsook opdrachten voor defensie en civiele bescherming,

een kader voor internationale samenwerking met makkelijker toegang tot de markten van derde landen,

wijzigingen in de wetgeving die moeten zorgen voor bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten ter bevordering van de ontwikkeling van de informatiemaatschappij.

3.2.   Wederzijdse erkenning van kwalificaties en beroepen, mobiliteit en ondernemingsgeest

3.2.1.

De hoge opleidings- en kwalificatieniveaus van ingenieurs liggen ten grondslag aan een doeltreffend systeem van wederzijdse erkenning. In een EU die op kennis is gebaseerd en in staat moet zijn de nieuwe uitdagingen op het gebied van engineering aan te pakken, zou het wederzijdse vertrouwen worden bedreigd als de opleidingsniveaus zouden worden verlaagd om de mobiliteit te verhogen.

3.2.2.

Er moet een veelzijdige, gemeenschappelijke aanpak worden ontwikkeld in de vorm van een Europese beroepskaart (6). Voorwaarde hiervoor is wel dat opleidingen meer gaan convergeren en dater een parallelle facultatieve regeling komt voor een vrijwillige EU-beroepskaart, alsook een gemeenschappelijk opleidingskader en systemen voor de validatie van verworven formele en/of informele kwalificaties.

3.2.3.

Het EESC beveelt aan concrete acties op te zetten om het beroep van ingenieur en technicus nieuw leven in te blazen. Zij zijn immers sleutelfiguren in de versnelde omzetting van onderzoek in markttoepassingen en in oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken. Het EESC vraagt met name om specifiek voor ingenieurs het programma Erasmus voor jonge ondernemers en de microkredietregelingen te versterken en een EU-prijs voor creatieve ingenieurs in te voeren, teneinde het beroep de mogelijkheid te bieden meer zichtbaarheid te verwerven en het concipiëren van uitmuntende engineeringsideeën en -projecten te stimuleren.

3.3.   Een leven lang leren en formele en informele permanente opleiding

3.3.1.

Gezien de snelheid waarmee de technologie zich ontwikkelt hecht het EESC er veel belang aan dat de EU steun verleent voor de ontwikkeling van opleidingsmodules in samenwerking met het bedrijfsleven, met het oog op het verwerven van specifieke hoge vaardigheidsniveaus, de ontwikkeling van collaborative learning, van projecten voor learning by doing voor betere intermenselijke communicatie, van online modules inzake digitale technologie, alsook communicatie-netwerken om informatie in te winnen en te beoordelen.

3.3.2.

Er moeten met behulp van EU-regelgeving wereldwijde normen worden ontwikkeld voor de validatie van informeel verworven vaardigheden op het gebied van leiderschap en risicobeheer (7).

3.3.3.

Benutting van de vaardigheden van nieuwe generaties: „ConGen” vergt een nieuwe aanpak van de productie-, organisatie-, communicatie- en bestuursstructuren.

3.4.   Imago en toekomst van de ingenieur bij de herindustrialisering van de EU

3.4.1.

Het EESC is van mening dat er meer aandacht en waardering moet komen voor de sleutelrol die ingenieurs en technische beroepsbeoefenaars spelen bij het aanpakken van problemen die de herindustrialisering voor de Europese samenleving met zich meebrengt. Er moet een participatieve foresight-oefening worden gelanceerd met medewerking van ontwikkelaars, overheden, beleidsmakers en belanghebbenden om de toekomstige beroepsprofielen te identificeren en te evalueren die nodig zijn om problemen op te lossen, zich snel nieuwe technologieën eigen te maken en in toepassingen om te zetten.

3.4.2.

In dit verband is een specifieke rol weggelegd voor ingenieurs bij de invulling van dit herindustrialiseringsproces in termen van economische, sociale en milieuduurzaamheid, met het oog op een geleidelijke overgang naar een kringloopeconomie, „met inbegrip van herproductie en herconsumptie” (8).

3.5.   Rol van ingenieurs en technici bij het gebruik van O&I-programma’s en structuurfondsen

3.5.1.

