EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011AE0364

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma ter ondersteuning van de verdere ontwikkeling van een geïntegreerd maritiem beleid (COM(2010) 494 definitief — 2010/0257 (COD))

OJ C 107, 6.4.2011, p. 64–67 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

6.4.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/64


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma ter ondersteuning van de verdere ontwikkeling van een geïntegreerd maritiem beleid

(COM(2010) 494 definitief — 2010/0257 (COD))

2011/C 107/13

Rapporteur: de heer SIMONS

De Raad heeft op 20 oktober 2010 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over het

Voorstel voor een Verordening van het Europees parlement en de Raad tot vaststelling van een programma ter ondersteuning van de verdere ontwikkeling van een geïntegreerd maritiem beleid

COM(2010) 494 definitief — 2010/0257 (COD).

De afdeling Vervoer, energie, infrastructuur en informatiemaatschappij, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 2 februari 2011 goedgekeurd.

Het Comité heeft tijdens zijn op 16 en 17 februari 2011 gehouden 469e zitting (vergadering van 16 februari) onderstaand advies uitgebracht, dat met 111 stemmen vóór, bij 2 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   Het Comité acht het voorliggende voorstel een logisch vervolg om uiteindelijk te komen tot een geïntegreerd maritiem beleid en kan zich in zijn algemeenheid hierin vinden.

1.2   Ten aanzien van de bevoegdheidsverdeling stelt het Comité met tevredenheid vast dat de Commissie in dit voorstel aangeeft dat er sprake is van gedeelde bevoegdheden, met uitzondering van de onderwerpen die betrekking hebben op de biologische rijkdommen van de zee, waar de Commissie over de exclusieve bevoegdheid beschikt.

1.3   Het Comité zou graag opheldering van de Commissie willen hebben over de gehanteerde rechtsgrondslagen. Zij vraagt zich af in hoeverre de gebruikte artikelen 74 en 77 VWEU, die niet de gebruikelijke wetgevingsprocedure volgen, verenigbaar zijn met de overige rechtsgrondslagen die wèl de gewone wetgevingsprocedure volgen.

1.4   Het beleidssector- en grensoverschrijdende karakter van maritieme activiteiten en de synergieën tussen sectorale beleidsgebieden rechtvaardigen volgens het Comité in voldoende mate dat er maatregelen worden genomen die bijdragen aan een geïntegreerd maritiem beleid. Het subsidiariteitsoordeel van het Comité is dan ook positief.

1.5   Dit geldt ook voor het oordeel van het comité met betrekking tot de proportionaliteit van het onderhavige voorstel. Er zijn immers onvoldoende financiële middelen beschikbaar om de vereiste acties in de resterende periode 2011-2013 te financieren.

1.6   Het Comité acht de ex-ante evaluatie die de Commissie in het Voorstel heeft opgenomen, mede gezien de moeilijke financiële situatie waarin de Unie verkeert, nogal zwak. Zij zou graag zien dat de Commissie met een deugdelijker onderbouwing zou komen. Met name waar het de keuze van concrete onderwerpen en actiepunten betreft.

1.7   Het Comité wijst er op dat in het voorstel zelf niet duidelijk wordt welke exploitatiesubsidies, vermeld in artikel 5, lid 2, eerste zin, bedoeld worden of voor ogen staan. Ook zou het goed zijn in de overwegingen op te nemen dat het niet de bedoeling is de financiering van maritieme infrastructuur, inclusief zeehavens op te nemen.

1.8   Zoals bekend is het Comité voorstander van een sectoroverschrijdende aanpak van het maritiem bestuur. Alhoewel het onderhavige voorstel niet over de inhoud van beleidspunten gaat, wijst het Comité, zoals in eerdere adviezen, in de paragraaf „Specifieke opmerkingen” toch nog op onderwerpen die in een geïntegreerd maritiem beleid aandacht verdienen.

2.   Inleiding

2.1   Op 29 september 2010 heeft de Commissie haar „Voorstel voor een Verordening tot vaststelling van een programma ter ondersteuning van de verdere ontwikkeling van een geïntegreerd maritiem beleid” (COM(2010) 494 definitief) gepubliceerd en het Europees Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig art. 304 van het VWEU gevraagd hierover advies uit te brengen.

2.2   Het Comité voldoet graag aan deze wens, omdat zij dit Voorstel beschouwt als een logische stap in de ontwikkeling van een geïntegreerd maritiem beleid, dat zijn oorsprong vindt in de publicatie van het zogenaamde „blauwboek”, een Mededeling van de Commissie van 10 oktober 2007.

