EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52008AE0483

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad wat betreft de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten 2-(2-methoxyethoxy)ethanol, 2-(2-butoxyethoxy)ethanol, methyleendifenyldiisocyanaat, cyclohexaan en ammoniumnitraat COM(2007) 559 final — 2007/0200 (COD)

OJ C 204, 9.8.2008, p. 13–19 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

9.8.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/13


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad wat betreft de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten 2-(2-methoxyethoxy)ethanol, 2-(2-butoxyethoxy)ethanol, methyleendifenyldiisocyanaat, cyclohexaan en ammoniumnitraat

COM(2007) 559 final — 2007/0200 (COD)

(2008/C 204/03)

De Raad heeft op 23 oktober 2007 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 95 van het EG-Verdrag te raadplegen over het

Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad wat betreft de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten 2-(2-methoxyethoxy)ethanol, 2-(2-butoxyethoxy)ethanol, methyleendifenyldiisocyanaat, cyclohexaan en ammoniumnitraat

De gespecialiseerde afdeling Interne markt, productie en consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 27 februari 2008 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Sears.

Het Comité heeft tijdens zijn op 12 en 13 maart 2008 gehouden 443e zitting (vergadering van 12 maart) het volgende advies uitgebracht, dat met 125 stemmen vóór en geen stemmen tegen, bij 2 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Dit voorstel van de Commissie voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad beoogt een wijziging van Richtlijn 76/769/EEG in die zin dat voor het op de markt brengen en het gebruik van vijf niet met elkaar verband houdende stoffen beperkingen worden ingevoerd. Vier van deze stoffen stonden op de oorspronkelijke prioriteitslijsten die tussen 1994 en 2000 zijn opgesteld. De voorgestelde maatregelen hebben uitsluitend betrekking op risico's voor de bevolking. Voor de vijfde stof, ammoniumnitraat, worden beperkingen ingevoerd om de veiligheid van meststoffen op basis van ammoniumnitraat bij normaal gebruik door landbouwers en distributeurs te vergroten en om terrorisme te helpen bestrijden, door de toegang tot explosieve precursoren aan banden te leggen. Dit laatste zal ook gevolgen hebben voor de verkoop aan de detailhandel en aan particulieren.

1.2

Het EESC steunt sommige voorstellen wel, maar andere niet. In de paragrafen 5 t/m 9.9 wordt uitvoerig ingegaan op de verschillende stoffen en de preparaten die deze stoffen bevatten.

1.3

Dit is bijna de laatste van dit soort wijzigingen van Richtlijn 76/769/EEG voordat deze op 1 juni 2009 wordt vervangen door Verordening (EG) 1907/2006 (de REACH-verordening). Net als bij eerdere wijzigingen betreurt het EESC dat stoffen en preparaten die geen verband met elkaar houden, op deze wijze worden samengevoegd en wijst het erop dat er inmiddels al veel tijd is verstreken sinds deze stoffen in het kader van Verordening (EEG) 793/93 voor het eerst als „prioriteitsstoffen” werden aangemerkt. Indien dit te wijten is aan een gebrek aan middelen of deskundigheid binnen de Commissie of andere relevante organen, waaronder het nieuwe Chemicals Agency in Helsinki, dan moet hier zo spoedig mogelijk en in ieder geval vóór 1 juni 2009 iets aan worden gedaan. Ook moeten fabrikanten hun plicht om tijdens de risicobeoordeling tijdig relevante informatie te verstrekken nakomen. Zonder deze discipline verliezen de resultaten al snel hun waarde.

1.4

Het EESC draagt de Verklaring van de Raad inzake de bestrijding van terrorisme en de vele daaruit voortvloeiende acties een warm hart toe. Het EESC vindt dat het in dit proces een sleutelrol moet vervullen en werkt momenteel aan een aantal adviezen over dit onderwerp. Om de veiligheid langdurig te kunnen garanderen is het van cruciaal belang dat wordt overeengekomen welke maatregelen evenredig zijn en voor welke wettelijke wegen gekozen moet worden om tijdig adequate reacties van alle betrokkenen te ontvangen.

2.   Inleiding

2.1

Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (de REACH-verordening) treedt in werking op 1 juni 2009. Daarmee komt een aantal verordeningen en richtlijnen te vervallen, waaronder Richtlijn 76/769/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten. Deze richtlijn, die met de voorgestelde beschikking wordt gewijzigd, beoogt de interne markt in stand te houden en tegelijkertijd een hoog beschermingsniveau voor de menselijke gezondheid en het milieu te waarborgen.

