EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011AE1867

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden (COM(2011) 303 definitief)

OJ C 43, 15.2.2012, p. 89–93 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

15.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 43/89


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden

(COM(2011) 303 definitief)

2012/C 43/20

Rapporteur: mevrouw BUTAUD-STUBBS

De Europese Commissie en de Hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid hebben besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, te raadplegen over de

Gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden

COM(2011) 303 definitief.

De afdeling Externe betrekkingen, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 22 november 2011 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 7 en 8 december 2011 gehouden 476e zitting (vergadering van 7 december) het volgende advies uitgebracht, dat met 119 stemmen vóór en 3 stemmen tegen is goedgekeurd:

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   Het EESC verwelkomt de gezamenlijke mededeling van de EDEO en de Europese Commissie als een tijdige en dringende aanpassing van het EU-beleid. Het Comité onderschrijft volledig de in de mededeling verwoorde doelstelling van een nieuwe aanpak voor het EU-nabuurschap ter versterking van het partnerschap tussen de EU en haar partnerlanden.

1.2   Het EESC wijst erop dat de mededeling slechts een uitgangspunt voor een toekomstig partnerschap kan zijn en roept de Europese instellingen op, een strategie voor de langere termijn te ontwikkelen, die zal moeten worden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten 2014-2020 waarin de overeengekomen prioriteiten en de beschikbare middelen ter versterking van de partnerschappen, alsmede de verschillende EU-beleidslijnen, zijn geïntegreerd.

1.3   Het EESC hoopt dat de EU, overeenkomstig de aanpak die in de mededeling over de Euromedlanden (1) wordt beschreven, in staat zal zijn een passend – d.w.z. vastberaden en eensgezind - antwoord te vinden op de recente gebeurtenissen in een aantal naburige landen waar nog geen sprake is van een echte en duurzame democratie.

1.4   Het EESC sluit zich aan bij de uitgangspunten op het gebied van differentiatie en strengere voorwaarden en onderschrijft de behoefte aan meer flexibiliteit m.b.t. de partnerlanden. Tegelijkertijd vraagt het de EU ervoor te zorgen dat, wanneer het beginsel van minder voor minder wordt toegepast, dit niet ten koste gaat van de mogelijkheden die de partnerlanden hebben om in eigen tempo en overeenkomstig het eigen absorptievermogen verder te gaan met hun hervormingsproces.

1.5   Het Comité constateert met voldoening dat in de mededeling hernieuwde nadruk wordt gelegd op de cruciale rol van het maatschappelijk middenveld bij de versterking van de democratische processen, en dat ondersteuning van een breed scala aan maatschappelijke organisaties, met inbegrip van de sociale partners, als prioriteit wordt gezien.

1.6   Het EESC wijst er met klem op dat het klimaat voor activiteiten van het maatschappelijk middenveld, de bescherming van de mensenrechten en ook de economische, sociale en culturele rechten en de vrijheid van godsdienst essentiële criteria zijn voor de beoordeling van de wijze waarop een land wordt bestuurd.

1.7   Het EESC is van mening dat de EU-steun uit hoofde van het Europees Fonds voor Democratie (EFD) toegankelijk moet zijn voor en rekening moet houden met de directe behoeften van een breder scala aan maatschappelijke organisaties, waaronder niet-geregistreerde oppositiegroepen. Het EFD-instrument zou een aanvulling moeten vormen op bestaande hulpmiddelen, zoals het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR) en het stabiliteitsinstrument.

1.8   In deze context benadrukt het EESC dat uitgebreidere en ook meer gerichte steun moet worden geboden aan werkgevers, vakbonden en andere sociaaleconomische organisaties, aangezien deze een belangrijke rol spelen in het sociale, economische en politieke leven en een garantie kunnen vormen voor stabiliteit. Sommige van deze organisaties hebben een belangrijke rol gespeeld bij het mobiliseren van democratische krachten. Het Comité verwelkomt daarom het feit dat het EFD voorziet in steun voor deze actoren, maar hoopt dat ook de Faciliteit voor het maatschappelijk middenveld hiertoe zal worden aangewend.