2.3   In deze Mededeling werd gepleit voor de ontwikkeling en toepassing van een geïntegreerd, samenhangend en gemeenschappelijk besluitvormingsproces met betrekking tot de zeeën, oceanen, kustgebieden en maritieme sectoren.

2.4   De sectoroverschrijdende aanpak van het maritieme bestuur is de kerngedachte van het geïntegreerd maritiem beleid, waarbij de synergieën van de beleidsgebieden milieu, maritiem vervoer, energie, onderzoek, industrie, visserij en regionaal beleid voorop staan.

2.5   Het „blauwboek” ging vergezeld van een actieplan, waarin de Commissie een aantal acties voorstelde om inhoud te geven aan het geïntegreerd maritiem beleid.

2.6   De Europese Raad heeft in zijn vergadering van 14 december 2007 zijn steun uitgesproken voor de gedachte van een geïntegreerd maritiem EU-beleid, waarna de Commissie op 15 oktober 2009 een voortgangsverslag hierover heeft aangenomen.

2.7   In dit voortgangsverslag is aangegeven welke stappen zijn ondernomen van het in 2007 vastgestelde actieplan en wordt de richting aangegeven voor de volgende uitvoeringsfase.

2.8   Op 16 november 2009 concludeerde de Raad Algemene Zaken dat het van belang is de financiering voor de verdere ontwikkeling en uitvoering van het geïntegreerd maritiem beleid zeker te stellen en verzocht de Commissie voorstellen in te dienen die noodzakelijk zijn voor de financiering, binnen de financiële vooruitzichten, van de maatregelen op het gebied van geïntegreerd maritiem beleid, zodat deze in 2011 in werking kunnen treden.

2.9   De Commissie concludeert nu dat zowel de ontwikkeling als de uitvoering van het geïntegreerd maritiem beleid gevaar loopt omdat er onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de vereiste acties in de resterende periode 2011-2013 te kunnen financieren. Dit is volgens de Commissie nodig om te voldoen aan de in het „blauwboek” neergelegde doelstellingen, die door de conclusies van de Raad Algemene Zaken van 16 november 2009 zijn bekrachtigd.

2.10   Omdat niet alle prioriteiten en doelstellingen van het geïntegreerd maritiem beleid in de andere fondsen van de Unie kunnen worden ondergebracht, moet een programma worden vastgesteld dat de verdere ontwikkeling van het geïntegreerd maritiem beleid ondersteunt.

2.11   Volgens de Commissie dient het realiseren van het programma ook in derde landen bij te dragen tot de ontwikkelingsdoelstellingen van het betreffende land en dient dit plaats te vinden in overeenstemming met de andere samenwerkingsinstrumenten van de Unie en met de doelstellingen en prioriteiten van het betrokken EU-beleidsgebied.

2.12   De doelstellingen van het voorliggende voorstel voor een Verordening kunnen volgens de Commissie niet voldoende worden gerealiseerd door afzonderlijke lidstaten. Dit vanwege de omvang en de gevolgen van de in het programma te financieren acties. Op Unie-niveau kan dit beter worden gerealiseerd door het aannemen van maatregelen die passen binnen het subsidiariteitsbeginsel zoals vermeld in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

2.13   Ten aanzien van het evenredigheidsbeginsel gaat dit voorstel voor een Verordening volgens de Commissie niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te realiseren.

2.14   Het doel van het voorliggende Voorstel voor een Verordening is de vaststelling van een programma ter ondersteuning van de verdere ontwikkeling van het geïntegreerd maritiem beleid.

3.   Algemene opmerkingen

3.1   Het Comité heeft zich in eerdere adviezen (1) positief uitgelaten over de manier waarop de Commissie wil komen tot een geïntegreerd maritiem beleid. Het onderhavige voorstel is een logische vervolgstap in dit proces.

3.2   Immers de voorgestelde verordening legt onder meer de algemene en specifieke doelstellingen van het programma, de voor financiering in aanmerking komende acties en de mogelijke financieringswijzen vast. Voorts voorziet het voorstel in een evaluatie die uiterlijk eind 2014 plaats moet hebben gevonden en stelt ze de instelling van een raadgevend comité voor dat de Commissie zal bijstaan bij de opstelling van de jaarlijkse werkprogramma's. Voor de uitvoering van het programma 2011-2013 is naar de opvatting van de Commissie een bedrag van € 50 miljoen nodig. Dit alles kan ook door het Comité als noodzakelijk aangemerkt worden.

