EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012AE1054

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Energie-educatie” (verkennend advies)

OJ C 191, 29.6.2012, p. 11–17 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

29.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 191/11


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Energie-educatie” (verkennend advies)

2012/C 191/03

Rapporteur: Edgardo Maria IOZIA

Het Deense voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie heeft op 11 januari 2012 besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité (hierna: EESC) overeenkomstig artikel 304 van het VWEU om een verkennend advies te vragen over

Energie-educatie.

De afdeling TEN, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 11 april 2012 goedgekeurd.

Het EESC heeft tijdens zijn op 25 en 26 april 2012 gehouden 480e zitting (vergadering van 25 april) onderstaand advies uitgebracht, dat met algemene stemmen werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   „De problemen die bij de ontwikkeling in de wereld spelen, kunnen onmogelijk worden opgelost zolang de wereldmachten niet ook hun groeimodel opnieuw ter discussie stellen” (Connie Hedegaard, eurocommissaris voor Klimaat).

1.2   Het EESC heeft oog voor de strategische rol van energie-educatie. De overgang naar een koolstofarme economie (waarin ook is voorzien in de routekaart van de Commissie voor 2050) vergt een verregaande gedragsverandering. Zonder het maatschappelijk middenveld is verwezenlijking van de doelstellingen van de EU uitgesloten. Dit geld met name voor het streven voor de middellange termijn om het energieverbruik vóór 2020 met minstens 20 % te verminderen.

1.3   Hoofdthema's van energie-educatie zijn de strijd tegen de klimaatverandering en het streven om de harmonie tussen mens en natuur te herstellen. Het is onze taak om de blik op de toekomst te richten, inzicht te verkrijgen in de behoeften van de samenleving en daarop vooruit te lopen. De EU is op een keerpunt aangekomen: in deze uiterst belangrijke tijd moeten nationale en lokale overheden, scholen, universiteiten, onderzoekscentra, ondernemingen, industrieën, banken, vakbonden, ngo's en de media deel hebben aan een geïntegreerde benadering op diverse niveaus.

1.4   Van zeer groot belang is dat er ngo's zijn die al ervaring hebben opgedaan met modellen en instrumenten voor energie-educatie. Energie-educatie zal vooral veel effect sorteren als diverse beroepsorganisaties in de rijk geschakeerde wereld van de verenigingen en leerkrachten op de diverse onderwijsniveaus kennis en ervaring uitwisselen. De combinatie van methoden die het meest geslaagd zijn gebleken enerzijds en didactische ervaring anderzijds biedt de grootste kans op optimale resultaten.

1.5   Er moeten op het gebied van educatie, onderwijs en opleiding vernieuwende methoden worden uitgedacht, in combinatie met methoden die al worden toegepast en waarvan de deugdelijkheid al is gebleken. ICT speelt daarin een doorslaggevende rol.

1.6   Het EESC steunt het SET-plan (Europees strategisch plan voor energietechnologie), een nieuw initiatief voor energie-educatie en opleiding, dat academische instanties, onderzoekscentra en organisaties van het bedrijfsleven bijeenbrengt. Publiek-private partnerschappen, vooral op het gebied van onderzoek en innovatie, hebben uitstekende resultaten opgeleverd en moeten ook in de toekomst nog worden gesteund. Het EESC adviseert de Commissie om haar steun aan deze initiatieven zeker niet te onthouden.

1.7   Met energie-educatie kan worden bijgedragen aan de oplossing van problemen als gevolg van (energie-)armoede. Alle burgers moeten aanspraak kunnen maken op betaalbare energie.

1.8   De EU moet het nodige doen om tegemoet te komen aan de prioriteit die aan energie-educatie is gegeven en daarvoor voldoende middelen uittrekken in het komende meerjarige financiële kader.

1.9   Ook EDEN, het Europees netwerk van nationale fora voor energie- en milieueducatie dat is gebaseerd op al op dit gebied opgestarte lokale, nationale, Europese en internationale initiatieven, verdient steeds meer steun.

2.   Inleiding

2.1   Educatie behoort tot de voornaamste aanjagers van gedragsverandering. In onderhavig advies wordt de nadruk gelegd op de onmisbare rol daarin van educatie en op het concept: „De beste energie is uitgespaarde energie (1).

2.2   Het EESC heeft al in 2009 een door de eurocommissaris voor energie aangevraagd verkennend advies opgesteld over „Onderwijs- en opleidingsbehoeften voor een samenleving met koolstofvrije energieopwekking (2). Het houdt vast aan de aanbevelingen in dit advies, maar voegt daar suggesties aan toe in het licht van de ontwikkelingen die zich sindsdien hebben voorgedaan.

