EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010IE0959

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Werken aan een duurzame economie: ons consumptiepatroon veranderen” (initiatiefadvies)

OJ C 44, 11.2.2011, p. 57–61 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

11.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/57


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Werken aan een duurzame economie: ons consumptiepatroon veranderen” (initiatiefadvies)

2011/C 44/10

Rapporteur: mevrouw DARMANIN

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 16 juli 2009 besloten overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over

Werken aan een duurzame economie: ons consumptiepatroon veranderen.

De afdeling „Interne markt, productie en consumptie”, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 15 juni 2010 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 14 en 15 juli 2010 gehouden 464e zitting (vergadering van 15 juli 2010) onderstaand advies met 98 stemmen vóór en 7 stemmen tegen, bij 8 onthoudingen, goedgekeurd.

0.   Inleiding

Europa is de crisis nog steeds niet te boven. Tal van Europeanen moeten elke dag weer vechten om hun baan te behouden of hun inkomen veilig te stellen en ook het MKB heeft het niet gemakkelijk om het hoofd boven water te houden; duurzame oplossingen worden dan ook al snel beschouwd als een luxe. Maatregelen om deze situatie aan te pakken mogen daarom niet ontbreken in het beleid inzake duurzaamheid. In dit advies beperken we ons tot één aspect van duurzaamheid, nl. duurzame consumptie. Uitgangspunt van het EESC is dat duurzame consumptie op de lange termijn o.m. kan worden bereikt door de bevordering van het Europese burgerschap. Dit houdt niet alleen in dat de in het Verdrag van Lissabon vastgelegde rechten van de consument moeten worden geëerbiedigd, maar ook dat meer belang moet worden gehecht aan burgerschap: burgers moeten gaan beseffen dat zij niet alleen rechten hebben maar ook moreel verplicht zijn zich duurzaam te gedragen.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   In een duurzame economie dragen het productie- en het consumptiesysteem ertoe bij dat elk individu, de gemeenschap en de natuur de ruimte krijgen zich voortdurend te ontplooien. Over het algemeen hebben de leden van een samenleving behoefte aan gemeenschappelijke waarden. Het Comité herhaalt zijn standpunt uit vorige adviezen, dat het welslagen van het overheidsbeleid niet alleen dient te worden afgelezen aan het bbp maar ook aan sociale en milieu-indicatoren.

1.2   Het huidige Europese productie- en consumptiesysteem kan de toets van milieuduurzaamheid niet doorstaan; dat geldt m.n. voor de afhankelijkheid van energie, materiaal, land en water, en de impact ervan op het klimaat en de biodiversiteit wereldwijd. Als de hele wereldbevolking de Europese levensstijl overnam zouden we meer dan twee en een halve planeet nodig hebben.

1.3   De EU-Raad is overeengekomen dat de industrielanden hun uitstoot van broeikasgassen tegen 2050 met 80 à 95 % moeten terugbrengen. Het Comité pleit er dan ook voor dat in de EU 2020-strategie maatregelen ter bevordering van duurzame productie én consumptie worden opgenomen. Productie en consumptie zijn nauw met elkaar verbonden en moeten op een duurzame leest worden geschoeid willen we de impact ervan op onze planeet verkleinen.

1.4   Om de uitstoot over een periode van 40 jaar met 80 à 95 % terug te dringen en de jaarlijkse economische groei op 2 tot 3 % te houden, moet de koolstofintensiteit van de economie met 6 à 10 % per jaar omlaag. Een dergelijk niveau van gestage technologische verandering voor de hele economie is ongezien. Het zou daarom verstandig zijn een diepgaande dialoog op te starten over de vraag in hoeverre verandering van de consumptiepatronen en van het gangbare sociaaleconomische model, dat berust op een voortdurende toename van productie en consumptie, haalbaar is. Ook moet worden bekeken hoe de productie- en bevoorradingsketens zo snel mogelijk kunnen worden verbeterd.

1.5   Oplossingen die van bovenaf worden opgelegd, zullen waarschijnlijk geen zoden aan de dijk zetten. Een proces van maatschappelijke vernieuwing wordt vaak in gang gezet door kleine groepen, waarna het via uiteenlopende communicatiekanalen bekendheid krijgt en verder ingang vindt. De EU en de nationale en regionale overheden zouden de taak op zich kunnen nemen om de groepen die zich inzetten voor een duurzame levenstijl in kaart te brengen en te ondersteunen.