1.9   Het EESC zou graag zien dat de doelmatigheid van de projecten die door de EU worden gefinancierd, wordt verbeterd. De complexiteit van de procedures voor EU-financiering maakt dat een groot aantal non-gouvernementele actoren buiten het subsidiecircuit valt. Een van de doelstellingen van dit initiatief is, deze organisaties te helpen een beroep te doen op financiering, bijvoorbeeld aan de hand van trainingen in capaciteitsopbouw door EU-delegaties.

1.10   Voorts roept het EESC de EU op om een aantal voorzorgsmaatregelen en basisbeginselen van goed bestuur vast te stellen voor regeringen van partnerlanden die willen profiteren van component 3 van de Faciliteit voor het maatschappelijk middenveld. Zij kunnen daarmee, ter versterking van de maatschappelijke organisaties en ter vergroting van hun betrokkenheid bij het binnenlands beleid en het besluitvormingsproces, projecten opzetten voor capaciteitsopbouw.

1.11   Ten aanzien van de handelsbetrekkingen is het een van de uiteindelijke doelen van de overeenkomsten inzake een diepe en brede vrijhandelszone (DCFTA) om een hoge mate van integratie tussen de EU en de partnerlanden te verwezenlijken. Het EESC vraagt de EU dan ook om na te denken over gedifferentieerde pakketten voor het DCFTA-acquis, die recht doen aan de verschillende mate van belangstelling voor Europese economische integratie in de partnerlanden en aan de verschillende agenda's van deze landen. Tijdens de onderhandelingen over de DCFTA en andere verdragen alsook in de fase van uitvoering daarvan moet als bindende verplichting gelden dat het maatschappelijk middenveld hierbij wordt betrokken en dat wordt voorzien in de oprichting van een mechanisme voor een permanente dialoog met de maatschappelijke organisaties. Het maatschappelijk middenveld dient eveneens te worden geraadpleegd in het kader van de impactanalyses op het gebied van duurzaamheid.

1.12   Bevordering van de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van godsdienst en de persvrijheid in het kader van de openbare vrijheden, en van een onbelemmerde toegang tot het internet en sociale netwerken is eveneens van cruciaal belang, omdat zo wordt bijgedragen tot een grotere transparantie en ondersteuning van het democratiseringsproces. Daarom verdient dit aspect specifieke aandacht en is hier behoefte aan gerichte acties.

1.13   Hoewel de successen tot op heden slechts zeer bescheiden zijn, verwelkomt het EESC het belang dat de EU hecht aan conflictpreventie in haar directe omgeving en roept het de EU op, een allesomvattende strategie op dit vlak te ontwikkelen.

1.14   Het EESC wil dat ter verbetering van de persoonlijke contacten de mobiliteit van mensen uit buurlanden – met name jongeren en studenten, kunstenaars, onderzoekers, wetenschappers en zakenmensen – wordt bevorderd. Dit komt ten goede aan zowel de partnerlanden als de EU.

1.15   Het EESC, dat het maatschappelijk middenveld op EU-niveau vertegenwoordigt, is bereid een actieve rol te spelen en zijn deskundigheid te delen ter ontwikkeling van een doelmatiger Europees kader voor samenwerking met maatschappelijke organisaties in de buurlanden (2), met name door:

ondersteuning te bieden bij het in kaart brengen van maatschappelijke organisaties en het documenteren van de situatie wat betreft de activiteiten van het maatschappelijk middenveld in de regio, zulks door een open en inclusieve dialoog op te zetten met een breed scala aan belanghebbenden;

zijn kennis van zaken ter beschikking te stellen, waaronder de kennis die is opgedaan bij de samenwerking met de oostelijke buurlanden van de EU, als het gaat om het definiëren van de specifieke criteria en procedures voor het vestigen van daadwerkelijk representatieve instellingen ter raadpleging van het maatschappelijk middenveld in het proces van beleidsvorming in de partnerlanden;

ondersteuning te bieden aan onafhankelijke en representatieve maatschappelijke organisaties, m.n. als ze een actieve rol hebben gespeeld in de oppositie tegen ondemocratische regimes, d.m.v. activiteiten op het vlak van capaciteitsopbouw en het ter beschikking stellen van expertise op allerlei gebied, zoals de sociale dialoog (o.a. op sectorniveau) en de sociaaleconomische rechten;

goede praktijken uit te wisselen op gebieden als sociale dialoog, gendergelijkheid, ondernemerschap en maatschappelijk verantwoord ondernemen;

bij te dragen aan de vormgeving van de instrumenten, actieplannen en programma's van de EU ter versterking van sociaaleconomische organisaties, alsmede aan het toezicht op de uitvoering daarvan;

actief betrokken te zijn bij de definitie van de operationele werkwijzen van de Faciliteit voor het maatschappelijk middenveld en het Europees Fonds voor Democratie.

