EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014IE3718

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Europese film in het digitale tijdperk (initiatiefadvies)

OJ C 230, 14.7.2015, p. 47–51 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

14.7.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 230/47


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Europese film in het digitale tijdperk

(initiatiefadvies)

(2015/C 230/07)

Rapporteur:

Anna Maria DARMANIN

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 6 november 2014 besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over

De Europese film in het digitale tijdperk”.

De afdeling Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 11 november 2014 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 10 en 11 december 2014 gehouden 503e zitting (vergadering van 10 december) onderstaand advies uitgebracht, dat met 190 stemmen vóór en geen stemmen tegen, bij 1 onthouding, werd goedgekeurd.

1.   Aanbevelingen

1.1.

Het EESC is ingenomen met de mededeling van de Europese Commissie getiteld „De Europese film in het digitale tijdperk — Een brug slaan tussen culturele diversiteit en concurrentievermogen” (COM(2014) 272 final), omdat daarin steekhoudende punten worden aangedragen voor discussie en reflectie over een voor Europa zeer belangrijke sector.

1.2.

Er dient sprake te zijn van een passend evenwicht tussen de zakelijke en commerciële waarde van de audiovisuele sector en de waarde ervan voor het Europese culturele erfgoed. Deze twee aspecten kunnen in wezen niet los van elkaar worden behandeld.

1.3.

Het is de hoogste tijd dat openlijk gediscussieerd wordt over één of meer nieuwe innovatieve bedrijfsmodellen voor de Europese filmsector, om de kansen van de digitale wereld te benutten. Het EESC moedigt die sector, de Commissie en de nationale regeringen daarom aan zich open op te stellen en zulke bedrijfsmodellen te bespreken en te promoten.

1.4.

Ook zou naar het financieringsaspect moeten worden gekeken. Getracht moet worden concurrerend te zijn, maar niet ten koste van de culturele dimensie van de Europese film. Het financieringsaspect is met name een zaak van de lidstaten. Niettemin zou openlijk moeten worden gesproken over methoden om zo veel mogelijk financiering te krijgen en over alternatieve financieringsmethoden. In dit verband moet gedacht worden aan het gebruik van overheidsfinanciering voor het aantrekken van particuliere financiering, rationelere benutting van publieke middelen, complementariteit van nationale en Europese financiering en particuliere financiering van nieuwe spelers zoals internetaanbieders en telecombedrijven.

1.5.

Versterking van de creatieve omgeving zou ook een kernprioriteit van het plan van aanpak voor de Europese filmsector moeten worden. Over dergelijke versterking zou in de Commissiemededeling moeten worden gesproken met aandacht voor onderwijs, arbeidsomstandigheden in de sector, ontwikkeling van creatief talent, creatieve uitingen, het genereren van meerwaarde, Europese cinematografische kennis en taal.

1.6.

Het EESC staat achter de idee dat het publiek centraal moet staan in de discussies over de audiovisuele sector, want dat is niet alleen de begunstigde ervan, maar bepaalt ook de ontwikkeling van de sector en is dus trendsettend.

1.7.

Het EESC is van mening dat gegevensverzameling op Europees niveau meer aandacht verdient om een beter inzicht in de filmindustrie te krijgen.

1.8.

Het EESC benadrukt dat in de Commissiemededeling ook de huidige arbeidsomstandigheden voor werknemers, zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemers in de Europese filmsector zouden moeten worden genoemd als een van de uitdagingen. Het werk van deze betrokkenen heeft soms, in verschillende opzichten, een onzeker karakter, deels door de bijzondere omstandigheden in de sector zelf, maar ook door het gebrek aan concurrentievermogen, waardoor wordt getracht op arbeidskosten te besparen.

1.9.

Het EESC beschouwt cinematografische kennis als heel belangrijk om meer Europeanen Europese films te laten waarderen en te doen bezoeken. Het beveelt daarom aan om op EU- en nationaal niveau te beginnen met het bevorderen van Europese cinematografische kennis.

1.10.

Toegankelijkheid is een ander aspect dat meer aandacht zou moeten krijgen. Daarom zouden onderzoek en innovatie moeten worden gericht op het uit de weg ruimen van belemmeringen ten gevolge van bijvoorbeeld taalverschillen of handicaps.

1.11.

Het door de Commissie voorgestelde Europees Filmforum zou alle belanghebbenden uit de audiovisuele sector moeten omvatten. Dat forum is een belangrijk instrument om die hele sector samen te brengen teneinde gemeenschappelijke uitdagingen aan te gaan. Het EESC steunt dit langverwachte adviesforum en benadrukt dat alle belanghebbenden uit de sector er op gelijke voet bij moeten worden betrokken, dus ook de kleinere groepen belanghebbenden en vertegenwoordigers van consumenten en werknemers.

1.12.