2.2

In bijlage I van Richtlijn 76/769/EEG zijn de specifieke beperkingen t.a.v. het op de markt brengen en het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten opgenomen die de afgelopen 30 jaar overeengekomen en ingevoerd zijn. Op 1 juni 2009 zullen deze de hoeksteen vormen van Bijlage XVII van de REACH-verordening.

2.3

Eerdere wijzigingen op Richtlijn 76/769/EEG (om nadere beperkingen in te voeren) zijn doorgevoerd in de vorm van richtlijnen die door de lidstaten geïmplementeerd moesten worden. Bij het onderhavige voorstel is gekozen voor een beschikking; op deze manier wordt voorkomen dat de lidstaten de bepalingen moeten omzetten in nationale wetgeving die op 1 juni 2009, als de REACH-verordening van kracht wordt, toch wordt ingetrokken.

2.4

Het EESC heeft begrepen dat de Commissie de komende maanden nog met een laatste voorstel tot wijziging van Richtlijn 76/769/EEG zal komen, ook in de vorm van een beschikking, om het op de markt brengen en het gebruik van dichloromethaan te beperken. Alle latere voorstellen tot beperking van het op de markt brengen en het gebruik van gevaarlijke stoffen en preparaten zullen gebaseerd zijn op de REACH-verordening.

2.5

Maatregelen om het op de markt brengen en het gebruik van bepaalde stoffen (en preparaten die deze stoffen bevatten) te beperken, zijn over het algemeen voortgevloeid uit evaluaties van bepaalde „prioriteitsstoffen” in het kader van Verordening (EEG) 793/93. Er zijn vier lijsten met prioriteitsstoffen vastgesteld, de laatste op 30 oktober 2000, waarvan door de bevoegde autoriteiten in de lidstaten een risicobeoordeling uitgevoerd moet worden. Voor 83 van de 141 stoffen op deze lijsten is een definitief risicobeoordelingsverslag opgesteld. 39 daarvan zijn door de desbetreffende wetenschappelijke comités van de EU geëvalueerd; hun bevindingen zijn in het Publicatieblad bekendgemaakt. Voor 22 van deze stoffen zijn beperkende maatregelen vastgesteld. De voorgestelde beschikking bevat beperkingen voor nog eens vier stoffen (DEGME, DEGBE, MDI en cyclohexaan; deze worden in de paragrafen 5 t/m 9.9 nader beschreven en behandeld).

2.6

Dat met deze verordening zo langzaam vooruitgang werd geboekt, werd aangevoerd als een van de belangrijkste redenen om met de REACH-verordening een nieuwe benadering van alle „bestaande” stoffen in te voeren. Daarom zal ook Verordening 793/93 op 1 juni 2009 worden ingetrokken.

2.7

Ten aanzien van sommige andere stoffen, die niet op de vier prioriteitslijsten voorkomen, is nagegaan wat hun effect op de menselijke gezondheid en het milieu is en/of is voorgesteld om het op de markt brengen en het gebruik ervan te beperken; dit gebeurde op verzoek van de lidstaten, die met nieuwe problemen te maken krijgen. Onder deze stoffen valt ook ammoniumnitraat.

2.8

Ammoniumnitraat is een geval apart: de eigenschappen ervan zijn alom bekend en het effect ervan op de menselijke gezondheid of het milieu hoefde dan ook niet onderzocht te worden. Het wordt al jarenlang wereldwijd op grote schaal gebruikt als stikstofhoudende meststof en brengt geen onvoorziene risico's met zich mee op het werk, voor professionele gebruikers of voor consumenten die de stof thuis gebruiken. Helaas is ammoniumnitraat ook een doeltreffend, goedkoop en op grote schaal gebruikt bestanddeel van explosieven, dat legaal voor industriële of militaire doeleinden en illegaal door terroristen wordt gebruikt. Daarom wil de Commissie het op de markt brengen en het gebruik van ammoniumnitraat door middel van een wijziging van Richtlijn 76/769/EEG aan banden leggen.