2.3   De tijden veranderen: door de verandering die we nu meemaken en waarmee de toekomstige generaties wereldwijd zullen moeten leren leven, gaat het onderwerp „duurzame energie” steeds meer de doorslag geven voor de - individuele en collectieve – politieke en industriële keuzen die moeten worden gemaakt. Deze overgangsperiode, die bijna een revolutie kan worden genoemd, zal uitmonden in een systeem waarin onze gewoonten en denkwijze volledig worden omgegooid. Er resteert maar weinig tijd om die overgang in goede banen te leiden. Daarom moeten er zo gauw mogelijk programma's en initiatieven worden opgestart voor de lange termijn.

2.4   Energie en milieu

2.4.1   Energie is onontbeerlijk in het leven van de mens. Een van de voornaamste redenen waarom de vraag naar energie is toegenomen, is dat de levenswijze en het consumptiegedrag van de burgers drastisch zijn veranderd. Europa zal de komende decennia het hoofd moeten bieden aan tal van uitdagingen in verband met zijn energievoorziening. Men denke daarbij o.m. aan het volgende:

de noodzaak om te leren omgaan met de gevolgen van de klimaatverandering;

de stijgende bevolkingscijfers en de vergrijzing;

migratiebewegingen;

de continuïteit van de energievoorziening;

de vermindering van de afhankelijkheid van de invoer van energie;

energie-efficiëntie;

de bestrijding van (energie-)armoede;

de waarborging van toegang tot energie voor alle verbruikers (particulieren en ondernemingen);

duurzame mobiliteit;

natuurrampen (overstromingen, aardbevingen, vloedgolven e.d.);

de schaarsheid van hulpbronnen (energie, water, grondstoffen);

de stijging van de wereldwijde vraag naar energie;

de bevordering van bronnen van hernieuwbare energie;

ICT (slimme netwerken enz.);

de factor „mens” (educatie, gedrag/gewoonten);

de globalisering;

de veiligheid;

het concurrentievermogen.

2.5   De prioriteiten van de EU en energie-educatie

2.5.1   De EU heeft er belang bij om die toekomstige uitdagingen goed in het oog houden voor de verwezenlijking van de voornaamste doelstellingen van het Europese energiebeleid: continuïteit van de energievoorziening, concurrentievermogen en duurzaamheid. Ook moeten daartoe de nodige veranderingen worden doorgevoerd.

2.5.2   Daarom moet hieraan een nieuwe impuls worden gegeven. Alle burgers moeten worden doordrongen van het belang van energievraagstukken en van de risico's die ontstaan als de voorgenomen doelstellingen niet worden gehaald. Een slimme energie-educatie zal de doorslag geven voor de gewenste gedragsverandering: zo moeten er beslist specifieke maatregelen voor energie-educatie worden genomen t.a.v. de ioniserende straling van radioactieve residuen die schadelijk kunnen zijn voor mens en milieu (3).

3.   Kanttekeningen bij energie-educatie

3.1   Energie-educatie is een belangrijk middel om een nieuw duurzaam groeimodel te ontwikkelen en een nieuwe energiecultuur te promoten. Dit horizontale vraagstuk vraagt om een geïntegreerde benadering waarin diverse aspecten van het moderne bestaan en het maatschappelijk middenveld zijn verwerkt en waarbij alle sectoren (landbouw, dienstverlening, industrie, de bouw) en burgers worden betrokken.

3.2   Voortdurende scholing, ofwel een proces waarin burgers – al dan niet in schoolverband – hun leven lang (bij)leren, is noodzakelijker dan ooit. Van belang is dat wordt vormgegeven aan een traject voor slimme energie-educatie waardoor de diverse aspecten van het leven in groepsverband (gezin, school, werkplek, culturele organisaties, vrijetijdsbesteding) onder één noemer worden gebracht.

3.3   Rationeel en verantwoord gedrag heeft baat bij maatregelen om een efficiënter verbruik van energie te vergemakkelijken, daartoe te motiveren en dat verbruik steeds efficiënter te helpen maken. Nuttig in dat verband is duidelijke, begrijpelijke, geloofwaardige en vooral toegankelijke informatie over technische procedés waarvoor energie nodig is. Onderwijs is in dit verband onontbeerlijk als middel om zowel in de EU als in de lidstaten draagvlak te creëren voor de wetgeving inzake energiebesparing en de maatregelen op het gebied van energie-efficiëntie.

3.4   Energie-educatie moet beginnen op de kleuter- en de lagere school. Kinderen begrijpen heel goed wat er allemaal speelt bij energie en zijn erg ontvankelijk voor nieuwe ideeën en gewoonten. Zij kunnen invloed uitoefenen op de zienswijze en handelingen van hun ouders en alle andere mensen in hun omgeving. De leerlingen van vandaag zijn de arbeiders, administratieve medewerkers, leerkrachten, ingenieurs, architecten, politici en ondernemers van morgen. De besluiten die kinderen in hun verdere leven gaan nemen, zullen ingrijpende gevolgen hebben voor het verbruik van de hulpmiddelen in onze samenleving.