1.6   De EU-instellingen, de nationale en lokale overheden en de sociale partners moeten met elkaar in dialoog treden. Zo zouden de Commissie en het Comité de handen kunnen ineenslaan om een forum voor duurzame consumptie op te zetten, dat zich o.m. zou bezighouden met de volgende vragen.

Welke waarden dienen ten grondslag te liggen aan een duurzame economie? Wat met de tegenstelling tussen groei en milieuduurzaamheid, tussen sociale integratie en persoonlijke vrijheid, tussen de kwaliteit van het bestaan van de huidige en van de toekomstige generaties?

Moeten we op bepaalde vlakken minder gaan consumeren?

Wat weerhoudt mensen ervan te kiezen voor duurzame consumptiepatronen en wat kunnen de lokale, nationale en Europese overheden daaraan doen?

Wat zijn de ervaringen van individuen en groepen die hun ecologische voetafdruk trachten te verkleinen en in hoeverre kunnen we hun voorbeeld navolgen?

Welke stappen zijn nodig om bepaalde groepen zoals ouderen, jongeren, werklozen, nieuwkomers en jonge gezinnen, aan te zetten tot duurzame consumptie?

1.7   Het opstarten van een dialoog moet hand in hand gaan met concrete maatregelen, zoals steun voor groepen die zich inzetten voor een duurzame manier van leven, zodat zij proefprojecten kunnen opzetten en daarvan verslag kunnen doen. Ook moeten beleidsmaatregelen waar nodig worden bijgeschaafd en aangescherpt, en moeten de EU-instellingen in de praktijk het voortouw nemen en aantonen welke duurzame oplossingen tot de mogelijkheden behoren. Voorts moet bekendheid worden gegeven aan goede praktijkvoorbeelden, zodat duidelijk wordt dat een verandering van consumptiepatronen een haalbare kaart is.

1.8   Duurzame consumptie is meer dan een milieubeleidsdoelstelling. Om resultaat te halen zijn nl. ook initiatieven nodig op tal van andere beleidsterreinen, waaronder gezondheid, onderwijs, werkgelegenheid, handel, consumentenzaken, vervoer, landbouw en energie.

2.   De noodzaak van een nieuw sociaaleconomisch model

2.1   De vraag hoe een duurzame economie er precies uitziet is al meer dan een halve eeuw aan de orde van de dag (1). In een duurzame economie dragen het productie- en het consumptiesysteem ertoe bij dat elk individu, de gemeenschap en de natuur de ruimte krijgen zich voortdurend te ontplooien.

2.2   Als een economisch model zichzelf in stand wil kunnen houden moeten de deelnemers aan de samenleving kunnen terugvallen op gemeenschappelijke waarden, zoals op dit moment het geval is in de EU-lidstaten. De overheid gaat bij de uitstippeling van het beleid meestal uit van een reeks economische waarden, waarbij de nadruk wordt gelegd op het bbp en andere indicatoren. De tekortkomingen van het bbp als maatstaf voor het persoonlijk, maatschappelijk en ecologisch welzijn zijn algemeen erkend. Om de vooruitgang op weg naar een duurzame economie te meten heeft het Comité voorgesteld (2) om naast het bbp ook te kijken naar de ecologische voetafdruk en gebruik te maken van een indicator voor de levenskwaliteit. Aan de hand van de ecologische voetafdruk kan worden berekend hoeveel productieve grond een persoon, groep, instelling of regio nodig heeft. Een indicator voor de levenskwaliteit zou rekening moeten houden met gezondheid, materiële welvaart, toegang tot openbare diensten, maatschappelijke participatie en integratie van nieuwkomers, vrijetijdsbesteding en de kwaliteit van het milieu.

2.3   Als het succes van het overheidsbeleid wordt bepaald aan de hand van een bredere waaier indicatoren, kan dat ertoe leiden dat beleidsmakers minder de nadruk gaan leggen op de groei van het bbp en meer aandacht gaan besteden aan persoonlijk, maatschappelijk en ecologisch welzijn.