2.9

Er had ook gekozen kunnen worden voor wijziging van een ander besluit, dat betrekking heeft op terrorisme of explosieve precursoren, maar met het huidige EU-Verdrag zou dit unanimiteit vergen. Met het Verdrag van Lissabon komt hier een andere procedure voor in de plaats, maar de ratificatie van dat Verdrag zal nog wel even op zich laten wachten.

2.10

Het EESC heeft begrepen dat waarschijnlijk nog meer precursoren van springstoffen en drugs aan Bijlage XVII van de REACH-verordening toegevoegd zullen worden. Daarom steunt het de manier waarop de Commissie de wijziging nu wil doorvoeren.

2.11

Het bovenstaande heeft betrekking op „bestaande” stoffen, d.w.z. de 100.195 stoffen die geacht worden tussen 1 januari 1971 en 18 september 1981 in de Europese Gemeenschap in de handel te zijn geweest. Deze stoffen zijn opgenomen in de Europese inventaris van bestaande chemische handelsstoffen (EINECS), die in 1990 in het Publicatieblad werd gepubliceerd. Stoffen die na 18 september 1981 in de handel zijn gebracht worden beschouwd als „nieuw”; voordat deze stoffen op de markt worden gebracht moet een uitvoerige aanmeldingsprocedure worden doorlopen ter bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu.

3.   Samenvatting van het Commissievoorstel

3.1

Met haar voorstel beoogt de Commissie de menselijke gezondheid, en met name die van de consument, te beschermen en tegelijkertijd de interne markt in stand te houden voor drie stoffen (DEGME, DEGBE en cyclohexaan) die op de eerste in het kader van Verordening 793/93 opgestelde prioriteitslijst d.d. 25 mei 1994 stonden en voor één stof (MDI) die op de derde lijst d.d. 27 januari 1997 stond.

3.2

Conform Aanbeveling 1999/721/EEG van de Commissie van 12 oktober 1999 en latere soortgelijke aanbevelingen over de resultaten van de risicobeoordeling en de strategieën ter beperking van de risico's voor een aantal stoffen wordt een reeks specifieke en zeer gedetailleerde beperkingen voorgesteld die uitsluitend betrekking hebben op de verkoop aan het publiek en geen gevolgen met zich mee zullen brengen voor de arbeidsomstandigheden of voor het milieu. Aangezien wordt aangenomen dat de kosten voor bedrijfsleven en samenleving over het algemeen minimaal zullen zijn, wordt gesteld dat de voorgestelde maatregelen in verhouding staan tot de vastgestelde risico's. Er moeten nog nadere gezondheidsgegevens worden verkregen m.b.t. preparaten die MDI bevatten.

3.3

De vijfde stof, ammoniumnitraat, wordt op grote schaal gebruik als meststof. Er worden beperkingen voor deze stof voorgesteld omdat ammoniumnitraat als oxidator kan fungeren en omdat ammoniumnitraat kan exploderen als de stof met bepaalde andere stoffen wordt gemengd. Doel van de beperkingen is ervoor te zorgen dat alle meststoffen op basis van ammoniumnitraat aan bepaalde minimale veiligheidsnormen voldoen en ook dat het aantal producten op basis van ammoniumnitraat die aan het publiek worden verkocht aan banden wordt gelegd, om zo de hoeveelheden die gemakkelijk voor illegale doeleinden gebruikt kunnen worden, te verkleinen. De maatregelen zijn dus eigenlijk in het belang van de gezondheid en de veiligheid van het publiek in ruime zin. Professionele gebruikers (landbouwers en erkende explosievenfabrikanten) zullen geen gevolgen van deze beperkingen ondervinden. Hoewel de kosten (en de baten) lastig blijken te bepalen, staan ze vermoedelijk in verhouding tot de vastgestelde risico's (en de voorgestelde maatregelen).

3.4

De beschikking treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

3.5

Het voorstel gaat vergezeld van een toelichting, een werkdocument van de diensten van de Commissie (effectbeoordelingsverslag) en lange, gedetailleerde risicobeoordelingsverslagen van het Europees Bureau voor chemische stoffen voor de vier in het kader van Verordening 793/93 onderzochte stoffen, aangevuld met zowel ondersteunend als kritisch materiaal van verschillende wetenschappelijke comités en andere organen die hebben geholpen met het opstellen of beoordelen van de betrokken gegevens.

4.   Algemene opmerkingen

4.1

Zoals ook bij veel eerdere wijzigingen op Richtlijn 76/769/EEC het geval was, heeft dit voorstel betrekking op stoffen die los van elkaar staan. Ter wille van de duidelijkheid zullen de stoffen daarom apart worden besproken.