Het Europees Filmforum zou zich moeten concentreren op de grote problemen en kansen van het digitale tijdperk en beleid en strategieën moeten vertalen in specifieke sectorale maatregelen.

1.13.

Verder wijst het EESC erop dat de digitale wereld enorm veel kansen voor de filmindustrie biedt (o.a. het perspectief op satellietcommunicatie overeenkomstig de EU-plannen voor 2020), ook al verandert deze wereld snel en kan ze door de sector als uitdagend worden ervaren.

2.   Samenvatting van de Commissiemededeling

2.1.

De filmindustrie in Europa is een instrument voor de Europese culturele diversiteit, ze is zeer divers en ook bijzonder creatief. Ze is een waardevol element van het rijke Europese culturele erfgoed, maar ook een sector die door een reeks uitdagingen ernstig wordt bedreigd.

2.2.

De Commissie heeft in het verleden een aantal richtlijnen opgesteld over specifieke onderdelen van de filmindustrie, zoals intellectuele eigendom. De nu verschenen mededeling is het eerste document sinds lange tijd over de sector in zijn geheel.

2.3.

In de mededeling wordt gewezen op de bijzondere omstandigheden waarmee de Europese filmindustrie te maken heeft:

het Europese filmpubliek: weinig Europese films worden in andere landen in de bioscoop of op tv vertoond;

veranderende consumptiepatronen: er worden nog steeds evenveel films bekeken maar op andere media. Het bioscoopbezoek daalt en meer films worden op tv of via VoD bekeken;

obstakels voor de totstandkoming van een mondiale markt, zoals versnipperde financiering en beperkte internationaliseringsmogelijkheden.

2.4.

De daarmee gepaard gaande uitdagingen worden in het Commissiedocument afgebakend en besproken als aanzet tot verdere discussie. Deze uitdagingen betreffen:

de financiering,

het bedrijfsmodel van de filmsector,

het stimuleren van de creatieve sector,

de toegankelijkheid voor het publiek.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het EESC staat achter het initiatief van de Commissie om de basis te leggen voor verdere discussie tussen alle belanghebbenden en andere spelers uit de audiovisuele sector in Europa. Dergelijke dialoog is al lange tijd nodig en dient absoluut gevoerd te worden, niet alleen om te profiteren van de veranderende digitale wereld en nieuwe technologieën, maar ook om de gevarieerde en complexe Europese filmindustrie te versterken.

3.2.

Het EESC kan zich vinden in de specifieke uitdagingen die de Commissie in haar mededeling noemt, maar zou er nog één aan willen toevoegen: de huidige arbeidsomstandigheden van werknemers, zelfstandigen en ondernemers die in de Europese filmsector actief zijn.

3.3.

Als het gaat over de hoofdthema’s van de te voeren discussie, is het EESC het eens met de in de mededeling aangesneden onderwerpen. Het vindt echter dat ook de volgende thema’s aan bod dienen te komen:

het onderwijskader (niet alleen ondernemersvaardigheden binnen het onderwijssysteem),

de arbeidsomstandigheden en werkomgeving,

het verband tussen toneel en film,

uitgebreidere gegevensverzameling en verspreiding van goede praktijkvoorbeelden,

de interne markt en het verband tussen intellectuele-eigendomsrechten en copyright voor de sector.

3.4.

Verder wijst het EESC erop dat de digitale wereld enorm veel kansen voor de filmindustrie biedt, ook al verandert deze wereld snel en kan ze door de sector als uitdagend worden ervaren. Hierbij valt o.a. te denken aan het perspectief op satellietcommunicatie overeenkomstig de EU-plannen voor 2020 inzake satellietinfrastructuur en aan het gebruik van satellieten om films op een gemakkelijkere, milieuvriendelijkere en kostenefficiëntere manier aan bioscopen toe te sturen.

4.   Specifieke opmerkingen

Financieringskader van de audiovisuele sector

4.1.

Het EESC steunt de gedachte dat de overheidssteun voor de sector niet per se hoeft te worden verhoogd, maar veeleer moet worden geoptimaliseerd om de meerwaarde voor de filmindustrie te vergroten. Overheidssteun is een zaak van de lidstaten. EU-steun zou de doeltreffendheid van de lokale steun ten goede moeten komen. Al deze publieke financiering zou echter ook moeten worden gebruikt om meer particuliere financiering aan te trekken.

4.2.

Het financieringsmodel van de audiovisuele sector moet zijn gebaseerd op steun voor verschillende soorten producten en een mix van rechtstreekse subsidies en hefboomfinanciering om het particuliere investeerders gemakkelijker te maken zich op de markt te begeven. Het is essentieel dat overheidssteun fungeert als financiële hefboom. Aldus kan publiek geld rationeler worden ingezet en de aandacht worden gericht op culturele producten.

4.3.