3.5   Vraagstukken aangaande alle aspecten van het verbruik van energie en de verandering van het klimaat zouden deel moeten uitmaken van de leerprogramma's in alle lidstaten, van de lagere en middelbare school, via de universiteiten tot aan de gespecialiseerde opleidingen. Jongeren moeten beslist nu worden gevormd voor de beroepen van de toekomst. Door energie-educatie kunnen de praktische vaardigheden worden bijgebracht die nodig zijn om te voldoen aan de nieuwe eisen die door de energiesector zullen worden gesteld: op die manier wordt banengroei op de korte en de middellange termijn gemakkelijker gemaakt.

3.6   De liberalisering van de energiemarkt en de nieuwe technologie in deze sector plaatsen de consumenten, die hun energie tot nu toe altijd hebben onttrokken aan bedrijven in een monopoliepositie, voor een geheel nieuwe situatie. Energie-educatie zou daarom ook moeten gaan over vragen als: Hoe kun je slimme meters gebruiken om minder energie te verbruiken? Welke rechten en plichten hebben consumenten die een overeenkomst sluiten met een energieleverancier? en Hoe moet je je ecologische voetafdruk berekenen?, en over groene etikettering. De resultaten van de ervaring m die met Dolceta is opgedaan (www.dolcta.eu), zijn van het allergrootste belang. Het EESC adviseert dan ook met klem om dit materiaal niet verloren te laten gaan door de bekendheid ervan bij het grote publiek in stand te houden.

3.7   Energie-educatie houdt niet op na de schooltijd. Kinderen en jongeren kunnen hun hele wijde sociale omgeving beïnvloeden, zowel via de gezinnen waaruit ze komen als via hun vriendenkring. Op die manier kunnen zij volwassenen aanzetten tot gedrag dat een positieve spiraal op gang brengt. Om significante resultaten te bereiken, moet er dus vooral voor worden gezorgd dat energie-educatie continuïteit krijgt en dat niemand ervan wordt uitgesloten. De opleiding moet worden uitgebreid en geconsolideerd door deze ook open te stellen voor een veeltal van subjecten: volwassenen en beroepsbeoefenaren (ingenieurs, architecten, opiniemakers e.a.). Ook is er behoefte aan doelgericht beleid voor de vorming van opleiders.

3.8   Het leertraject is erg complex. Het aantal actief betrokkenen bij dit proces is groot, waarbij ieder een geheel eigen functie vervult. Van belang is dat voor iedere doelgroep wordt uitgezocht wat de meest geschikte methode voor die educatie is en dus dat een adequaat didactisch en educatieprogramma wordt uitgewerkt waarin rekening wordt gehouden met leeftijd, geslacht, culturele verschillen en onderwijsniveau. Nieuwe instrumenten, zoals de sociale media, zouden met de nodige behoedzaamheid moeten worden onderzocht en verder uitgebouwd.

4.   De rol van de Europese Unie

4.1   De EU kan bijdragen aan een kwaliteitssprong in onderwijs en opleiding door de lidstaten tot samenwerking aan te sporen en hun activiteiten zo nodig te steunen of te integreren (zie artikelen 149 en 150 van het Verdrag). De EU mag niet aflaten de kwaliteitsnormen van het onderwijs op alle gebieden op te trekken, maar zou daarbij ook bijzondere aandacht moeten besteden aan de behoefte aan nieuwe kennis en vaardigheden in de energiesector. Een belangrijke bijdrage in dit opzicht wordt al geleverd door de webpagina www.energy.eu. Zo heeft Europa o.m. scheikundigen nodig om aan de opslag van zonne-energie te werken en ingenieurs om slimme netwerken te ontwerpen en op te bouwen. Bovendien zou in Europa het „bandwagon”-effect moeten worden voorkomen. Een voorbeeld daarvan is de subsidiëring van de productie van biobrandstoffen in de ontwikkelingslanden die ongewenste gevolgen heeft opgeleverd, zoals in het geval van de teelt van jatrofa (een spontaan in de woestijn voorkomende oliehoudende plant) in een aantal Afrikaanse landen.

4.1.1   Van doorslaggevend belang is dat de Commissie bij de uitwerking van het volgende meerjarige financiële kader rekening houdt met energie-educatie als onlosmakelijk onderdeel van de Europese strategie om de energie- en klimaatdoelstellingen van de EU voor 2020 en 2050 te verwezenlijken.