5.   2-(2-Methoxyethoxy)ethanol (DEGME)

5.1

DEGME is een glycolether met een hoog kookpunt, dat gemengd kan worden met water. Het wordt gewoonlijk gebruikt als tussenproduct in de synthetische chemie, als hulpoplosmiddel in diverse huishoudelijke decoratieve producten, of als antivries bij lage temperaturen, bijvoorbeeld in vliegtuigbrandstoffen. Volgens het risicobeoordelingsverslag dat voor de Nederlandse regering werd opgesteld en in juli 1999 werd afgerond lag de totale productie in Europa in het begin van de jaren 90 rond de 20 000 ton, waarvan iets meer dan de helft was bestemd voor de export.

5.2

Doordat DEGME in verf en verfafbijtmiddelen voor doe-het-zelvers zit, bleken consumenten aan deze stof blootgesteld te worden. Zoals te verwachten was, gezien de fysische eigenschappen van DEGME, bleek deze stof gemakkelijk opgenomen te worden via de huid; als er geen beschermende kleding wordt gedragen, zou DEGME risico's voor consument opleveren.

5.3

Uit de meest recente onderzoeken blijkt dat DEGME in alle verven en verfafbijtmiddelen die aan het publiek worden verkocht, inmiddels door andere oplosmiddelen is vervangen. Nu komt het er dus op aan ervoor te zorgen dat dit blijft gelden voor producten die in de EU gemaakt of ingevoerd worden. In de voorgestelde beschikking staat daarom dat DEGME 18 maanden nadat de beschikking in werking is getreden, niet op de markt mag worden gebracht als bestanddeel, in een concentratie van 0,1 massaprocent of meer (d.w.z. boven het niveau dat ontstaat door contaminatie of co-productie met andere toegestane bestanddelen), van verven en verfafbijtmiddelen die bestemd zijn voor levering aan het publiek. Dit wordt door de betrokken industrietakken als een redelijke maatregel beschouwd. Het EESC kan zich dan ook vinden in deze beperking van het op de markt brengen en het gebruik van DEGME.

6.   2-(2-butoxyethoxy)ethanol (DEGBE)

6.1

DEGBE behoort eveneens tot de groep glycolethers; het heeft een iets hoger kookpunt dan DEGME, maar heeft verder soortgelijke fysische eigenschappen, waaronder de eigenschap dat het met water gemengd kan worden. DEGBE wordt op grote schaal gebruikt als oplosmiddel in watergedragen verven; het vergemakkelijkt de filmvorming en vergroot de duurzaamheid. Daardoor hoeft minder vaak geschilderd te worden en neemt de algemene blootstelling af. In het risicobeoordelingsverslag werd de totale productie in Europa geraamd op ca. 46 000 ton in 1994; in 2000 was de productie toegenomen tot 58 000 ton, waarvan 33 000 ton in verf werd gebruikt.

6.2

In het beoordelingsverslag werd vastgesteld dat consumenten risico liepen op irritatie aan de luchtwegen als zij de nevel inademen bij gebruik van spuitbussen met DEGBE-houdende watergedragen verf. Blootstelling aan DEGBE-damp bij verven met een kwast of roller werd toxicologisch niet van belang geacht.

6.3

Op basis van bewijsmateriaal dat na afronding van het risicobeoordelingsverslag in 1999 beschikbaar kwam en gezien het feit dat het moeilijk is om DEGBE als essentieel onderdeel van watergedragen verven te vervangen, werd geconcludeerd dat het vaststellen van een grenswaarde van 3 % voor DEGBE in spuitverf een adequate maatregel zou zijn om de gezondheid van de consument te beschermen. Verven met een hoger DEGBE-gehalte mogen wel aan de consument worden verkocht, maar alleen met de vermelding „Niet gebruiken in verfspuitapparatuur”. De verkoop aan professionele gebruikers, die zich eerder dan consumenten goed zullen beschermen, zal geen gevolgen van deze maatregelen ondervinden. Er wordt van uitgegaan dat de distributiekanalen divers genoeg zijn om hiervoor te zorgen.