3.   De milieuproblematiek

3.1   Het Europees Milieuagentschap maakt in zijn nieuwe rapport voor 2010 over de milieusituatie en -vooruitzichten onderscheid tussen twee grote probleemgebieden, te weten klimaat en energie enerzijds en biodiversiteit en ecosystemen anderzijds (3). De grootste bedreiging van de duurzaamheid van de Europese samenleving is de aantasting van onze ecosystemen en fundamentele hulpbronnen, inclusief energie, bodem en water. De ecologische voetafdruk in de EU bedroeg in 2003 gemiddeld circa 5 hectare per persoon en gaat in stijgende lijn, terwijl de beschikbare grond per persoon maar 1,8 hectare bedroeg en die oppervlakte steeds kleiner wordt (4). Als de hele wereldbevolking de Europese levensstijl overnam zouden we meer dan twee en een halve planeet nodig hebben.

3.2   De problematiek van de klimaatverandering is van cruciaal belang, niet alleen vanwege de rechtstreekse invloed ervan op ons leven, maar ook omdat de klimaatverandering de gevolgen van onze manier van leven voor de biodiversiteit, de kwaliteit van het water en andere systemen nog versterkt. Het gebruik van fossiele brandstoffen en de uitstoot van broeikasgassen zijn de elementen die het zwaarst wegen op de Europese ecologische voetafdruk. Daarnaast is de impact van de landbouw, het vervoer en de bouw niet te onderschatten. Andere belangrijke aspecten van de Europese economie, zoals het waterverbruik (voornamelijk voor de landbouw) en het gebruik van schaarse mineralen, worden onvoldoende meegewogen in de ecologische voetafdruk.

3.3   De EU-Raad is overeengekomen dat de industrielanden hun uitstoot van broeikasgassen tegen 2050 met 80 à 95 % zouden moeten terugbrengen; dat komt neer op een vermindering van 4 à 7 % per jaar. De EU heeft zich er daarom toe verbonden haar uitstoot tegen 2020 met 20 % terug te dringen (in vergelijking met 1990), of zelfs met 30 %, op voorwaarde dat andere landen dat voorbeeld volgen. Het Comité daarentegen heeft voorgesteld (5) om hoe dan ook de 30 %-doelstelling na te streven.

3.4   Om de broeikasgassen terug te dringen zal de EU op de eerste plaats gebruikmaken van technische hulpmiddelen; tegelijkertijd zal zij erop toezien dat de economische groei op peil blijft. Hoewel de technologie om deze doelstellingen tegen 2020 te verwezenlijken voorhanden is, wordt maar langzaam vooruitgang geboekt. De EU15 heeft in 1997 toegezegd om de uitstoot met 8 % te verminderen tegen 2008-2012 (in vergelijking met 1990), maar in 2006 bedroeg de vermindering nog maar 2,2 %. In de EU27 is de uitstoot in deze periode met 7,7 % teruggebracht, maar sinds 2000 ook weer met 1,5 % gestegen (6). De energie-efficiëntie in de EU is sinds de jaren 90 maar met 0,5 % per jaar toegenomen (7).

3.5   Om de uitstoot over een periode van 40 jaar met 80 à 95 % terug te dringen en de jaarlijkse economische groei op 2 tot 3 % te houden, moet de koolstofintensiteit van de economie met 6 à 10 % per jaar omlaag. Een dergelijk niveau van gestage technologische verandering voor de hele economie is ongezien. Het zou daarom verstandig zijn een diepgaande dialoog op te starten over de vraag in hoeverre verandering van de consumptiepatronen en het gangbare sociaaleconomische model, dat berust op een voortdurende toename van productie en consumptie, haalbaar is. Ook moet worden bekeken hoe de productie- en bevoorradingsketens zo snel mogelijk kunnen worden verbeterd.

4.   De keuze voor duurzame consumptie mogelijk maken

4.1   De Europese regeringen hebben zich er tijdens de Milieutop van Rio in 1992 toe verbonden om niet-duurzame productie- en consumptiepatronen uit de wereld te helpen. Daarnaast is in het kader van het Marrakech-proces vastgelegd dat zij tegen 2010 een reeks actieplannen voor duurzame consumptie en productie klaar moeten hebben, die in 2011 door de VN-commissie voor duurzame ontwikkeling onder de loep zullen worden genomen.