4.2   De rol van overheidsinstanties

4.2.1   Met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel is onderwijs een sector waarvoor de lidstaten de exclusieve bevoegdheid hebben. Anders gezegd dragen de lidstaten volledige verantwoordelijkheid voor de inhoud en organisatie van hun eigen stelsels voor onderwijs en opleiding. Nationale overheden zouden moeten bevorderen dat alle actoren van de samenleving mogen meepraten over de prioritering van energievraagstukken en de uitwerking van energieprogramma's. Ook zouden de nationale overheden regelingen moeten treffen voor het toezicht op informatie en de consumenten meerdere instrumenten ter beschikking moeten stellen, zoals websites om prijzen te vergelijken en/of bijgewerkte informatie te vinden over diverse aspecten van energie.

4.2.2   Bestuurlijke overheden moeten het goede voorbeeld geven. Regionale overheden moeten, samen met provincies en lokale gemeenten, voor een doeltreffende coördinatie van de activiteiten zorgen, waarvan het doel is om bij te dragen aan de vorming van een algemene cultuur van energiebesparing. Het besef dat verandering nodig is, de methoden die er zijn voor energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energie moeten gemeengoed van alle burgers worden. Daarom moeten instanties zich niet alleen bezighouden met normalisering en technische regelingen, maar ook met wijdvertakte maatregelen om alle burgers, ondernemingen en beroepsorganisaties te informeren en te sensibiliseren. Zo'n voorbeeldfunctie vervult het EESC zelf ook met zijn interne programma EMAS (Eco-Management and Audit Scheme). Dankzij dit programma heeft het van het Brussels instituut voor milieubeheer (BIM) de hoogste milieuonderscheiding gekregen: het label „Ecodynamische onderneming”.

4.3   De rol van scholen

4.3.1   Veel kennis en ideeën worden opgedaan op school. Het onderwijs op scholen is gebaseerd op een traditioneel systeem dat op nationaal niveau enkele hiaten vertoont. Enkele uitzonderingen daargelaten, ontbreken programma's voor energie- en milieueducatie en vaak ook leerkrachten die zijn opgeleid en gediplomeerd om hier les in te geven. Daarom en om andere redenen moeten scholen hun leerlingen voortaan de kans geven om meer kennis op te doen over energiebesparing, energie in het algemeen, wetenschap, het milieu en het klimaat. Zo worden zij doordrongen van het belang van energie-efficiëntie en krijgen zij de sociale vaardigheden en het analytische vermogen die hen in staat stellen om een rationeel oordeel te vellen. Dit rationele oordeel zal op den duur leiden tot gedragsverandering. Kennis over energie en milieu zou kunnen worden opgenomen in de lijst van basisvaardigheden van het Europese referentiekader voor voortdurende bij- en omscholing. Leerkrachten spelen hierin een uiterst belangrijke rol. Hun moet dan ook lesmateriaal ter beschikking worden gesteld dat aangepast is aan het onderwijsniveau en geschikt is om les te geven in het betrokken onderwerp. Didactische programma's moeten altijd van bijgewerkte middelen zijn voorzien en adequate acties omvatten die zijn opgezet om leerkrachten op dit gebied te vormen en te steunen. Ingevolge het Bologna-proces spelen universiteiten hierin een doorslaggevende rol. Immers, een van de doelstellingen van dit proces is dat er een onderwijsstelsel wordt opgezet dat steeds beter aansluit bij de snel evoluerende geglobaliseerde wereld en waarmee de belangen van de EU in de wereld steeds beter worden gediend, zodat afgestudeerden in ruil daarvoor overal op het grondgebied van de EU gemakkelijker met hun diploma's terechtkunnen.

4.4   De rol van ondernemingen

4.4.1   Van doorslaggevend belang is dat wordt samengewerkt tussen onderwijsinstellingen en bedrijfsleven: een partnerschap dat al in 2009 de steun heeft gekregen van het EESC (4). Dankzij de voor de sectoren in de diverse beroepsgroepen - en dan met name het mkb - kenmerkende flexibiliteit kan zo'n partnerschap een van de voornaamste bronnen van werkgelegenheid worden in tijden van crisis. Ook kan met zo'n partnerschap een significante impuls worden gegeven voor de ontwikkeling van ondernemingsgeest en creativiteit. Onderzoek en innovatie zouden onlosmakelijk deel moeten uitmaken van dit partnerschap, zodat nieuwe technologie snel kan worden overgedragen. Vakmensen (ingenieurs, architecten enz.) zouden voortdurend moeten worden bijgeschoold in de laatste ontwikkelingen van de relevante sector. Bovendien zouden werknemers op de werkplek moeten worden getraind in zuinig omgaan met energie.