3.3   Het voorstel van de Commissie is bedoeld als een kadervoorstel dat een aantal technische instrumenten bevat en is nadrukkelijk niet bedoeld als een voorstel met beleidsinstrumenten. Voorts is het niet bedoeld om financiering van maritieme infrastructuur, inclusief havens, mogelijk te maken. Het verdient volgens het Comité aanbeveling dit ook in het voorstel, bijvoorbeeld bij de overwegingen, zelf te vermelden.

3.3.1   Artikel 5 lid 2, eerste zin van het voorstel geeft de mogelijkheid naast subsidies voor acties ook exploitatiesubsidies in het kader van het programma toe te kennen. Het Comité wijst er op dat, ofschoon de bij het voorstel gevoegde middelenstaat wel doet vermoeden wat het kader van het programma is, het in het voorstel zelf niet duidelijk wordt welke exploitatiesubsidies bedoeld worden of voor ogen staan.

3.3.2   Het Comité beveelt aan ook dit in het voorstel zelf aan te geven, teneinde te vermijden dat de concurrentieregels van het verdrag naar de geest door de Commissie zelf zouden kunnen worden geschonden, nu bij maritieme aangelegenheden in brede zin zich nagenoeg altijd grensoverschrijdende mededinging voordoet. Daarbij mag men niet uit het oog verliezen dat ook de EU-lidstaten zelf de mogelijkheid dienen te behouden om hun scheepvaart te steunen.

3.4   Het Comité stelt met tevredenheid vast dat het een voorstel betreft op basis van gedeelde bevoegdheid, behalve ten aanzien van de onderwerpen die betrekking hebben op de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee, hetgeen een exclusieve bevoegdheid van de Commissie is.

3.5   Het Comité zou graag opheldering willen hebben over de keuze van de rechtsgrondslagen waarvoor de Commissie kiest. De artikelen 74 en 77 VWEU volgen niet de gewone wetgevingsprocedure. Het Comité vraagt zich af in hoeverre de door de Commissie gebruikte rechtsgrondslagen verenigbaar zijn met de overige rechtsgrondslagen die wèl de gewone wetgevingsprocedure volgen. Hierbij dient ook bedacht te worden dat de procedures in artikel 74 en 77 geen wetgevingsprocedures zijn in de zin van artikel 289 VWEU.

3.6   Naar het oordeel van het Comité rechtvaardigen het grensoverschrijdende karakter van maritieme activiteiten en de synergieën tussen sectorale beleidsgebieden het nemen van maatregelen op het gebied van geïntegreerd maritiem beleid zoals onderzoek, bijdragen aan pilootprojecten, stimulering en facilitering van integraal maritiem beleid in de lidstaten op EU-niveau.

3.7   De onderbouwing van de ex-ante evaluatie van de Commissie is naar de opvatting van het Comité niet het sterkste onderdeel van het voorstel. De onderbouwing voor de keuze van optie 2, zijnde een bescheiden financiële bijdrage van de EU, met als doel de opties verder te onderzoeken en het geïntegreerd maritiem beleid gestaag ten uitvoer te brengen, is, mede tegen het licht van de alternatieve opties, nogal zwak te noemen. Het Comité adviseert de Commissie met een deugdelijker onderbouwing te komen, met name op het gebied van de keuze van concrete onderwerpen en actiepunten.

3.8   De door de Commissie in haar voorstel opgenomen acties, zoals vermeld in artikel 4, acht het Comité een te vrijblijvende invulling van de in de daaraan voorafgaand geformuleerde doelstellingen. Daar, waar de noodzaak zich opdringt van meer coördinatie en meer duidelijkheid over verantwoordelijkheden en bevoegdheden, zou de Commissie, met inachtneming van het subsidiariteitsprincipe, duidelijker richtsnoeren kunnen voorstellen.

3.9   De Commissie stelt voor dat ze uiterlijk 31 december 2014 een ex-post evaluatieverslag overlegt aan het Europees Parlement en de Raad. Het Comité kan dit voornemen ondersteunen, maar wijst ook hier op de noodzaak van een krachtiger ex-ante evaluatie teneinde ex-post te kunnen constateren dat de beoogde doelen zijn bereikt.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1   Het Comité is, zoals bekend, voorstander van een sectoroverschrijdende aanpak van het maritieme bestuur. In deze context is naar haar opvatting de medewerking van alle betrokken actoren van belang. Het Comité beschouwt de actieve deelname van belanghebbenden bij de voorgenomen acties de sleutel tot succes. Het oproepen tot deze deelname en de informatie over de resultaten van een geïntegreerd maritiem beleid in en tussen de lidstaten is cruciaal om de doelstellingen te bereiken.