4.2   Er wordt steeds meer onderzoek verricht naar duurzame consumptie en de vraag hoe dit streven te verwezenlijken (8). Voor de meeste consumenten is hun huidige manier van leven een soort keurslijf; ook al zouden zij bv. minder met de auto willen rijden, ze hebben niet het minste idee hoe dat aan te pakken. Onze consumptiepatronen worden bepaald door een veelheid aan invloeden, met inbegrip van fysieke behoeften, karakter, sociale achtergrond, culturele factoren en de beschikbaarheid en prijzen van alternatieve goederen en diensten. In de consumptiemaatschappij wordt de keuze van de consument sterk bepaald door sociale en psychologische behoeften, zoals de aansluiting bij een groep, zelfrespect en de zoektocht naar een eigen identiteit. Dit alles maakt het moeilijk voor individuen om zelfs maar over verandering na te denken, terwijl het ook voor de overheid geen sinecure is om beleidsmaatregelen ter bevordering van nieuwe consumptiepatronen op te leggen. Pogingen in die richting monden meestal uit in een teleurstelling: de resultaten zijn onbeduidend of doen zich maar heel langzaam voelen. Het is dan ook moeilijk roeien tegen de stroom in.

4.3   Motieven en consumptiepatronen zijn voor iedereen anders en elk individu zal, afhankelijk van de situatie, anders reageren op bepaalde beleidsmaatregelen. Er is dus geen pasklare beleidsoplossing om duurzame consumptie algemeen ingang te doen vinden. Meer resultaat kan worden verwacht van maatregelen op uiteenlopende beleidsgebieden, van landbouw en werkgelegenheid tot onderwijs en gezondheid. Het kan nodig blijken specifieke strategieën uit te werken om bepaalde doelgroepen, zoals ouderen of jongeren, aan te sporen duurzame keuzes te maken.

4.4   In tijden van nationale noodsituaties of oorlog leggen mensen zichzelf en masse vrijwillig beperkingen op, maar de milieucrisis wordt over het algemeen niet beschouwd als een noodsituatie van hetzelfde kaliber. Toch is het een feit dat steeds meer mensen kiezen voor een eenvoudigere manier van leven om zo hun ecologische voetafdruk te verkleinen. Een aantal van de meest geslaagde pogingen om consumptiepatronen te veranderen danken hun succes aan de oprichting van burgerverenigingen, zoals bv. het Ecoteamprogramma dat door de organisatie Global Action Plan in verschillende landen wordt uitgevoerd. Dit programma houdt in dat buurtbewoners, bedrijven of scholen afspreken om hun afval en energie- en waterverbruik te beperken en nagaan hoe zij op een duurzamere manier kunnen gaan leven.

4.5   Pogingen tot verandering die van bovenaf worden opgelegd zullen waarschijnlijk niet werken – vooral niet als politici die zelf allerminst sober leven het grote publiek in een bepaalde richting willen dwingen. Duurzame consumptie heeft voor de meeste mensen geen hoge prioriteit. Maatschappelijke verandering begint echter vaak bij een kleine groep en raakt dan geleidelijk aan wijder verbreid via allerhande communicatiekanalen, o.m. de media en de kunsten maar ook informele vriendennetwerken en geloofsverenigingen. Het heeft weinig zin dat de overheid haar standpunt tracht op te leggen; beter is het dat zij zich ertoe beperkt bestaande groeperingen die zich inzetten voor een duurzame levensstijl in kaart te brengen en te ondersteunen.

4.6   De keuze voor een duurzame levensstijl mag niet worden opgevat of gebracht als een luxe voor mensen die zich dat financieel kunnen permitteren. Het Comité heeft er al op gewezen dat duurzame productie niet tot prijsstijgingen mag leiden (9) maar voor iedereen toegankelijk moet zijn. Duurzaam consumeren mag in geen geval duurder uitvallen. Dat zou nl. betekenen dat enkel bepaalde groepen zich de keuze voor duurzaamheid kunnen veroorloven en armen en laagverdieners buitenspel worden gezet.

4.7   Om iedereen de kans te geven voor duurzaam consumeren te kiezen, moeten ook de problemen i.v.m. andere, cruciale aspecten van welvaart worden aangepakt. We denken aan werkgelegenheid, behoorlijke lonen, waardig werk en toegang tot krediet voor het MKB, punten die in de ogen van de burger belangrijker zijn dan duurzaamheid.