2.   Leren van het verleden

2.1   Kritische analyse van eerdere activiteiten van de Europese Unie

2.1.1   De volledige afwezigheid, op een paar uitzonderingen na, van een democratisch kader heeft de EU genoopt om pragmatische redenen haar beleid aan te passen en als gesprekspartner personen te accepteren die geenszins kunnen worden omschreven als democratische vertegenwoordigers van de bevolking.

2.1.2   Tijdens het gehele proces van Barcelona is er bijvoorbeeld sprake geweest van onvoldoende communicatie en samenwerking tussen de EU en maatschappelijke organisaties, vakbonden en mensenrechtenorganisaties die niet waren erkend door hun respectieve regeringen. Daardoor heeft men een kans laten liggen om invloed uit te oefenen op de politieke en sociale ontwikkeling.

2.1.3   De met name in het geval van de Euromedregio opgedane ervaringen leren dat er een tendens is om te weinig gebruik te maken van de beschikbare financiering voor het maatschappelijk middenveld als gevolg van de zwakke positie die dit soort organisaties in niet-democratische landen innemen.

2.1.4   Nochtans zijn er enkele geslaagde voorbeelden van betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld te noemen, zoals de oprichting van thematische platforms, werkgroepen en panels in het kader van het oostelijk partnerschap. Deze zouden in aangepaste vorm kunnen worden overgenomen en met succes ook in het zuiden kunnen worden geïntroduceerd.

3.   Belangrijkste aspecten van de nieuwe benadering

3.1   Toepassing van de uitgangspunten op het gebied van differentiatie en strengere voorwaarden

3.1.1   Het EESC sluit zich volledig aan bij de nadruk die in de mededeling wordt gelegd op deze twee uitgangspunten en streeft er zelf ook naar om zijn eigen werkzaamheden hier meer op af te stemmen, bijvoorbeeld t.a.v. de criteria voor deelname van sociaaleconomische raden en vergelijkbare organen aan de Euromedtop, en voor de organisatie van zijn missies in het buitenland.

3.1.2   De EU dient bij haar „meer voor meer”-benadering beter rekening te houden met de verschillende achtergronden van de regio's en landen, de mate waarin deze ontwikkeld zijn, de verschillende fasen waarin hun betrekkingen met de EU verkeren, en hun specifieke behoeften en problemen. Een dergelijke benadering zal ook bijdragen aan een doelmatiger gebruik van de financiële middelen van de EU, hetgeen een belangrijke verplichting is van de Europese Unie tegenover de Europese belastingbetaler.

3.1.3   Tegelijkertijd geloven wij dat het belangrijk is, ervoor te zorgen dat het beginsel van „minder voor minder” niet zodanig wordt toegepast dat het ten koste gaat van het ontwikkelingspotentieel van partnerlanden waar het proces van vooruitgang minder vlot verloopt.

3.2   Werken aan „duurzame” en blijvende democratie

3.2.1   De EU heeft terecht het belang benadrukt van bevordering van „duurzame” democratie door een versterking van het maatschappelijk middenveld en een vergroting van de rol van de maatschappelijke organisaties binnen het democratiseringsproces, en door het introduceren van normen voor goed bestuur in de ENB-regio.

3.2.2   Het EESC verwelkomt de invoering van nieuwe speciale instrumenten om de democratische vooruitgang te consolideren. In deze context is het EESC bereid deel te nemen aan de werkzaamheden m.b.t. het definiëren van de operationele werkwijzen van m.n. het Europees Fonds voor Democratie en de Faciliteit voor het maatschappelijk middenveld. Deze instrumenten moeten flexibel zijn en kunnen inspelen op de veranderende behoeften. Daarnaast moeten ze gerichte maatregelen bevatten ter ondersteuning van de democratische processen in de nabuurlanden van de EU, met inbegrip van de bevordering van het oprichten van politieke partijen en vrije massamedia, en vergroting van de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de democratische processen.

