EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62009CN0191

Zaak C-191/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 29 mei 2009 door Raad van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 10 maart 2009 in zaak T-249/06: Interpipe Nikopolsky Seamless Tubes Plant Niko Tube ZAT (Interpipe Niko Tube ZAT), voorheen Nikopolsky Seamless Tubes Plant Niko Tube ZAT, Interpipe Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant VAT (Interpipe NTRP VAT), voorheen Nizhnedneprovsky Tube-Rolling Plant VAT/Raad van de Europese Unie

OJ C 193, 15.8.2009, p. 7–7 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

15.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 193/7


Hogere voorziening ingesteld op 29 mei 2009 door Raad van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 10 maart 2009 in zaak T-249/06: Interpipe Nikopolsky Seamless Tubes Plant Niko Tube ZAT (Interpipe Niko Tube ZAT), voorheen Nikopolsky Seamless Tubes Plant „Niko Tube” ZAT, Interpipe Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant VAT (Interpipe NTRP VAT), voorheen Nizhnedneprovsky Tube-Rolling Plant VAT/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-191/09 P)

2009/C 193/07

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-P. Hix, gemachtigde, G. Berrisch, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Interpipe Nikopolsky Seamless Tubes Plant Niko Tube ZAT (Interpipe Niko Tube ZAT), voorheen Nikopolsky Seamless Tubes Plant „Niko Tube” ZAT, Interpipe Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant VAT (Interpipe NTRP VAT), voorheen Nizhnedneprovsky Tube-Rolling Plant VAT, Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

vernietigen van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 10 maart 2009 voor zover het Gerecht daarbij (1) artikel 1 van de omstreden verordening nietig heeft verklaard voor zover het antidumpingrecht dat is vastgesteld voor de uitvoer naar de Europese Gemeenschap van de producten die worden vervaardigd door verzoeksters in eerste aanleg hoger is dan het geval zou zijn geweest indien op de uitvoerprijs geen correctie wegens commissie was toegepast wanneer de verkopen via de verbonden handelsmaatschappij Sepco SA waren afgewikkeld (punt 1 van het dictum van het bestreden arrest) en (2) de Raad heeft verwezen in zijn eigen kosten en in een vierde van de kosten van verzoeksters in eerste aanleg (punt 3 van het dictum van het bestreden arrest);

de zaak afdoen door het beroep volledig te verwerpen;

verzoeksters in eerste aanleg verwijzen in de kosten van de hogere voorziening van de procedure voor het Gerecht van eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

De Raad betoogt dat het Gerecht van eerste aanleg:

1.

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de rechtspraak betreffende het begrip economische eenheid mutatis mutandis aan te wenden bij de toepassing van artikel 2, lid 10, sub i, van de antidumpingbasisverordening (1) doordat het niet heeft ingezien dat de berekening van de normale waarde, de berekening van de uitvoerprijs en de vraag of correcties van toepassing, door uiteenlopende bepalingen worden geregeld; het Gerecht is op dit punt ook zijn motiveringsplicht niet nagekomen;

2.

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van de bewijslast die op de instellingen rust wanneer deze een correctie als bedoeld in artikel 2, lid 10, sub i, van de basisverordening toepassen, door niet de normale bewijslast in antidumpingzaken te laten gelden, en blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet de juiste mate van rechterlijke toetsing te verrichten met betrekking tot de economische beoordeling door de instellingen;

3.

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de verkeerde juridische maatstaf aan te wenden bij de beoordeling van de beslissing van de instellingen om de in artikel 2, lid 10, sub i, bedoelde correctie toe te passen, omdat het die beslissing heeft beoordeeld uitgaande van de veronderstelling van het begrip economische eenheid van toepassing is bij de vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs;

4.

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de instellingen een kennelijke beoordelingsfout hebben gemaakt bij de toepassing van artikel 2, lid 10, eerste alinea, van de basisverordening;

5.

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de eisen inzake kennisgeving te restrictief uit te leggen;

6.

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de door hem (correct) vastgestelde toetsingsmaatstaf voor een schending van de rechten van de verdediging niet correct toe te passen;

7.

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van de gevolgen van de gestelde procedure onregelmatigheid, mede omdat het zich heeft gebaseerd op de juridische onjuiste beoordeling van de rechtmatigheid van de in artikel 2, lid 10, sub i, bedoelde correctie.


(1)  Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 56, blz. 1-20).


Top