5.   Beleidskwesties die op de agenda horen

5.1   De EU-instellingen hebben bij het bouwen aan een verenigd Europa jarenlange ervaring opgedaan met het uittekenen en doorvoeren van radicale veranderingen. Zij gingen daarbij vooral uit van een pluralistisch model, en dwongen de regeringen niet in een bepaalde richting maar hielpen hen tot overeenstemming te komen. Met name op het gebied van gezondheids- en milieunormen stond de EU vooraan, en die ervaring zou bijzonder nuttig kunnen zijn bij het opbouwen van een duurzame economie. Leiderschap en inspiratie zouden wel eens even belangrijk kunnen blijken te zijn als technische expertise en administratieve vaardigheden.

5.2   Het Comité heeft zich lovend uitgesproken over het actieplan van de Commissie inzake duurzame consumptie en productie (10). Daarnaast hebben nog tal van andere EU-beleidsmaatregelen betrekking op duurzame consumptie, zoals daar zijn het systeem van verhandelbare emissierechten (ETS), de richtlijn betreffende consumenteninformatie over het brandstofverbruik, de verordening betreffende de CO2-emissies van lichte voertuigen, de biobrandstoffenrichtlijn, de richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen, de richtlijn betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten en de milieubepalingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Het EU-beleid is evenwel in de eerste plaats gericht op marktinstrumenten en technologie- en productienormen. Alleen ETS houdt verband met absolute niveaus van uitstoot van broeikasgassen. Het gebeurt dat de doelstelling van duurzame consumptie botst met andere beleidsdoelstellingen, bv. het bevorderen van mobiliteit. Er wordt bijzonder weinig gedaan om de consumptiepatronen en levensstijl direct te beïnvloeden en de huidige beleidsmaatregelen zijn duidelijk ontoereikend willen we de doelstellingen inzake het terugdringen van broeikasgassen bereiken en een eind maken aan onze afhankelijkheid van niet duurzame delfstoffen.

5.3   De EU-instellingen, de nationale en lokale overheden en de sociale partners moeten met elkaar in dialoog treden. Zo zou de Commissie samen met het Comité en andere partijen een forum voor duurzame consumptie kunnen opzetten, dat zich o.m. zou bezighouden met de volgende vragen.

Welke waarden dienen ten grondslag te liggen aan een duurzame economie? Wat met de tegenstelling tussen groei en milieuduurzaamheid, tussen sociale integratie en persoonlijke vrijheid, tussen de kwaliteit van het bestaan van de huidige en van de toekomstige generaties?

Moeten we op bepaalde vlakken minder gaan consumeren? De uitstoot van broeikasgassen is voor het leeuwendeel toe te schrijven aan voedselconsumptie, energieverbruik en vervoer. Duurzaamheid en andere doelstellingen kunnen tegenstrijdig zijn, maar in sommige gevallen kan er ook sprake zijn van een synergie-effect (fietsen bv. is goed voor de gezondheid én het milieu).

Wat weerhoudt mensen ervan te kiezen voor duurzame consumptiepatronen en wat kunnen de lokale, nationale en Europese overheden daaraan doen? Een mogelijkheid is ervoor te zorgen dat de bestaande beleidsmaatregelen (bv. de richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen) volledig worden uitgevoerd, en de maatregelen in het kader van het actieplan voor duurzame consumptie en productie aan te scherpen, zodat consumenten de kans krijgen te kiezen voor duurzamer geproduceerde voedingsmiddelen.

Wat zijn de ervaringen van individuen en groepen die hun ecologische voetafdruk trachten te verkleinen en in hoeverre kunnen we hun voorbeeld navolgen? Bepaalde verenigingen kunnen hier zeker hun steentje aan bijdragen. We denken dan aan Global Action Plan, de organisatie die er met haar EcoTeams in slaagt om niet recycleerbaar afval met 40 à 50 % terug te dringen, netwerken als Transition Towns, die lokale gemeenschappen aanzetten zich te verenigen om de klimaatverandering en de uitputting van de natuurlijke rijkdommen tegen te gaan, en religieuze groeperingen zoals de Quakers die traditioneel sober leven. Sommige leden van deze groeperingen en netwerken lukt het om 60 tot 80 % minder materiaal en energie te verbruiken dan het EU-gemiddelde en toch een bevredigend leven te leiden.

Welke stappen zijn nodig om bepaalde groepen zoals ouderen, jongeren, werklozen, nieuwkomers en jonge gezinnen, bij te staan bij het omschakelen naar duurzame consumptie?