4.5   De rol van banken

4.5.1   Het bankwezen is van groot belang voor economie en samenleving. Keer op keer spelen banken een rol in het dagelijks leven van de burgers. Daarbij zou die rol niet beperkt moeten blijven tot die van bemiddelaar als het gaat om geld: banken zouden ook moeten optreden als bemiddelende instantie waarin de burgers vertrouwen hebben. Banken zouden acties die op energie- en milieueducatie zijn gericht, kunnen steunen door daarvoor speciale financieringsfaciliteiten te bieden, gekoppeld aan adequate voorlichtingsmaatregelen. Op die manier worden er dus stimulansen gegeven voor „groene” investeringen in uiteenlopende sectoren van de economie (de bouw, vervoer enz.).

4.6   De rol van vakbonden

4.6.1   Vakbonden kunnen veel bijdragen aan de totstandbrenging van een proces waarin educatie en beroepsopleiding worden ingezet als middelen om één doel te bereiken, nl. het ideaal van beschaving en duurzame ontwikkeling. Zo vraagt de „groene” economie om personeelsmedewerkers die geschoold zijn en in staat om zich aan te passen aan de door de vooruitgang van de technologie, onderzoek en innovatie teweeggebrachte veranderingen. Vakbonden kunnen ook een strategische rol spelen voor het gedrag van het individu. Immers, vakbonden kunnen hun leden sensibiliseren op dit gebied, eventueel zelfs door een soort contract met hen te sluiten, waarbij positief gedrag en daadwerkelijke energiebesparingen worden beloond. Samenwerking tussen vakbonden en werkgeversorganisaties op dit gebied kan ook veel vruchten afwerpen.

4.7   De rol van maatschappelijke organisaties (ngo's)

4.7.1   Consumentenbonden en milieuorganisaties spelen een doorslaggevende rol vanwege hun uitzonderlijke functie in de overdracht van kennis en vaardigheden. Deze organisaties zouden moeten worden betrokken bij campagnes om de burgers te doordringen van het belang van vraagstukken als „consumptie” en „energie-efficiëntie”. Die betrokkenheid zou alle stadia daarvan moeten betreffen: programmering, ontwerp, besluit over de inhoud, voorlichting, suggesties, verspreiding, beoordeling van de resultaten.

4.7.2   Niet-gouvernementele organisaties zouden de natuurlijke gesprekspartners moeten zijn van nationale overheden. Ook zouden zij moeten worden gesteund in hun educatieacties waar de hele samenleving op den duur baat bij zal hebben. De volgende acties zouden moeten worden toevertrouwd aan doortastende organisaties die deskundig zijn op het gebied van energie-educatie: programma's voor informele educatie, de betrekkingen met leerkrachten, de organisatie van leerzame bezoeken in het veld, speciaal opgezette mini campussen en publicaties die zijn afgestemd op de diverse leeftijdsgroepen.

4.8   De rol van de (sociale) media

4.8.1   De media hebben een strategische betekenis en functie als het gaat om de verspreiding van waarheidsgetrouwe informatie en van educatieacties voor alle burgers in alle leeftijdsgroepen. De berichten die in het kader van programma's voor de verspreiding van informatie over energie- en milieuvraagstukken worden afgegeven, moeten altijd wetenschappelijk onderbouwd en cultuurneutraal zijn. Voorkomen moet worden dat de media, en dan met name de televisie, worden ingezet zonder dat informatie van tevoren zorgvuldig inhoudelijk wordt nagetrokken. Er staan bij energie en milieu gigantische belangen op het spel: met de informatie die erover wordt gegeven, kunnen burgers – al dan niet ten goede – worden beïnvloed die niet over de kennis en het kritische vermogen beschikken om de ontvangen informatie welbewust te kunnen beoordelen.

4.8.2   De sociale media vervullen een even belangrijke en gevoelige functie, met name omdat hun doelgroep vooral bestaat uit jongeren die geneigd zijn emotioneel te reageren en zich gemakkelijk laten winnen voor vraagstukken van deze omvang. Al degenen die deze media gebruiken, zouden zich moeten houden aan een code van regels en zouden het goed moeten vinden om te worden gescreend. Ook zouden zijn bereid moeten zijn om tendentieuze informatie of informatie die voor meerderlei uitleg vatbaar is, eventueel te wijzigen.

4.8.3   Dat de sociale media in de toekomst alleen maar aan belang zullen winnen, behoeft geen betoog (nu al zijn er meer mensen op die media aangesloten dan er mensen op aarde waren in het begin van de twintigste eeuw). De grote hoeveelheid informatie die beschikbaar is, zal - niet alleen qua taalgebruik, maar ook qua soort gegevens - verandering brengen in de manier waarop informatie wordt gegeven. Het onderwijs zal niet onberoerd blijven: ingewikkelde en complexe boodschappen zullen voortaan in een vereenvoudigde, voor iedereen pasklare vorm moeten worden gegoten (http://en.wikipedia.org/wiki/List_of_social_networking_websites).

