EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62009CN0214

Zaak C-214/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 juni 2009 door Anheuser-Busch, Inc. tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 25 maart 2009 in zaak T-191/07, Anheuser-Busch, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), Budějovický Budvar, národní podnik

OJ C 193, 15.8.2009, p. 13–14 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

15.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 193/13


Hogere voorziening ingesteld op 12 juni 2009 door Anheuser-Busch, Inc. tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 25 maart 2009 in zaak T-191/07, Anheuser-Busch, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), Budějovický Budvar, národní podnik

(Zaak C-214/09 P)

2009/C 193/18

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Anheuser-Busch, Inc. (vertegenwoordigers: V. von Bomhard, Rechtsanwältin, B. Goebel, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Budějovický Budvar, národní podnik

Conclusies

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 25 maart 2009 in zaak T-191/07 vernietigen en

verzoekster in eerste aanleg verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Anheuser-Busch voert drie middelen aan in hogere voorziening, te weten ten eerste schending van artikel 41, lid 2, derde zin, van verordening nr. 207/2009 (1) in samenhang met regel 16, leden 1 en 3, en regel 20, lid 2, van verordening (EG) nr. 2868/95 (2) van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 (3) van de Raad inzake het gemeenschapsmerk, ten tweede schending van artikel 76, lid 2, van verordening nr. 207/2009, en ten derde schending van artikel 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009.

De eerste twee middelen betreffen procedurekwesties. Anheuser-Busch stelt dat deze in casu van belang zijn. Alleen door rekening te houden met oudere internationale inschrijving R 238 203 kon de kamer van beroep uitspraak doen over de oppositie op basis van artikel 8, lid 1, sub a, van verordening nr. 207/2009 wat bier betreft. Dit betekende ook dat geen rekening is gehouden met de argumenten die eerder in de loop van de oppositieprocedure werden aangevoerd met betrekking tot de vraag of het woord „Budweiser” domineerde in de beeldmerken van Budvar.

Het Gerecht van eerste aanleg heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat Budvar niet van rechtswege verplicht was om het bewijs te leveren van de voortdurende geldigheid (vernieuwing) van haar internationale inschrijving R 238 203. Deze verplichting vloeide voort uit artikel 41, lid 2, derde zin, van verordening nr. 207/2009 gelezen in samenhang met regel 16, leden 1 en 3, en regel 20, lid 2, van de uitvoeringsverordening van 1995 en de kennisgeving van het BHIM van 18 januari 2002, waarbij het aan Budvar gerichte verzoek werd herhaald om „aanvullende feiten, bewijzen en argumenten ter ondersteuning van haar oppositie” over te leggen. De verplichting bestond in de overlegging van een dergelijk bewijs binnen de in deze kennisgeving gestelde termijn, te weten uiterlijk op 26 februari 2002. Niettemin werd dit bewijs pas overgelegd op 21 januari 2004.

Bijgevolg heeft het Gerecht van eerste aanleg ook blijk gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat artikel 76, lid 2, van verordening nr. 207/2009 niet van toepassing was op de overlegging van het bewijs van vernieuwing, aangezien er geen „uiterste datum” voor deze overlegging was, zodat deze bepaling werd geschonden. In werkelijkheid was er een „uiterste datum” en de kamer van beroep had ten minste haar discretionaire bevoegdheid overeenkomstig artikel 76, lid 2, moeten uitoefenen met betrekking tot de vraag of zij rekening ging houden met dit bewijs. Het Gerecht van eerste aanleg heeft de beslissing van de kamer van beroep in die zin gelezen dat daarin werd gesteld dat het bewijs van vernieuwing tijdig was overgelegd. Bijgevolg is artikel 76, lid 2, geschonden doordat de kamer van beroep haar discretionaire bevoegdheid niet heeft gebruikt en door de bevestiging ervan door het Gerecht van eerste aanleg.

Het Gerecht van eerste aanleg heeft ook nagelaten te erkennen dat het door Budvar overgelegde bewijs van gebruik ter ondersteuning van haar oppositie ontoereikend was, en heeft bovendien verwezen naar andere merken dan die welke waarop de bestreden beslissing en de beslissing van de kamer van beroep waren gebaseerd, zodat artikel 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009 werd geschonden.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (PB L 303, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 11, blz. 1).


Top