EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010CN0376

Zaak C-376/10 P: Hogere voorziening ingesteld op 27 juli 2010 door Pye Phyo Tay Za tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 19 mei 2010 in zaak T-181/08, Pye Phyo Tay Za/Raad van de Europese Unie, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Europese Commissie

OJ C 260, 25.9.2010, p. 11–13 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

25.9.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 260/11


Hogere voorziening ingesteld op 27 juli 2010 door Pye Phyo Tay Za tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 19 mei 2010 in zaak T-181/08, Pye Phyo Tay Za/Raad van de Europese Unie, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Europese Commissie

(Zaak C-376/10 P)

()

2010/C 260/15

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Pye Phyo Tay Za (vertegenwoordigers: D. Anderson, QC, M. Lester, barrister, en G. Martin, solicitor)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Europese Commissie

Conclusies

het arrest van het Gerecht in zijn geheel vernietigen;

verordening nr. 194/2008 (1) nietig verklaren voor zover deze verordening rekwirant betreft;

de Raad verwijzen in de kosten van rekwirant van zowel de onderhavige hogere voorziening als de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Rekwirant betoogt dat het arrest van het Gerecht over heel de lijn mank gaat wegens de hierna volgende fundamenteel onjuiste opvatting. Het Gerecht heeft de stelling van de Raad aanvaard dat de bevriezing van de tegoeden van rekwirant gerechtvaardigd was omdat hij een „familielid” is van een „invloedrijk bedrijfsleider”, te weten zijn vader Tay Zay. Het Gerecht heeft geoordeeld dat rekwirant derhalve niet als een individu, maar als behorende tot een categorie van personen op de lijst is opgenomen, waardoor hem elke procedurele rechtsbescherming wordt ontzegd waarop hij aanspraak had kunnen maken indien hij als individu op de lijst zou zijn vermeld, waaronder ook de verplichting dat de instellingen bewijzen dienen over te leggen om hem op deze lijst te kunnen opnemen, en waardoor hij zijn fundamentele rechten van verdediging verliest.

2.

Deze opvatting is volgens rekwirant feitelijk en rechtens onjuist. Rekwirant wordt niet in de verordening genoemd omdat hij tot een categorie van „familieleden” behoort. Hij staat als individu in eigen naam op de lijst, om de uitdrukkelijke reden dat hij geacht wordt zelf profijt uit het economisch beleid van de regering van Birma/Myanmar te trekken. Rekwirant heeft bijgevolg volkomen recht op bescherming van de fundamentele beginselen van het recht van de Unie.

3.

Rekwirant stelt dat het arrest van het Gerecht tevens op de volgende specifieke punten door een onjuiste rechtsopvatting is aangetast.

4.

In de eerste plaats heeft het Gerecht ten onrechte geoordeeld dat de artikelen 60 en 301 EG een geschikte rechtsgrondslag voor de verordening vormden. Volgens rekwirant bestaat er een onvoldoende band tussen hem en het militaire regime van Birma/Myanmar. Hij is geen leider van Birma/Myanmar, noch een persoon die met een leider kan worden geassocieerd of direct of indirect door een leider wordt gecontroleerd. Het feit dat hij de zoon is van iemand waarvan de Raad aanneemt dat deze profijt uit dit regime heeft getrokken, volstaat niet. Het Gerecht heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat aangezien de instellingen (zijns inziens) bevoegd waren om een nog veel strikter handelsembargo op te leggen, zij a fortiori bevoegd waren om de tegoeden van een particulier te bevriezen.

5.

In de tweede plaats heeft het Gerecht ten onrechte geoordeeld dat de bewijslast op rekwirant ligt, met dien verstande dat hij het vermoeden moet weerleggen dat hij niet van het regime profiteert. Het staat evenwel aan de Raad om het opleggen van een beperkende maatregel aan rekwirant te rechtvaardigen en om bewijzen ter rechtvaardiging daarvan over te leggen.

6.

In de derde plaats heeft het Gerecht ten onrechte geoordeeld dat de Raad de op hem rustende verplichting om de vermelding van rekwirant in de verordening te motiveren, is nagekomen. Rekwirant is van mening dat wanneer de Raad een particulier in een verordening vermeldt om de uitdrukkelijke reden dat deze profijt uit het economisch beleid van een regime trekt, de Raad reële en bijzondere redenen voor die zienswijze met betrekking tot rekwirant zelf dient te verstrekken.

7.

In de vierde plaats heeft het Gerecht ten onrechte geoordeeld dat de rechten van de verdediging niet golden voor rekwirant. De rechten van de verdediging, daaronder begrepen het recht op een eerlijk proces en het recht op effectieve rechterlijke bescherming, behoren tot de fundamentele rechtsbeginselen van de Europese Unie die steeds van toepassing zijn wanneer de instellingen van de Unie een maatregel opleggen die een individu rechtstreeks en ongunstig raakt. Bovendien heeft het Gerecht ten onrechte geoordeeld dat de rechten van verdediging van rekwirant (in de veronderstelling dat deze van toepassing zijn) niet waren geschonden aangezien het hem vooraf horen niet tot een ander resultaat had kunnen leiden, daar hij geen informatie had verstrekt die tot een andere beoordeling had kunnen leiden.

8.

In de vijfde plaats is het Gerecht uitgegaan van een onjuiste omvang van het rechterlijk toezicht op beslissingen waarbij een persoon wordt opgenomen in een bijlage bij een verordening houdende bevriezing van tegoeden. Het rechterlijk toezicht op de rechtmatigheid van een dergelijke maatregel strekt zich uit tot de beoordeling van de ter rechtvaardiging daarvan aangevoerde feiten en omstandigheden en tot het bewijsmateriaal en de informatie op basis waarvan die beoordeling is verricht.

9.

Ten slotte is het Gerecht ten onrechte voorbij gegaan aan de argumenten van rekwirant volgens welke zijn eigendomsrecht was geschonden en de verordening — zoals op hem toegepast — ongerechtvaardigd en onevenredig was.


(1)  Verordening (EG) nr. 194/2008 van de Raad van 25 februari 2008 tot verlenging en verscherping van de beperkende maatregelen tegen Birma/Myanmar en tot intrekking van verordening (EG) nr. 817/2006 (PB L 66, blz. 1).


Top