Hoe kunnen we de overstap naar duurzame consumptie en productie verenigen met een concurrerende interne markt?

5.4   Om veranderingen in consumptie te weeg te brengen zijn zowel onmiddellijke als langetermijnmaatregelen noodzakelijk. Daarbij kunnen zeker lessen worden getrokken uit de manier waarop in het verleden andere problemen zijn aangepakt. Zo is het gelukt ingrijpende veranderingen te bewerkstelligen in het rookgedrag, dankzij een combinatie van prijsmaatregelen, regelgeving, etikettering en educatie.

5.4.1   Prijsstimulansen zijn normaliter een belangrijk onderdeel van een pakket beleidsmaatregelen, maar in dit geval is de doelstelling van de Commissie om de energieprijzen te doen dalen (11) strijdig met de noodzaak om het verbruik terug te dringen. Koolstofbelastingen en het emissiehandelssysteem moeten worden aangevuld met andere maatregelen. Zonder sterke stimulansen voor de isolatie van woningen en het gebruik van alternatieve energiebronnen dreigen hoge brandstof- en koolstofprijzen energiearmoede in de hand te werken.

5.4.2   Het EESC heeft er eerder al op gewezen hoe belangrijk voorlichting is om mensen te leren consequent voor duurzaamheid te kiezen. Bovendien wil het hier nogmaals duidelijk maken dat dergelijke programma's niet alleen bedoeld mogen zijn voor scholen en jongeren, hoewel die laatste een belangrijke doelgroep zijn, maar zich tot alle leeftijdsgroepen moeten richten. Er moet worden voorzien in beroepsopleiding, levenslang leren en specifieke programma's voor ouderen. Het streven naar duurzaamheid mag er in geen geval toe leiden dat bepaalde groepen, zoals werklozen, buiten de boot vallen.

5.5   Dialoog en actie moeten hand in hand gaan. Zo moet steun worden verleend aan groepen die zich inzetten voor een duurzame manier van leven, zodat zij proefprojecten kunnen opzetten en daarvan verslag kunnen doen. De EU-instellingen moeten deze inspanningen ernstig nemen en het beleid waar nodig bijschaven en aanscherpen. Het is hun taak het voortouw te nemen en aan te tonen welke duurzame oplossingen in de praktijk mogelijk zijn.

5.6   Duurzame consumptie is meer dan een milieubeleidsdoelstelling. Om dit streven te bereiken zijn nl. ook initiatieven nodig op tal van andere beleidsterreinen, waaronder gezondheid, onderwijs, werkgelegenheid, handel, mededinging consumentenzaken, vervoer, landbouw en energie.

5.7   Het Comité verzoekt de Commissie met klem om in het kader van haar werkprogramma voor 2010, „Een tijd voor daden” (12) en de EU 2020-strategie, serieus werk te maken van de duurzame consumptie.

Brussel, 15 juli 2010

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Mario SEPI


(1)  Boulding, K. „The economics of the coming spaceship earth”, in Environmental Quality in a Growing Society, (Baltimore: Johns Hopkins University Press, 1966) blz. 253 e.v.

(2)  EESC-advies in PB C 100 van 30.4.2009, blz. 53.

(3)  European Environment Agency, Signals 2010.

(4)  Global Footprint Network and WWF, Europe 2007: Gross Domestic Product and Ecological Footprint.

(5)  PB C 77 van 31.03.2009, blz. 73.

(6)  EEA, Annual European Community greenhouse gas inventory 1990–2006 and inventory report 2008: Submission to the UNFCCC Secretariat, (Kopenhagen: EEA, 2008).

(7)  Tipping, P. et al., Impact Assessment on the Future Action Plan for Energy Efficiency, uitgevoerd door ECN (NL) en WS Atkins (UK) voor DGTREN. Contractor: ECORYS, NL (2006).

(8)  Jackson, T. Motivating Sustainable Consumption: A Review of Evidence on Consumer Behaviour and Behavioural Change, a report to the Sustainable Development Research Network, 2005, beschikbaar op http://www.sd-research.org.uk/.

(9)  PB C 224 van 30.08.2008, blz. 1.

(10)  PB C 218 van 11.09.2009, blz. 46.

(11)  Rapport van de heer Monti aan de Commissie, Een nieuwe strategie voor de interne markt, mei 2010.

(12)  COM(2010) 135 final, Deel I.


Top