3.2.3   Hoewel het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR), het stabiliteitsinstrument, het Europees Fonds voor Democratie en de Faciliteit voor het maatschappelijk middenveld stuk voor stuk verschillen wat betreft hun financiële, operationele en bestuurlijke procedures, zal er toch voor een betere onderlinge samenhang en synergie moeten worden gezorgd.

3.2.4   Om organisaties meer bewust te maken van deze financiële instrumenten en hun meer mogelijkheden te bieden om hier gebruik van te maken, vraagt het EESC de Commissie om eenvoudige en gebruiksvriendelijke verklarende documenten op te stellen.

3.2.5   Volgens het EESC hoort eerbiediging van de vrijheid van godsdienst en de burgerlijke vrijheden tot de elementaire mensenrechten, die volledige bescherming dienen te genieten in een regio die gekenmerkt wordt door religieuze en politieke diversiteit. Landen die de bestaande universele en regionale verdragen en overeenkomsten betreffende politieke, burgerlijke en culturele vrijheden en sociaaleconomische rechten, gebaseerd op de Universele verklaring van de rechten van de mens, nog niet hebben geratificeerd, worden dan ook opgeroepen dit zonder uitstel te doen.

3.2.6   De media in de Euromedregio spelen een belangrijke rol als het gaat om het doorgeven en voor het voetlicht brengen van de resultaten van de overgangsprocessen. De EU-steun moet gericht zijn op initiatieven ter verbetering van het professionalisme en de onafhankelijkheid van de bestaande media, en zal moeten bijdragen aan een klimaat waarin mediadiversiteit en persvrijheid kunnen gedijen.

3.3   Een grotere rol van de EU bij het beslechten van conflicten

3.3.1   De langdurig voortslepende conflicten in de buurlanden van de EU – zowel in het zuiden als het oosten – vormen een groot probleem voor de EU en de partnerlanden zelf. De EU heeft toegegeven dat haar acties tot op heden slechts weinig effect hebben gesorteerd. Op grond van het Verdrag van Lissabon heeft de EU echter een nieuw mandaat voor vredesopbouw en een nieuwe structuur gekregen om dit te ondersteunen. Dit biedt zeer goede mogelijkheden voor een andere benadering.

3.3.2   Het EESC roept de EU op om allesomvattende strategieën voor conflictoplossing en vredesopbouw te ontwikkelen, in het bijzonder voor haar directe buurlanden, en zich te richten op het waarborgen van de samenhang tussen de vele EU-programma's en beleidsmaatregelen op dit vlak.

3.3.3   Het EESC benadrukt dat alle vredesopbouwprojecten moeten uitgaan van democratische principes en deze moeten bevorderen, en dat er controlesystemen moeten worden opgezet om de voortgang ten aanzien van de hervormingen te controleren, een taak waarbij ook maatschappelijke organisaties betrokken moeten zijn. Meer aandacht moet uitgaan naar groepen die een aanzienlijke invloed kunnen uitoefenen op de vredesopbouw, maar waarvan de stem nauwelijks wordt gehoord. Daarbij gaat het om belangenorganisaties van vrouwen en jongeren, vakbonden en lokale ondernemingen. Ook dient aandacht te worden besteed aan de voortzetting van ondernemersactiviteiten in conflictgebieden als een teken van veerkracht, evenals aan vakbondsactiviteiten (bijv. vredes- en solidariteitsdemonstraties). Aan de meest kwetsbare groepen, zoals vrouwen, kinderen en slachtoffers van conflicten, moet speciale aandacht worden besteed in de vorm van gerichte programma's.

4.   Nauwere handelsbetrekkingen

4.1   Behalve het bevorderen van de handelsbetrekkingen is het ook een ultieme doelstelling van de DCFTA om een hoge mate van economische integratie tussen de EU en de partnerlanden te bewerkstelligen. De implementatie van de DCFTA en de naleving van de bepalingen hiervan vereist van de partnerlanden dat deze hun wettelijke en economische kaders ingrijpend hervormen. Hiertoe is een aanzienlijke extra steun van de EU vereist. Alleen zo kan worden gezorgd dat deze landen de nodige mate van ontwikkeling bereiken om ook echt aan deze vereisten te kunnen voldoen.

