EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011TN0576

Zaak T-576/11: Beroep ingesteld op 10 november 2011 — Schenker Customs Agency/Commissie

OJ C 25, 28.1.2012, p. 56–57 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/56


Beroep ingesteld op 10 november 2011 — Schenker Customs Agency/Commissie

(Zaak T-576/11)

(2012/C 25/109)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Schenker Customs Agency BV (Rotterdam, Nederland) (vertegenwoordigers: A. Jansen en J. Biermasz, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

te beslissen dat de beschikking van de Europese Commissie van 27 juli 2011, zaak REM 01/2010 wordt vernietigd;

te bepalen dat kwijtschelding van de nagevorderde rechten is gerechtvaardigd.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster heeft als douane-expediteur in de periode 19 februari 1999 tot en met 19 juli 2001 op eigen naam in totaal 52 aangiften voor het vrije verkeer gedaan voor het product glyfosaat. Als land van oorsprong is op alle aangiften „Taiwan” vermeld. Uit een onderzoek van de OLAF zou zijn gebleken dat de aangegeven glyfosaat niet van oorsprong is uit Taiwan, maar uit China. Daardoor zou een antidumpingheffing verschuldigd zijn, dat is nagevorderd door de Nederlandse douane.

Verzoekster stelt dat de Europese Commissie ten onrechte heeft geoordeeld dat kwijtschelding van de rechten bij invoer niet gerechtvaardigd zou zijn.

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

1)

Volgens verzoekster heeft de Europese Commissie ten onrechte geoordeeld dat schending van de rechten van verdediging, het laattijdig navorderen van de rechten en het feit dat Schenker niet als direct vertegenwoordiger heeft kunnen aangeven, argumenten zijn die het bestaan van de douaneschuld zelf inhouden. Deze argumenten zouden volgens verzoekster wel degelijk een bijzondere situatie kunnen opleveren als bedoeld in artikel 239 van Verordening nr. 2913/92 (1) en hadden dus inhoudelijk moeten beoordeeld worden.

2)

De Europese Commissie zou volgens verzoekster ten onrechte geoordeeld hebben dat de afgifte van foute certificaten van oorsprong door de kamers van koophandel van Taiwan geen bijzondere situatie in de zin van artikel 239 van Verordening nr. 2913/92 zou kunnen opleveren.

3)

De Europese Commissie zou ten onrechte geoordeeld hebben dat haar handelwijze in deze zaak geen bijzondere situatie in de zin van artikel 239 van Verordening nr. 2913/92 zou opleveren. Volgens verzoekster heeft de Europese Commissie echter geen afdoende toezicht gehouden op het fraudeonderzoek en heeft de zaak niet gecoördineerd.

4)

De Europese Commissie zou ten onrechte hebben geoordeeld dat de handelwijze van de Nederlandse autoriteiten Schenker niet in een bijzondere situatie zouden hebben gebracht. Verzoekster stelt dat de Europese Commissie heeft miskend dat de Nederlandse autoriteiten niet naar behoren hebben gehandeld in de wetenschap dat fraude werd gepleegd met glyfosaat uit Taiwan.

5)

De Europese Commissie zou voorts ten onrechte hebben geoordeeld dat verzoekster niet alle zorgvuldigheid zou hebben betoond die normaal van een douane-expediteur mag worden verwacht en dat daarom kwijtschelding niet gerechtvaardigd zou zijn. Verzoekster stelt dat haar geen frauduleuze handeling of kennelijke nalatigheid kan worden verweten en verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam van 18 december 2008 (zie punt 5.2.3 van de uitspraak).

6)

De Europese Commissie zou ten onrechte niet alle relevante feiten en omstandigheden hebben onderzocht.


(1)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1).


Top