4.2   Alhoewel het onderhavige voorstel niet over de inhoud van beleidspunten gaat, wil het Comité op deze plaats nogmaals, zoals in eerdere adviezen al aangegeven, wijzen op de volgende onderwerpen die in een geïntegreerd maritiem beleid speciale aandacht verdienen:

4.2.1   Er zal een evenwichtige waardering nodig zijn tussen enerzijds de milieuzorgen die de kustgebieden van de EU hebben en anderzijds de behoefte aan internationale handel, die weerspiegeld wordt in een toename van het maritieme transport.

4.2.2   Naar aanleiding van twee grote scheepsrampen die veel publiciteit hebben getrokken, de Erika in 1999 en de Prestige in 2002, zal er in de ogen van het Comité een „worst case scenario” moeten worden opgesteld. Maar, ondanks een uitgebreid wetgevingspakket, met ongeveer 15 nieuwe Verordeningen en Richtlijnen, blijft de verrichte inspanning door de lidstaten op twee belangrijke onderdelen achter:

het realiseren van voldoende toegeruste ontvangstinstallaties in havens voor olieresiduen van zeeschepen, waardoor olielozingen op zee nog steeds plaatsvinden

het realiseren van voldoende vluchthavens voor schepen die in nood verkeren, alsmede het ontbreken van duidelijkheid m.b.t. verantwoordelijkheden en bevoegdheden in geval van calamiteiten.

Maatregelen om deze lacunes aan te vullen dienen te worden opgenomen in de lijst van doelstellingen die in aanmerking komen voor steun.

4.2.3   Naast de ratificatie van de UNCLOS Conventie (United Nations Convention on the Law of the Sea), inmiddels door alle EU lidstaten gedaan, is toezicht op de uitvoering van de Conventie noodzakelijk. Met name de zeeën tussen EU lidstaten en niet-EU lidstaten en waarvan sommigen, behorend tot de laatste categorie, associatieovereenkomsten met de EU hebben getekend, of in toetredingsonderhandeling met de EU zijn, zouden volgens het Comité verzocht moeten worden de UNCLOS Conventie te ratificeren en vervolgens te implementeren, omdat deze deel uitmaakt van het acquis communautaire.

4.2.4   Om de noodzakelijke voortgang in het proces te houden stelt het Comité voor tenminste éénmaal per jaar een bijeenkomst te organiseren over het geïntegreerd maritiem beleid op het niveau van de ministers van de Unie voor het Middellandse Zeegebied. Het Comité hoopt dat in de toekomst dit ook snel voor de andere zeebekkens, zoals de Baltische, Noord-; Atlantische en Zwarte zee van toepassing zal zijn.

4.2.5   Teneinde de internationale dimensie van het geïntegreerd maritiem beleid te versterken zou de Commissie in de ogen van het Comité meer aandacht moeten schenken aan de verbetering van de arbeidsomstandigheden op zee, aan de veiligheid en aan de milieuprestaties van schepen.

4.2.6   Het Comité wil erop wijzen dat voor een daadwerkelijke geïntegreerde maritieme markt het noodzakelijk is dat de nationale inspectiediensten, de kustbewaking en de marines van de lidstaten beter met elkaar gaan samenwerken, het liefst via.het Europees maritiem Veiligheids agentschap.

4.2.7   Dit vereist ook dat er een gemeenschappelijke gegevensuitwisselingsstructuur voor het maritieme gebied is en een systeem van geïntegreerde maritieme bewaking bestaat. In zijn advies hierover (2) wijst het Comité erop dat een dergelijk systeem zodanig dient te worden opgezet, dat het op een duurzame wijze nauwkeurige, actuele, kwalitatief hoogstaande en kosteneffectieve gegevens verstrekt.

4.2.8   Het Comité wil erop wijzen dat zij in een eerder advies (3) al heeft aangegeven dat zij een rol kan spelen bij de uitvoering van maritiem beleid, inclusief maatregelen op het gebied van ruimtelijke ordening. Zij wil deze toezegging hier nogmaals herhalen.

Brussel, 16 februari 2011

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  PB C 44, 11.2.2011, blz. 173.

PB C 255 van 22.9.2010, blz. 103.

PB C 306 van 16.12.2009, blz. 46.

PB C 277 van 17.11.2009, blz. 20.

PB C 211 van 19.8.2008, blz. 31.

PB C 168 van 20.7.2007, blz. 50.

(2)  PB C 44, 11.2.2011, blz. 173.

(3)  PB C 211 van 19.8.2008, blz. 31.


Top