4.2   Het EESC vraagt om in alle handelsakkoorden waarover de EU met haar partners onderhandelt een hoofdstuk over duurzame ontwikkeling op te nemen, en is verder van mening dat ook het maatschappelijk middenveld tijdens de duurzaamheidseffectbeoordelingen moet worden geraadpleegd, alvorens de onderhandelingen van start gaan. Deze betrokkenheid helpt mee het publiek te doordringen van de voordelen die de DCFTA op korte en lange termijn te bieden heeft, en zorgt voor een draagvlak onder de bevolking (3).

4.3   Om dit te verwezenlijken moeten DCFTA's en andere akkoorden in de toekomst voorzien in mechanismen voor raadpleging van het maatschappelijk middenveld, zoals gezamenlijke overlegcomités, zodat er effectief toezicht kan worden uitgeoefend op de wijze waarop de bepalingen m.b.t. het hoofdstuk over duurzame ontwikkeling worden geïmplementeerd.

4.4   Wat betreft de sociale normen en de arbeidsverhoudingen roept het EESC er met klem toe op om de desbetreffende IAO-verdragen te ratificeren en naar behoren uit te voeren.

5.   Op weg naar effectieve regionale partnerschappen

5.1   De EU moet een juist evenwicht zien te vinden en streven naar synergie tussen de bilaterale en de regionale dimensie in haar betrekkingen met de partnerlanden.

5.2   Het wordt algemeen erkend dat de regionale partnerschappen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden hebben bijgedragen tot een verdere verbetering van de betrekkingen van de EU met haar buurlanden. Het oostelijk partnerschap en de Unie voor het Middellandse Zeegebied, bedoeld ter aanvulling op de Euromed-samenwerking, hebben echter ook een aantal tekortkomingen aan het licht gebracht.

5.3   De Unie voor het Middellandse Zeegebied, die tot doel had de bilaterale betrekkingen tussen de EU en haar partnerlanden uit te breiden, heeft tot op heden niet de beoogde resultaten opgeleverd. De rol en doelstellingen van de Unie moeten daarom radicaal worden herzien. Ook zal de Unie in haar projecten moeten voorzien in permanente mechanismen voor de participatie van het maatschappelijk middenveld. Het EESC vraagt om directe besluiten over de rol, de missie, de organisatie en de financiering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied. Verder vindt het Comité dat de activiteiten van de Unie meer in lijn moeten worden gebracht met de algehele strategie van de EU t.a.v. de regio (4).

5.4   Over het algemeen hebben de meeste partnerlanden hun betrekkingen met de EU verbeterd en geïntensiveerd door een dialoog te voeren over de associatieovereenkomsten en de DCFTA's, over visumliberalisering en mobiliteitspartnerschappen, over samenwerking t.a.v. de veiligheid van de energievoorziening en over andere kwesties. Helaas heeft Wit-Rusland een grote stap achterwaarts gezet in zijn betrekkingen met de EU, en is ook in andere partnerlanden, waaronder Oekraïne, de situatie ten aanzien van de democratische vrijheden en het klimaat voor activiteiten van het maatschappelijk middenveld verslechterd.

5.5   De ontwikkeling van de politieke situatie in de nabuurlanden van de EU dient nauwlettend te worden gevolgd. Het niveau van economische integratie en de omvang van de handelsbetrekkingen dienen te worden afgestemd op de mate waarin deze landen erin slagen een duurzame democratie op te bouwen en respect te tonen voor de mensenrechten.

5.6   Het EESC is ervan overtuigd dat het bevorderen van de mobiliteit, m.n. van jongeren en studenten uit de buurlanden, voordelen biedt voor de partnerlanden, o.a. in de zin van meer persoonlijke contacten. Hetzelfde geldt voor kunstenaars, wetenschappers, onderzoekers en handelsreizigers. Dit zou moeten worden aangevuld door regelingen voor visumversoepeling, vergoedingsvrijstellingen en de mogelijkheid van het aanvragen van meervoudige visa. Een en ander dient te worden gekoppeld aan voortdurende inspanningen t.a.v. de ontwikkeling van een geïntegreerd grensbeheer, een adequaat beheer van de migratiestromen, bestrijding van illegale migratie, asielwetgeving en humanitaire hulp voor vluchtelingen.