6.4

Een en ander wordt 18 tot 24 maanden nadat de beschikking in werking is getreden van kracht, zodat fabrikanten tijd hebben om hun producten en etiketten aan te passen. Dit wordt door de betrokken industrietakken als een redelijke maatregel beschouwd. Het EESC kan zich dan ook vinden in de beperking van het op de markt brengen en het gebruik van DEGBE, omdat zo de gezondheid van de consument wordt beschermd en de interne markt in stand wordt gehouden.

7.   Methyleendifenyldiisocyanaat (MDI)

7.1

Met MDI wordt een reeks gelijksoortige producten (isomeren) aangeduid, die in pure vorm wasachtige vaste stoffen zouden zijn, maar meestal verkrijgbaar zijn als hoogreactieve, bruine visceuse vloeistof. Volgens het risicobeoordelingsverslag bedroeg de wereldwijde productie in 1996 meer dan 2 500 000 ton, waarvan minstens 500 000 ton in de EU werd vervaardigd. Onder invloed van geschikte polyolen of glycolen met een laag gewicht (of zelfs water) en een blaasmiddel reageert MDI uiterst snel en vormt dan polyurethaanschuimen. Deze kunnen hard of zacht zijn en hebben de meest uiteenlopende toepassingen in de bouw en andere sectoren als constructiedelen, afdichtingsmiddel, vulmiddel, giethars en verlijmingsmiddel.

7.2

De meest voorkomende manier waarop consumenten aan MDI worden blootgesteld is het gebruik van een componentschuim, dat in spuitbussen wordt verkocht aan doe-het-zelvers om onregelmatige gaten in pleister- of metselwerk op te vullen of nieuwe deuren of ramen af te dichten. In deze sector gaat zo'n 10 000 ton MDI per jaar om, d.w.z. ca. 36 miljoen spuitbussen voor particulier en 134 miljoen spuitbussen voor professioneel gebruik. Alternatieve producten, zoals glasvezel voor het afdichten van ramen, zijn minder geschikt en zouden weer andere problemen opleveren.

7.3

Het is niet gemakkelijk gebleken om de risico's die consumenten op sensibilisering en op blootstelling via de huid en inademing lopen, in kaart te brengen op basis van gegevens over blootstelling op het werk. Zuivere monsters van isomeren zijn moeilijk te verkrijgen. Standaardtesten kunnen moeilijk worden uitgevoerd omdat MDI met water razendsnel verandert in een inerte, onoplosbare vaste stof. Aangezien de stof door consumenten meestal wordt aangebracht door middel van een kleine bus met een slangetje, is de totaal beschikbare hoeveelheid beperkt. Een standaardbus is binnen 2-4 minuten leeg. Tijdens de snelle uitharding onder invloed van waterdamp in de lucht verdwijnt MDI. De vaste stof die overblijft is inert en levert geen gevaar op. Waarschijnlijk wordt het product eenmalig gebruikt (om een opening te vullen of een deur of raam af te dichten) en vindt dit gebruik (meestal) niet frequent plaats; het gaat hier beslist niet om de dagelijkse blootstelling waarvan bij professioneel gebruik sprake is. Net als voor alle andere doe-het-zelfproducten geldt dat niet gegarandeerd kan worden dat de consument beschermende kleding draagt.

7.4

Gezien het bovenstaande is het geen verrassing dat er in theorie weliswaar een risico bestaat, maar dat het in de praktijk moeilijk of zelfs onmogelijk is gebleken om gevallen van sensibilisering van de huid of luchtwegen vast te stellen onder consumenten (en zelfs niet onder professionele gebruikers, die adequate beschermingsmaatregelen kunnen treffen). Dit betekent dan weer wel dat het moeilijker is om een evenredige, kosteneffectieve en praktische maatregel uit te werken.

7.5

In dit verband wordt er in de effectbeoordeling in alle redelijkheid op gewezen dat lichte, goedkope polyethyleenhandschoenen die zonder meer goed zijn voor eenmalig, incidenteel gebruik, meegeleverd kunnen en zouden moeten worden bij iedere verpakking die aan de consument wordt verkocht, maar dat dit niet geldt voor de neopreen- of nitilhandschoenen die bij intensief industrieel gebruik vereist zijn. En hoewel lichte, katoenen stofkapjes bij iedere verpakking meegeleverd kunnen worden, zouden zij in een risicosituatie niet volstaan, terwijl een volledig gasmasker ter bescherming tegen iedere mogelijke blootstelling aan gassen ca. tien keer zo duur zou zijn als de bus zelf, waarbij niet zeker is dat het masker ook echt wordt opgezet als dat nodig is.

