EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CN0337

Zaak C-337/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 6 juli 2015 door de Europese Ombudsman tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 29 april 2015 in zaak T-217/11, Staelen/Europese Ombudsman

OJ C 294, 7.9.2015, p. 42–43 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

7.9.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/42


Hogere voorziening ingesteld op 6 juli 2015 door de Europese Ombudsman tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 29 april 2015 in zaak T-217/11, Staelen/Europese Ombudsman

(Zaak C-337/15 P)

(2015/C 294/54)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Europese Ombudsman (vertegenwoordiger: G. Grill, gemachtigde)

Andere partij in de procedure: Claire Staelen

Conclusies

het arrest van het Gerecht in zaak T-217/11 (1) voor zover het tot de conclusie komt (a) dat de Ombudsman meerdere onrechtmatigheden heeft begaan die voldoende gekwalificeerde schendingen vormen van het Unierecht, (b) dat het bestaan van immateriële schade is aangetoond, en (c) dat er een causaal verband bestaat tussen de door het Gerecht vastgestelde schendingen en de immateriële schade, en (2) voor zover de Ombudsman daarbij is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van 7  000 EUR, vernietigen;

het verzoek ongegrond verklaren voor zover het arrest van het Gerecht is vernietigd;

subsidiair,

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor zover het arrest van het Gerecht is vernietigd; en

op rechtvaardige en billijke wijze beslissen omtrent de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn hogere voorziening voert de Ombudsman middelen aan die zijn ontleend aan verschillende onjuiste rechtsopvattingen.

In de eerste plaats heeft het Gerecht volgens hem blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te stellen dat een enkele schending van het zorgvuldigheidsbeginsel volstaat om een voldoende gekwalificeerde schending te doen vaststaan. Volgens de Ombudsman is deze stelling van het Gerecht niet in overeenstemming met de rechtspraak inzake niet-contractuele aansprakelijkheid, die vereist dat er een voldoende gekwalificeerde schending wordt aangetoond van een rechtsregel die ertoe strekt particulieren rechten toe te kennen, en beklemtoont dat het beslissende criterium voor de vaststelling dat een schending voldoende gekwalificeerd is, dat is van de kennelijke en ernstige overschrijding door de betrokken instelling van de aan haar beoordelingsbevoegdheid gestelde grenzen. Het Gerecht heeft geen rekening gehouden met het specifieke karakter van de functie van de Ombudsman en met name niet met het feit dat deze bij het uitvoeren van onderzoeken beschikt over een zeer ruime beoordelingsbevoegdheid.

In de tweede plaats betwist de Ombudsman ook de uitlegging door het Gerecht van het feit dat de Ombudsman, wanneer hem bij een onderzoek een door een instelling verstrekte verklaring overtuigend lijkt, daardoor niet is ontslagen van zijn verantwoordelijkheid om zich ervan te vergewissen dat de feiten waarop deze verklaring berust bewezen zijn, inzonderheid wanneer die verklaring de enige basis vormt voor zijn vaststelling dat er geen sprake is van onbehoorlijk bestuur. De Ombudsman is namelijk van mening dat de instellingen verplicht zijn om hem correcte gegevens te verstrekken en dat het derhalve legitiem is dat hij zijn conclusie baseert op de aan hem overgelegde informatie, zolang er geen elementen aanwezig zijn die de betrouwbaarheid van de verstrekte gegevens in twijfel kunnen trekken. Vanuit dit oogpunt betoogt de Ombudsman dat er geen enkele reden is om te vrezen dat de verstrekte gegevens niet overeenkomen met de feiten.

In de derde plaats deelt de Ombudsman weliswaar de opvatting van het Gerecht dat sommige van zijn antwoorden niet binnen een redelijke termijn zijn ingediend, doch betwist hij dat deze, aan hem toerekenbare, schending van Unierecht kan worden aangemerkt als voldoende gekwalificeerd. Bijgevolg kan de Unie niet niet-contractueel aansprakelijk worden gesteld.

In de vierde plaats is de Ombudsman van mening dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet uit te leggen waarom de schending van het vertrouwen van mevrouw Stael in het ambt van de Ombudsman dient te worden aangemerkt als immateriële schade.

In de laatste plaats betwist de Ombudsman het bestaan van een causaal verband tussen de aan hem verweten schendingen en het feit dat mevrouw Staelen haar vertrouwen in zijn ambt heeft verloren.


Top