Het EESC wijst op het fragiele evenwicht tussen concurrentievermogen en creativiteit. Overheidssteun zou niet voor het één óf het ander moeten zijn bestemd, maar op gepaste wijze moeten worden verdeeld.

4.4.

Als aanvulling op de vragen die de Commissie t.a.v. overheidsfinanciering opwerpt als discussiebasis, zou het EESC het volgende willen opmerken:

4.4.1.

Op supranationaal niveau zou grondig moeten worden nagedacht over het creëren van een Europees filmmerk. Nationale vermeldingen zijn belangrijk en zouden altijd deel moeten blijven uitmaken van de filmcredits, maar daarnaast moet er ook een Europees merk worden ontwikkeld, niet alleen op mondiaal, maar ook op nationaal niveau.

4.4.2.

Garantiefondsregelingen en fiscale prikkels zijn de belangrijkste financiële instrumenten waarvan gebruik zou moeten worden gemaakt. Dankzij de eerste — zeker als ze voldoen aan de Basel-criteria — verstrekken banken gemakkelijker leningen; de laatste bevorderen (quasi-)eigenvermogensinvesteringen. Deze instrumenten moeten zo worden gestructureerd dat ze een aanvulling vormen op Europese financiële initiatieven, zoals Creatief Europa, de garantiefondsen voor kleine en middelgrote ondernemingen en de structuurfondsen.

4.4.3.

Niet alleen het programma Creatief Europa, maar ook andere financieringsinstrumenten, zoals Horizon 2020 en Erasmus+, zouden op gepaste wijze in de filmsector gebruikt en daarvoor ingezet moeten worden.

4.5.

De Commissie spreekt in haar mededeling over particuliere investeringen als financieringsmiddel. Het EESC zou graag zien dat nieuwe spelers in de digitale wereld bijdragen aan de financiering van de sector. Zulke spelers zijn bijvoorbeeld telecombedrijven en aanbieders van inhoud.

4.6.

Losse initiatieven volstaan niet. Regeringen en de EU moeten een financiële infrastructuur voor de audiovisuele sector ontwikkelen die is gericht op levering en stimulering van meerdere financiële en niet-financiële diensten — o.a. op het vlak van capaciteitsopbouw — voor de hele sectorale keten van ontwikkeling, productie en distributie.

Innovatief ondernemingsklimaat

4.7.

Het EESC heeft deelgenomen aan de discussies over intellectuele-eigendomsrechten, de digitale interne markt en de AVMS-richtlijn. Toch staat het achter het idee om na te denken over niet-alledaagse bedrijfsmodellen die passen bij het huidige digitale tijdperk met al zijn technologische veranderingen. Het onderstreept ook dat het al bestaande beleid voor de audiovisuele sector beter dient te worden gestroomlijnd.

4.8.

Nieuwe bedrijfsmodellen moeten worden onderzocht en doortastende besluitvorming moet worden aangemoedigd. Dat vereist wel dat alle belanghebbenden open en volledig bij de discussies over de verandering van bedrijfsmodellen worden betrokken. Die discussies dienen bovendien vanuit de sector zelf te komen.

4.9.

Het EESC gelooft ten stelligste dat het ondernemingsklimaat cruciaal is voor het succes van de sector. Daarom roept het alle belanghebbenden op open te staan voor nieuwe innovatieve bedrijfsmodellen, niet alleen om ten volle te profiteren van het digitale tijdperk, maar ook om zich aan te aanpassen aan de snel veranderende consumptiepatronen.

4.10.

Bij de producenten en omroeporganisaties is een mentaliteitsverandering nodig. Omdat film- en televisieproducties in de toekomst naast multimediaproducten zullen bestaan, moeten deze spelers verschillende bedrijfsmodellen ontwikkelen afhankelijk van het soort product. Ze zouden verschillende budgetten en releasestrategieën moeten overwegen naar gelang van het karakter en commerciële potentieel van specifieke producties. Tegelijkertijd moeten regeringen het model van overheidsfinanciering herzien met het oog op een evenwichtigere mix van diverse soorten steun.

4.11.

Het EESC waarschuwt dat bestaande bedrijfspraktijken niet zomaar mogen worden overgenomen zonder de hele bedrijfsvoering vanuit een totaal andere, innovatieve invalshoek te bekijken. Het vaststellen van flexibelere releaseperiodes bijvoorbeeld, hoeft niet noodzakelijkerwijs een van de bedrijfsoplossingen te zijn waar het digitale tijdperk om vraagt.

Versterking van de creatieve omgeving

4.12.

Het EESC vindt samenwerking tussen filmscholen essentieel om de sector verder te versterken. Het onderstreept bovendien dat ook deze belanghebbenden bij de op Europees niveau gehouden discussies van de filmindustrie moeten worden betrokken.

4.13.