6.   Ondersteuning van het maatschappelijk middenveld in de buurlanden van de EU via de Faciliteit voor het maatschappelijk middenveld en het Europees Fonds voor Democratie

6.1   De ondersteuning van maatschappelijke organisaties dient omvattend, geloofwaardig en veelzijdig te zijn en zich toe te spitsen op hun specifieke behoeften. Het EESC pleit al een aantal jaren voor een rol van het maatschappelijk middenveld bij de formulering van het ENB en het toezicht op de uitvoering ervan, alsmede voor specifieke programma's voor capaciteitsopbouw van het maatschappelijk middenveld en verbetering van de dialoog tussen regeringen en het maatschappelijk middenveld in de buurlanden van de EU (5). Het Comité onderschrijft derhalve de drie componenten van de Faciliteit voor het maatschappelijk middenveld.

6.2   Voor de uitvoering van deze componenten is er behoefte aan een brede en omvattende definitie van „maatschappelijke organisatie”, zoals ook voorgesteld in de mededeling van de Commissie inzake minimumnormen voor raadpleging (6). Bijgevolg is het in kaart brengen van het maatschappelijk middenveld van cruciaal belang voor de uitvoering van deze componenten. Het EESC is bereid om m.b.v. zijn diverse netwerken ook in de toekomst steun te verlenen aan het in kaart brengen van opkomende non-gouvernementele actoren en het opzetten van ngo-netwerken op regionaal niveau. Er kan gemakkelijk worden gezorgd voor synergie met de werkzaamheden van de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden en de EU-delegaties in deze gebieden.

6.3   Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van de ervaringen van Europese maatschappelijke organisaties bij het opstellen van de programma's voor capaciteitsopbouw. Naast de vele ngo-netwerken in de EU zouden ook de belangrijkste Europese sociaaleconomische actoren hierbij moeten worden betrokken. Hun ervaringen kunnen worden gedeeld met hun tegenhangers in de partnerlanden, zodat kennis over Europese beleidsmaatregelen kan worden overgedragen en het maatschappelijk middenveld in de buurlanden kan worden ondersteund bij het analyseren van het beleid, lobbyactiviteiten en het bewaken van de convergentie met het EU-beleid.

6.4   Het voorstel om de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties in de dialogen over het sectorale beleid tussen de EU en partnerlanden te vergroten, is zeer welkom, aangezien dit een terrein is dat in het verleden helaas verwaarloosd is. Voor zover het de sociaaleconomische actoren betreft, dient speciale aandacht uit te gaan naar programma's die de sectorale sociale dialoog in de ontvangende landen ondersteunen. Het EESC is bereid bij te dragen aan een betere sociale dialoog, en vraagt in deze context tevens om de betrokkenheid van de IAO, die in dit verband een cruciale rol speelt, wat voor het Comité van cruciaal is, en van de Europese Stichting voor opleiding, die voor de sociale partners in de buurlanden trainingen over de sectorale dialoog kan verzorgen.

6.5   Component 3 van de Faciliteit voor het maatschappelijk middenveld voorziet in steun voor bilaterale, op bepaalde landen afgestemde projecten, met het doel om regeringen van partnerlanden aan te moedigen, de capaciteit van maatschappelijke organisaties en hun betrokkenheid bij het binnenlandse beleid en besluitvormingsprocessen te vergroten. Het Comité is ervan overtuigd dat een geïnstitutionaliseerd mechanisme voor overleg met het maatschappelijk middenveld zeer gewenst is en dat sociaaleconomische raden een van de beste middelen zijn voor het opzetten van een dergelijke dialoog. Voor regeringen die willen profiteren van deze vorm van steun, moeten echter wel bepaalde voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen en basisbeginselen van goed bestuur worden ontwikkeld. Het EESC is bereid een reeks uitgangspunten op te stellen waaraan moet worden voldaan als er representatieve sociaaleconomische raden en vergelijkbare organen worden opgericht.