5.   De prioriteiten van het EESC

Het EESC vestigt de aandacht op de volgende prioriteiten:

5.1

Ondervanging van de gevolgen van de klimaatverandering: aanpassingsvermogen en noodzaak van adequate beroepsprofielen. Dat het klimaat verandert, is inmiddels wetenschappelijk bewezen en wordt wereldwijd in brede kringen onderkend. Gebeurtenissen als overstromingen zullen zich steeds vaker gaan voordoen. Het voortbestaan van het leven op aarde zal ook gaan afhangen van ons vermogen om ons aan deze verschijnselen aan te passen. Verder vormt het ontbreken van mensen die hier naar behoren beroepsmatig hun schouders onder kunnen zetten, een ernstige bedreiging voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de EU op de korte, middellange en lange termijn.

5.2

Energie-efficiëntie. Energie-efficiëntie staat centraal in de Europa 2020-strategie. Door het gecumuleerde effect van de onverkorte uitvoering van bestaande én nieuwe maatregelen zal ons dagelijks leven er heel anders gaan uitzien. De Commissie gaat ervan uit dat gezinnen door die maatregelen jaarlijks tot 1 000 euro kunnen gaan besparen op hun energierekening, dat het concurrentievermogen van de Europese ondernemingen groter zal worden, dat er tot twee miljoen banen zullen worden gecreëerd en dat de uitstoot van broeikasgassen jaarlijks met 740 miljoen ton zal worden verminderd (5). Belangrijk voor dit proces is dat de gebruikers van energie er hun steun aan geven. Alle burgers, dus ook alle volwassenen, moeten zich anders gaan gedragen. Daarom moet er adequate en betrouwbare informatie over energie worden gegeven.

5.3

Bestrijding van (energie-)armoede. Een nieuwe maatschappelijke prioriteit is de strijd tegen (energie-)armoede: deze strijd moet op alle niveaus worden aangegaan. Een naar verwachting ook voor de komende jaren aanhoudende tendens is dat fossiele brandstoffen almaar duurder worden. Als niet snel en krachtdadig wordt opgetreden, zal het aantal met energiearmoede bedreigde consumenten ook omhoog schieten (6).

5.4

Gegarandeerde toegang tot energie voor iedereen (particulieren en ondernemingen). Energie is een gemeenschappelijk goed en een conditio sine qua non voor welvaart in een land. Daarom moet energie beslist toegankelijk worden gemaakt voor alle burgers/consumenten, en wel tegen betaalbare prijzen die de komende jaren niet te veel en geen onvoorspelbare schommelingen mogen vertonen.

5.5

Duurzame mobiliteit. De toenemende noodzaak om personen en goederen te vervoeren, verhoogt het risico op vervuiling en congestie, vooral in steden. Er moet een vorm van mobiliteit tot stand worden gebracht die wordt gekenmerkt door duurzaamheid, milieuvriendelijkheid en energie-efficiëntie. In dit opzicht is comodaliteit van het allergrootste belang.

5.6

Schaarsheid van de hulpbronnen (energie, water, grondstoffen). De wereldbevolking loopt op van zes naar negen miljard. Daardoor zal de internationale concurrentie om natuurlijke hulpbronnen feller worden en zal het milieu verder onder druk komen te staan (7). Basishulpbronnen - zoals lucht, water, aarde, bossen en voedsel - moeten dus beslist in stand worden gehouden om duurzame groei te kunnen bevorderen en een moderne economie tot stand te kunnen brengen.

5.7

ICT. Informatie- en communicatietechnologie is niet meer weg te denken uit de informatie- en kennismaatschappij. Zo zal de slimme distributie van energie tegen betaalbare prijzen in grote mate bijdragen tot gedragsverandering bij de komende generaties.

6.   Opgedane ervaring

6.1   In Europa en de rest van de wereld is al veel ervaring opgedaan met educatie om efficiënt met energie om te leren gaan en het milieu beter te beschermen. Dit gebeurt in de vorm van initiatieven en best practices, die bijna altijd zijn gekoppeld aan maatregelen om de uitstoot van vervuilende gassen terug te dringen.

6.2   Bij het door Leefmilieu Brussel, in het kader van de campagne Duurzame Energie voor Europa, gecoördineerde project „Energie-Uitdaging” zijn ongeveer 4 000 mensen uit 1 400 gezinnen betrokken, met als resultaat dat per jaar een ton minder CO2 wordt uitgestoten en dat er 380 euro minder voor de energierekening wordt betaald (www.ibgebim.be).