Een feit uit de praktijk waar in dit verband grondig naar zou moeten worden gekeken, is dat de technologie zo snel verandert dat filmscholen vaak alweer gedateerde technologie gebruiken om hun studenten op te leiden. Dit stelt die scholen voor grote problemen en leidt in veel gevallen tot afgestudeerde producers die niet voorbereid zijn op de techniek waarmee zij in de sector te maken krijgen.

Toegankelijkheid en het bereiken van nieuw publiek

4.14.

Het EESC staat achter de idee dat het publiek absoluut de drijvende kracht moet zijn in de Europese filmsector. Het onderstreept daarom dat op Europees niveau adequate gegevens ter zake nodig zijn en dat ook consumentenorganisaties bij de discussies van belanghebbenden moeten worden betrokken, zoals het Europees Filmforum.

Gegevensverzameling en -analyse

4.15.

Het EESC is van mening dat gegevensverzameling op Europees niveau meer aandacht verdient om een beter inzicht in de filmindustrie te krijgen. Er zouden niet alleen over het filmpubliek gegevens moeten worden verzameld, maar ook over de benutting van financiering op diverse niveaus, het concurrentievermogen van de sector en de werkomgeving en arbeidsomstandigheden.

4.16.

Het EESC beseft ook dat op nationaal en EU-niveau een gegevensbron nodig is met onder meer data die financiële tussenpersonen gebruiken om investeringsrisico’s te beoordelen en te beheren.

Werkomgeving en arbeidsomstandigheden

4.17.

Het EESC vindt dat de werkomgeving en arbeidsomstandigheden in de filmsector zeker punten van aandacht en discussie moeten zijn. Omdat de sector zo divers is, zijn er vaak weinig gegevens hierover voorhanden met weinig aandacht voor dit aspect tot gevolg.

4.18.

Helaas komt onzeker werk nog altijd meer en meer in de filmsector voor, deels door de bijzondere omstandigheden in de sector zelf (bijv. productie binnen een kort tijdsbestek), maar ook door het gebrek aan concurrentievermogen, waardoor wordt getracht op arbeidskosten te besparen.

4.19.

Het EESC dringt er daarom bij de Commissie op aan om ook deze problematiek in de mededeling te noemen als een van de uitdagingen en daar tijdens discussies aandacht aan te besteden. Vertegenwoordigers van de werknemers in de filmsector zouden bij de discussies van belanghebbenden en het Europees Filmforum moeten worden betrokken.

Europees Filmforum

4.20.

Het EESC steunt het initiatief van de Commissie tot oprichting van het Europees Filmforum. Het is de hoogste tijd dat de sector zich verenigt om te discussiëren over het concurrentievermogen van de filmindustrie in het digitale tijdperk.

4.21.

Het EESC benadrukt dat alle belanghebbenden op gelijke voet bij dit forum moeten worden betrokken, dus ook de kleinere en „minder machtige” groepen belanghebbenden alsmede vertegenwoordigers van consumenten en werknemers.

4.22.

Voor de televisiewereld zijn de gevolgen van het digitale tijdperk minder ingrijpend dan voor de filmindustrie, maar toch zou ook zij, als belangrijke component van de audiovisuele sector, bij het forum en het algemene debat moeten worden betrokken.

Bevordering van Europese cinematografische kennis

4.23.

Het EESC beschouwt cinematografische kennis als heel belangrijk om meer Europeanen Europese films te laten waarderen en te doen bezoeken. Het beveelt daarom aan om op EU- en nationaal niveau te beginnen met het bevorderen van Europese cinematografische kennis. Daarvan zou niet alleen de filmsector zelf profiteren, maar dit zou ook een belangrijk element van de Europese culturele diversiteit voor het voetlicht brengen. Het specifieke model dat op scholen voor filmbesprekingen wordt gebruikt, is in dit verband minder geschikt. Volgens het EESC zouden modellen en campagnes moeten worden ontwikkeld die de aandacht vestigen op de successen, schoonheid en kunstwaarde van de Europese film.

Toegankelijkheid

4.24.

Taal kan worden gezien als een obstakel om in Europa en wereldwijd filmpubliek te bereiken. Taal is een fysieke barrière maar ook een onderdeel van de culturele diversiteit. Bovendien is het bekijken van films een goede manier om vreemde talen te leren. Toch vindt het EESC dat Horizon 2020-steun ook zou moeten worden aangewend voor innovatieve en kostenefficiënte manieren van nasynchronisatie m.b.v. toonaangevende en opkomende technologieën.

4.25.

Verder beveelt het EESC de audiovisuele sector nadrukkelijk aan om zijn producten met de daarvoor beschikbare middelen toegankelijk te maken voor publiek met visuele en/of auditieve beperkingen. Ook zou moeten worden onderzocht hoe de middelen daartoe kostenefficiënter kunnen worden gemaakt.

Brussel, 10 december 2014.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE


Top