7.6

De Commissie stelt daarom voor dat alle verpakkingen die aan de consument worden verkocht, polyethyleenhandschoenen bevatten (bijv. opgevouwen in de dop) en dat op de verpakking wordt gewezen op het gevaar voor allergische (niet-standaard)reacties op MDI bij mensen die al gesensibiliseerd zijn, astma-achtige reacties (bij mensen met astma) of huidreacties (bij mensen met huidproblemen).

7.7

Het EESC steunt de eerste maatregel, d.w.z. de verstrekking van polyethyleenhandschoenen, die bij de meeste doe-het-zelftoepassingen toch al gebruikt moeten worden. Deze belangrijke en evenredige maatregel moet wel haalbaar blijven, d.w.z. dat er geen strengere eisen aan de handschoenen gesteld mogen worden als dit ertoe zou leiden dat de fabrikanten helemaal geen handschoenen meer zouden verstrekken.

7.8

Het EESC plaatst echter vraagtekens bij de uitvoerige vermeldingen die op het etiket gezet moeten worden, zelfs al zijn de kosten daarvan evenredig doordat voldoende tijd wordt gegeven om de etiketten aan te passen. Het is bijvoorbeeld onduidelijk hoe een consument zou kunnen weten, dat hij „voor andere diisocyanaten dan MDI gesensibiliseerd” is of waarom dat zo belangrijk is. Zoals mensen die aan chronische (langdurige) astma of dermatitis lijden, zullen weten kan vrijwel elk huishoudelijk of doe-het-zelfproduct een acute (kortdurende) reactie opwekken. Een goede ventilatie en beschermende kleding (handschoenen) zijn dan ook belangrijk, samen met advies om het gebruik van het product onmiddellijk te staken als de symptomen optreden. Dit is voor alle gebruikers, ongeacht of zij eerder een reactie hebben gekregen, een goed advies dat op het etiket moet komen te staan. Aangezien de bussen, en dus ook de etiketten, klein zijn, moet zo'n advies altijd duidelijk, relevant en leesbaar zijn onder normale gebruiksomstandigheden. Indien er daarnaast nog een gebruiksaanwijzing of veiligheidsinstructies nodig zijn moeten deze op een bijsluiter worden vermeld.

7.9

Het EESC plaatst ook kanttekeningen bij het voorstel in punt 55, (3) en (4) van de bijlage: „natuurlijke en rechtspersonen die MDI bevattende preparaten voor het eerst op de markt brengen, verzamelen binnen drie jaar (…) gegevens over mogelijke gevallen van personen die bij het gebruik van MDI bevattende preparaten luchtwegallergie vertonen, en stellen die gegevens ter beschikking van de Commissie (…) worden verzameld volgens een studieprotocol waarbij gespecialiseerde instituten betrokken zijn (...) blijkt dat er geen behoefte is aan andere beperkende maatregelen”. Aangezien MDI al sinds de jaren 70 een algemeen gebruikte stof is en de huidige fabrikanten, die niet aan deze eis hoeven te voldoen, zoals gezegd meer dan 36 miljoen bussen per jaar verkopen, kan dit voorstel moeilijk worden beschouwd als iets anders dan een slecht onderbouwde belemmering van de markttoegang.

7.10

Dit voorstel wordt in het effectbeoordelingsverslag van de Commissie gemotiveerd onder verwijzing naar de in het risicobeoordelingsverslag geuite zorg dat bepaalde risico's op luchtwegallergieën bij professioneel gebruik mogelijk relevant kunnen zijn voor consumenten. Verderop in de desbetreffende paragraaf wordt gesteld dat gegevens van centra voor toxicologie erop lijken te wijzen dat er weinig of geen gevallen zijn van luchtwegallergieën bij consumenten door gebruik van MDI-bevattende producten. Wat de veronderstelde beperkingen van deze verslagleggingsmethode ook zijn, het valt nog te bezien of het voorstel van de Commissie beter is. Dit voorstel lijkt dan ook niet in verhouding te staan tot een risico waarvan is vastgesteld dat het hypothetisch is en waarvoor geen ondersteunend bewijs te vinden is terwijl MDI op grote schaal wordt gebruikt.