6.3   De Italiaanse Carlo Collodi-stichting heeft het project „Pinocchio ripensa il monde” (Pinocchio kijkt of het ook anders kan in de wereld) opgestart. Dit project is bestemd voor leerlingen van de lagere school en bestaat uit drie fasen: afvalsortering, energiebesparing en ethische keuzen die moeten worden gemaakt met het oog op duurzaamheid (http://www.pinocchio.it/fondazione.

6.4   De internationale Yehudi Menuhin-stichting heeft een programma MUS-E® Arts at School. Met behulp van kunstvormen (muziek dans, zang, toneel en visuele expressie) worden nieuwe leertrajecten ontwikkeld. Dit programma worden in elf landen toegepast, met als resultaat dat 1 026 kunstenaars werken met 59 189 kinderen in 623 lagere scholen (www.menuhin-foundation.com/)

6.5   Op het Spaanse forum voor de sociale dialoog over de energiemix (SMEF of Spanish Energy Mix Forum), waaraan kan worden deelgenomen door alle actoren op het gebied van energie, wordt gediscussieerd over de diverse energiebronnen in Spanje (www.semforum.org).

6.6   Aan de mediterrane zomeruniversiteit (UMET) over duurzame energie in het Middellandse Zeegebied wordt meegewerkt door de universiteiten van Frankrijk, Italië, Portugal, Spanje en Griekenland, maar ook van Marokko, Algerije, Tunesië, Egypte, Turkije enz. De komende jaren wil deze zomeruniversiteit haar organisatie verder uitbreiden naar andere steden (http://www.ome.org/index.php).

6.7   „La belle verte” (De groene planeet), een film van Coline Serreau uit 1996, gaat over de problemen van de westerse wereld: de gehaastheid, het machtsmisbruik, de vervuiling en de ongebreidelde uitbuiting van de natuurlijke hulpbronnen en de ruimte, om er maar een paar te noemen (http://www.youtube.com/watch?v=TTvoZkHugr0)

6.8   Met het programma van de Commissie „Slimme energie voor Europa” (IEE) worden al sinds 2004 energie-educatieprojecten gesubsidieerd, waaronder „KidsCorner”, „U4energy”, „Flick the Switch”, „Kids-future”, „Rainmakers”, „Youngenergypeople” en „My Friend Boo”. Opmerkelijk is ook het project „Build Up skills” dat betrekking heeft op de beroepsopleiding voor bouwvakkers (http://ec.europa.eu/energy/intelligent/).

6.9   My Friend Boo is een leuke (door het IEE-programma gesubsidieerde) tekenfilmserie (vooralsnog de enige in zijn soort in Europa), die tot doel heeft om jongeren inzicht te geven in vraagstukken als energie, klimaatverandering, milieu, natuurbehoud en gezondheid (http://www.myfriendboo.com/).

6.10   Een ander initiatief in Europa is het Burgemeestersconvenant, waarbij meer dan 3 000 steden zijn aangesloten. Het EESC heeft van meet af aan meegeholpen om dit initiatief bekend te maken bij zoveel mogelijk gemeenten in Europa (8), wat tot gevolg heeft gehad dat de Commissie van strategie is veranderd. Concerto, Civitas en het nieuwe initiatief „Intelligente steden en gemeenten” zijn bedoeld om de uitwisseling te bevorderen van voorbeelden van geslaagde methoden op het gebied van duurzaam vervoer en een adequaat en slim energieverbruik. Het initiatief „Energie-educatie en -training” van SET-plan voegt een belangrijke meerwaarde toe aan het hele SET-plan-project.

6.11   Wereldwijd zijn ook al diverse initiatieven opgestart. Voorbeelden daarvan zijn NEED (National Energy Education Development Project), het dertig jaar terug in de VS opgezette netwerk van studenten, leerkrachten, ondernemingen, overheden en gemeenten (http://www.need.org/), het programma Energy Education and Workforce Development van de Amerikaanse State Department voor energie (http://www1.eere.energy.gov/education/) en de website EnergyQuest over energie-educatie (http://www.energyquest.ca.gov/).

7.   Openbare hoorzitting over energie-educatie

7.1   Op de door het EESC georganiseerde openbare hoorzitting zijn nog tal van andere voorbeelden genoemd van initiatieven op het gebied van energie- en milieueducatie.

7.2   Op deze hoorzitting hebben vertegenwoordigers van EACI, van EU-ASE (European Alliance to save energy), van de Carlo Collodi-stichting, van de Yehudi Menuhin-stichting, van Solvay, van CIRCE, van Business Solutions Europa, van het ELISAN-netwerk en van het DG Energie voor het Burgemeestersconvenant, ieder vanuit een eigen invalshoek, de nadruk gelegd op de spilfunctie van energie-educatie.