Het EESC is van mening dat Europese ingenieurs en technici van cruciaal belang zijn voor het herindustrialiseringsproces, daar zij ertoe kunnen bijdragen dat onderzoek sneller leidt tot innovatieve toepassingen op de markt en sneller een oplossing wordt gevonden voor de complexe problemen die samenhangen met de overstap op een sociale, duurzame, gezonde en concurrerende markteconomie. Met het oog daarop moeten ingenieurs en technici toegang hebben tot en ondersteund worden door innovatieve oplossingen die kwaliteit en niet alleen betaalbaarheid belonen alsook alle vormen van samenwerking in netwerken en clusters aanmoedigen via EU-beleidsmaatregelen en programma’s als:

strategische acties in het kader van de Digitale Agenda,

Horizon 2020, met name aan de hand van belangrijke ontsluitingstechnologieën,

COSME en het EIF,

de structuurfondsen en het Cohesiefonds.

4.   Slotopmerkingen

4.1.

De EU staat voor grote uitdagingen, die evenveel problemen vormen voor Europese ingenieurs:

vooruitzichten van vergrijzing,

alomtegenwoordige en invasieve digitalisering,

toenemende schaarste van hulpbronnen tegen een achtergrond van toenemende milieu- en klimaatproblemen,

geo-politieke en financiële globalisering met verschuiving van het zwaartepunt buiten Europa,

convergentie van technologieën, met name ICT-nanobiotechnologie en 3D-systemen,

complexe problemen bij geïntegreerd beheer van met name megasteden,

internet van producten en diensten en exponentieel toenemende slimme netwerken bij de ontwikkeling van de industrie 4.0,

sterke autonome ontwikkeling van in realtime verbonden collectieve intelligentie (Social Brain) voor ConGen-generaties.

4.2.

Volgens het EESC is het zaak dat de nieuwe ConGen-generatie van ingenieurs hogere niveaus van formele en informele kwalificaties en vaardigheden verwerft, aangezien het oplossen van eenvoudiger problemen aan autonome digitale systemen zal worden overgelaten, en dat zij interdisciplinaire vaardigheden en flexibiliteit ontwikkelt om complexe problemen te beheersen.

4.3.

Organisaties waarin ingenieurs werkzaam zijn, moeten op basis van het Europees kader voor beroepskwalificaties digitale opleidingsmodules en systemen met bestuursvormen ontwikkelen die afgestemd zijn op de nieuwe ingenieurs; zij moeten het draagvlak voor de waarden en missie van de onderneming helpen vergroten en een aantrekkelijke omgeving en loopbaan bevorderen.

4.4.

Volgens het EESC zouden ingenieursverenigingen en -beroepsordes op Europees niveau naar meer convergentie moeten streven om zowel binnen als buiten de EU een meer proactieve rol te spelen bij de totstandbrenging van een interne markt van Europese engineering.

4.5.

Het EESC beveelt aan om concreet gevolg te geven aan de oprichting van het Europees Forum van vrije beroepen, waarin beroepsorganisaties, -orden en -raden van onafhankelijke ingenieurs en kmo’s in de engineeringsector (9) breed vertegenwoordigd zijn, en om een portaal voor Europese ingenieurs op te richten waarmee op interactieve wijze aandacht wordt besteed aan belangrijke problemen als aansprakelijkheidsbeheer, bescherming van intellectuele eigendom, belastingregelingen en pensioenstelsels.

Brussel, 9 december 2015.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  Bv. de „Europese ingenieurskaart” van de EFANI.

(2)  PB C 226 van 16.7.2014, blz. 10.

(3)  Zie de EP-Resolutie van 15.1.2014.

(4)  Bron: Eurostat.

(5)  PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65, blz. 243, blz. 1.

(6)  PB L 354 van 28.12.2013, blz. 132.

(7)  European Institute for Industrial Leadership (standpuntnota P20-2015).

(8)  PB C 230 van 14.7.2015, blz. 91.

(9)  PB C 226 van 16.7.2014, blz. 10.


Top