7.11

Het EESC adviseert daarom dit onderdeel van de beperkende maatregelen in te trekken. Indien er gerede twijfels blijven over de veiligheid van deze producten, die op korte termijn niet vervangen kunnen worden, moet er samen met de fabrikanten en aan de hand van adequate procedures voor het verzamelen en evalueren van gegevens nader onderzoek worden gedaan.

8.   Cyclohexaan

8.1

Cyclohexaan is een kleurloze vloeistof die in zeer grote hoeveelheden wordt gemaakt door hydrogenering van benzeen. Het wordt vrijwel volledig (>95 %) gebruikt in de synthese van adipinezuur en vervolgens van nylon. De wereldwijde productiecapaciteit overschrijdt de 5 000 000 ton, waarvan ca. 1 500 000 ton zich in de EU bevindt. De processen vinden plaats in gesloten systemen waardoor de mate van blootstelling gering is. Cyclohexaan komt ook van nature voor in verbrandingsproducten, waaronder tabaksrook, in ruwe olie en planten en in benzinedamp.

8.2

Cyclohexaan wordt ook gebruikt als oplosmiddel in o.a. contactlijmen op basis van neopreen, die toegepast worden in de leerindustrie (schoenen), de auto-industrie en de bouw. Dit soort lijmen wordt ook gebruikt door vaklui voor het leggen van vloerbedekking en op kleinere schaal door consumenten voor reparaties of andere doe-het-zelftoepassingen. In totaal wordt in de EU minder dan 10 000 ton cyclohexaan per jaar gebruikt voor lijm.

8.3

Net als bij alle andere koolwaterstoffen is een goede ventilatie en afdoende beschermende kleding of ademhalingsapparatuur van essentieel belang. Vaklui zullen hier wel zorg voor dragen, maar dit geldt niet voor consumenten. Zoals ook het geval is bij MDI-preparaten worden de risico's echter een stuk kleiner door de fysieke eigenschappen van de producten die in de handel zijn. De sneldrogende contactlijmen zijn ideaal voor kleine toepassingen maar voor een leek uiterst moeilijk om op grote schaal goed te gebruiken. Het beperken van de verpakkingsgrootte van producten die aan de consument worden verkocht zou dan ook toereikend en algemeen aanvaardbaar zijn.

8.4

De Commissie stelt daarom voor dat neopreenlijmen die cyclohexaan bevatten aan de consument alleen in verpakkingen van maximaal 650 gram verkocht mogen worden. Op alle verpakkingen moet „Niet gebruiken voor het leggen van vloerbedekking” en „Niet gebruiken bij slechte ventilatie” komen te staan.

8.5

Uit praktijktesten voor worst case scenarios, bijvoorbeeld het aanbrengen van grote kurkpanelen aan een binnenmuur, blijkt dat de blootstelling van consumenten aan cyclohexaan, die net als bij de eerder beschreven stoffen vermoedelijk toch al incidenteel en van korte duur is, door kleinere verpakkingen afdoende verminderd zou worden. Hoewel neopreenlijmen al geruime tijd en op grote schaal worden gebruikt, lijken er geen concrete voorvallen gerapporteerd te zijn. De maatregelen zullen voor de fabrikanten echter geen al te grote problemen opleveren. Het EESC kan zich dan ook vinden in deze beperking van het op de markt brengen en het gebruik van cyclohexaan, omdat deze maatregel in verhouding staat tot de besproken risico's.

9.   Ammoniumnitraat

9.1

Ammoniumnitraat is een witte vaste stof, die wordt verkocht in korrelvorm. De stof wordt al meer dan 100 jaar op basis van ammoniak uit aardgas gemaakt. De wereldwijde productie komt boven de 20 000 000 ton uit. Ammoniumnitraat is belangrijk als stikstofhoudende kunstmest en als grondstof voor explosieven. Door deze laatste eigenschap en het feit dat de stof goedkoop en gemakkelijk te verkrijgen is, is de aandacht van terroristen gewekt. Om explosieven te maken zijn ook nog andere grondstoffen nodig, zoals dieselolie, maar ook deze zijn gemakkelijk te verkrijgen. Ammoniumnitraat was jarenlang het favoriete explosief van de IRA en werd ook gebruikt bij bekende bomaanslagen in Oklahoma, op het World Trade Center en op Bali. De afgelopen jaren werd het ook gebruikt bij aanslagen door extremisten in Londen en andere Europese hoofdsteden. Op Internet kan gemakkelijk worden achterhaald hoe met ammoniumnitraat bommen gemaakt kunnen worden. Al een geringe hoeveelheid van 2 kg kan verwoestende effecten hebben. Hoeveelheden boven de 500 kg kunnen door sommigen kennelijk probleemloos worden aangeschaft, zonodig door meermalen kleine hoeveelheden in tuincentra of winkels te kopen. Het is uiteraard moeilijk om hierop controle uit te oefenen.