7.3   Discussiepunten waren de rol van onderwijs en beroepsopleiding; de vorming van technici en afgestudeerden in wetenschappelijke vakken; de noodzaak om de banden tussen universiteiten, onderzoekers en bedrijfsleven aan te halen; de prioriteit die overheden moeten geven aan de bestrijding van (energie-)armoede; de betrokkenheid van lokale overheden bij maatregelen en sensibilisering als het gaat om een slim en duurzaam energieverbruik; innoverende instrumenten buiten het - al dan niet informele - leerprogramma om.

7.4   Een specifieke suggestie kwam voort uit de noodzaak om één enkel begrijpelijk beoordelingssysteem voor energie goed te keuren. Zo zou kunnen worden gekozen voor EUR/MWh als meeteenheid om voor alle producten waarvoor energie nodig is, onmiddellijk de efficiëntie en kosten ervan te kunnen meten.

7.5   De informatieve en inhoudelijke kwaliteit van educatie is van zeer groot belang. Het risico is niet denkbeeldig dat met die kwaliteit de hand wordt gelicht omdat bepaalde belangen moeten worden gediend, in plaats van dat ernaar wordt gestreefd om weldoordachte keuzen te helpen maken. Daarom zal de aandacht van de overheden vooral moeten worden gevestigd op de waarborging van de onafhankelijk- en deugdelijkheid van educatie en voorlichting.

7.6   Tijdens de hoorzitting is met name gewezen op de moeilijkheid om het lesmateriaal van energie-educatie stelselmatig in het gewone leerprogramma van scholen te verwerken, en wel om drie redenen: tijdgebrek, te intensieve programma's en elders liggende prioriteiten.

8.   EDEN: Europees netwerk van nationale fora voor energie- en milieueducatie. Samenwerkingsprotocol tussen het EESC en de Carlo Collodi-stichting

8.1   EDEN zou kunnen worden ingezet als middel om de hiaten in te vullen, zodat de doelstelling om het energieverbruik met minstens 20 % te verminderen, toch nog kan worden gehaald en de visie van een energie-efficiënte en koolstofarme economie in het Europa van 2050 dichterbij kan worden gebracht. De EU zou bovendien door EDEN minder afhankelijk kunnen worden gemaakt van de invoer van energie, terwijl de continuïteit van de energievoorziening kan worden verbeterd. Een en ander wordt ook al voorgesteld in het verkennende EESC-advies over „Onderwijs- en opleidingsbehoeften voor een samenleving met koolstofvrije energieopwekking”.

8.2   Om de suggesties in het advies in praktijk te brengen en steun te verlenen aan de oprichting van een Europees netwerk, zijn het EESC en de Carlo Collodi-stichting een samenwerkingsprotocol overeengekomen. In dit protocol van 26 maart 2010 beloven beide partijen om de handen ineen te slaan. Pinocchio, die door de boeken van Carlo Collodi wereldbefaamdheid heeft gekregen, is uitgekozen om voor dit initiatief als mascotte te dienen.

8.3   Dit Europees netwerk van organisaties die actief zijn op het gebied van educatie in energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en milieubescherming, fungeert als kanaal voor de nationale verspreiding ervan, met behulp van adequate programma's en lesmateriaal. Op die manier wordt het gemakkelijker om onderwerpen als „schone energie”, „een efficiënter gebruik van alle natuurlijke hulpbronnen” en „de waarborging van hoge normen voor milieubescherming” in de nationale leerprogramma's van de scholen te verwerken.

8.4   Inmiddels zijn al diverse organisaties toegetreden tot dit netwerk. Naast de oprichters ervan (dus: het EESC en de Italiaanse Carlo Collodi-stichting) zijn momenteel lid: de Terra Mileniul III-stichting (Roemenië), de ARENE Île-de-France (Frankrijk), de Péniches du Val de Rhône (Frankrijk), Municipality of Greenland (Groenland), Climate Action Network (Roemenië), Mosaic Art and Sound (Verenigd Koninkrijk), Art For Green Life (Verenigd Koninkrijk/België), CECE (Spanje), Intercollege (Cyprus), Business Solutions Europa (België), EU-ASE (België), CIRCE (Spanje) en de Menuhin-stichting (België).

Brussel, 25 april 2012

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  PB C 77 van 31.3.2009, blz. 54-59.

(2)  PB C 277 van 17.11.2009, blz. 15.

(3)  PB C 218 van 23.7.2011, blz. 136.

(4)  PB C 228 van 22.9.2009, blz. 9-13.

(5)  COM(2011) 109 final.

(6)  PB C 44 van 11.2.2011, blz. 53.

(7)  COM(2010) 2020 final.

(8)  PB C 10 van 15 januari 2008, blz. 22.


Top