6.6   Er bestaan reeds twee regionale platforms van maatschappelijke organisaties in buurlanden: het forum van het maatschappelijk middenveld voor het oostelijk partnerschap en de algemene vergadering van sociaaleconomische raden en soortgelijke organen van de Euromedregio, die in het leven is geroepen naar aanleiding van een initiatief van het EESC. Het EESC heeft een belangrijke rol gespeeld bij het opzetten van sociaaleconomische raden in tal van landen aan de zuidkust van de Middellandse Zee. In het kader van dit proces heeft het Comité gepleit voor een zo ruim mogelijke vertegenwoordiging van de diverse non-gouvernementele actoren in deze raden. De ervaring en steun van het EESC bij het opzetten van dergelijke raden als organen voor overleg met het maatschappelijk middenveld in het proces van beleidsvorming, zouden een goede aanvulling kunnen vormen op de samenwerkingsmogelijkheden in het kader van de Faciliteit voor het maatschappelijk middenveld.

6.7   De complexiteit van de financieringsprocedures van de EU maakt dat veel non-gouvernementele actoren buiten het subsidiecircuit vallen. Dergelijke organisaties hebben vaak een groot potentieel, maar beschikken over weinig ervaring met de aanvraagprocedures voor EU-financiering. Dit is een terugkerend probleem in alle landen en regio's die profiteren van de samenwerkingsfondsen van de EU. Ondersteuning van deze organisaties, bijvoorbeeld in de vorm van door EU-delegaties verzorgde trainingen over de wijze waarop een aanvraag voor financiering moet worden ingediend, zou een van de doelstellingen van dit instrument kunnen zijn.

6.8   Het EESC is bereid bij te dragen aan de inspanningen om operationele werkwijzen voor het Europees Fonds voor Democratie (EFD) vast te stellen. Het Comité gelooft dat dit instrument flexibel moet zijn, wil het aan de directe behoeften voldoen. Het zou gebruik moeten maken van gerichte maatregelen ter ondersteuning van de democratische processen in buurlanden van de EU, door bij te dragen aan de oprichting van politieke partijen, vrije massamedia en onafhankelijke vakbonden, en door de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de democratische processen te vergroten.

6.9   Het EESC denkt dat het EFD een vraaggericht, niet op projecten maar op capaciteitopbouw georiënteerd, flexibel en transparant instrument moet zijn. Bijstand moet primair worden verleend aan organisaties die geen toegang hebben tot andere financieringsbronnen van de EU, zoals de Faciliteit voor het maatschappelijk middenveld, het EIDHR of het programma voor non-gouvernementele actoren en plaatselijke overheden. Het instrument moet worden beheerd op nationaal niveau met minimale administratieve en verslagleggingsvereisten, terwijl het moet worden ondersteund door een efficiënt mechanisme voor de evaluatie van resultaten. Er moet ook worden voorzien in de mogelijkheid van gezamenlijke acties met andere subsidieverstrekkers.

Brussel, 7 december 2011

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  Mededeling over Een partnerschap voor democratie en gedeelde welvaart met het zuidelijke Middellandse Zeegebied, COM (2011) 200 definitief.

(2)  Zie hiervoor de specifieke aanbevelingen van het EESC, zoals verwoord in zijn recente adviezen: De bijdrage van het maatschappelijk middenveld aan het Oostelijk Partnerschap, PB C 248, 25.08.2011, blz. 37-42; over de Ondersteuning van representatieve maatschappelijke organisaties in de Euromedregio, PB C 376, 22.12.2011, blz. 32-37 en overHet nieuwe buitenland- en veiligheidsbeleid van de EU en de rol van het maatschappelijk middenveld, goedgekeurd op 27 oktober 2011 (nog niet gepubliceerd in het PB).

(3)  Advies van het EESC over Duurzaamheidseffectbeoordelingen en handelsbeleid van de Europese Unie, PB C 218 van 23.7.2011, blz. 14-18.

(4)  COM(2011) 200 definitief.

(5)  Advies van het EESC overBetrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij het Oostelijk Partnerschap, PB C 277 van 17.11.2009. blz. 30-36, en advies van het EESC overDe deelname van het maatschappelijk middenveld aan de uitvoering van de ENB-actieplannen in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid in de zuidelijke Kaukasus (Armenië, Azerbeidzjan en Georgië), PB C 277 van 17.11.2009, blz. 37-41.

(6)  Mededeling van de Commissie: Naar een krachtige cultuur van raadpleging en dialoog - Voorstel inzake algemene beginselen en minimumnormen voor raadpleging van de betrokken partijen door de Commissie, COM(2002) 704 definitief, 11.12.2002, blz. 6.


Top