9.2

Op professioneel gebruik (in de landbouw) wordt wel toezicht gehouden: ammoniumnitraat moet in grote minimumhoeveelheden worden vervoerd (zodat het niet gemakkelijk is om illegaal losse verpakkingen te vervoeren of weg te nemen) en in alle schakels van de productieketen sprake moet zijn van een zorgvuldige product stewardship. In de vorm waarin ammoniumnitraat meestal wordt verkocht is het instabiel en kan het ontleden en onbruikbaar worden. Daarom moet ammoniumnitraat zorgvuldig worden opgeslagen en zo spoedig mogelijk op de bodem worden gebruikt. De hoeveelheden die voor andere doeleinden gebruikt kunnen worden, zijn daardoor beperkt.

9.3

Ammoniumnitraat kan in verschillende kwaliteiten worden verkocht (variërend stikstofgehalte) en met of zonder andere essentiële elementen (meestal fosfor- en kaliumderivaten). In pure vorm bevat het ca. 35 % stikstof. Er moet water aan worden toegevoegd om schade aan de begroeiing te voorkomen. De verschillende kwaliteiten kunnen gemaakt worden door ammoniumnitraat te mengen met actieve bestanddelen of inerte vulstoffen, zoals kalk, of door middel van chemische reacties om tot de gewenste verhouding tussen de hoofdbestanddelen te komen. Producten die aan landbouwers worden verkocht, kunnen een stikstofgehalte van 28 % of meer bevatten. Deze stikstofrijke meststoffen worden gecontroleerd uit hoofde van Verordening (EG) 2003/2003 om te waarborgen dat zij het vereiste stikstofgehalte bevatten en veilig zonder explosiegevaar gebruikt kunnen worden. Meststoffen die aan de normen voldoen krijgen de aanduiding „EG-meststof” en mogen in andere lidstaten worden verkocht. Meststoffen die niet aan de normen voldoen mogen de grens niet over en worden „nationale meststoffen” genoemd. Meststoffen voor de consument bevatten meestal een stikstofgehalte van 20-25 %. Hoe lager het stikstofgehalte, hoe hoger de vervoerskosten per eenheid meststof en hoe meer meststof op een bepaalde oppervlakte gebruikt moet worden. Meststoffen op basis van ammoniumnitraat worden van essentieel belang beschouwd voor de commerciële landbouw; dit geldt echter niet voor de veel kleinere hoeveelheden die in de winkel aan de consument worden verkocht en die door andere producten vervangen kunnen worden.

9.4

Voor iemand die illegale explosieven wil maken geldt: hoe hoger het stikstofgehalte van ammoniumnitraat, hoe beter. Als ammoniumnitraat mechanisch met andere stoffen is gemengd, kan het stikstofgehalte ervan heel eenvoudig door oplossing en kristallisering weer verhoogd worden. Bij chemische mengsels is dat moeilijker of zelfs onmogelijk. In Denemarken hebben regeringsdeskundigen concentraties van slechts 16 % tot ontploffing gebracht. Met genoeg tijd en middelen is alles mogelijk, al zal het uiteindelijk aantrekkelijker worden om explosieven te maken met andere grondstoffen die even gemakkelijk te verkrijgen zijn. In het Terroristenhandboek en op andere Internetsites kan iedereen lezen hoe hij dat moet doen.

9.5

Na de bomaanslagen in Madrid in maart 2004 keurde de Europese Raad een Verklaring inzake de bestrijding van terrorisme goed. Daarmee werd een taskforce deskundigen explosievenbeveiliging (ESETF) ingesteld, die een actieplan moest opstellen om het gebruik van explosieven door terroristen tegen te gaan. Dit actieplan werd in juni 2007 afgerond. Een van de 47 maatregelen van het plan hield de oprichting in van een permanent comité voor precursoren van explosieven (SCEEP), waarin deskundigen uit de particuliere en de overheidssector zitten en waaraan CEFIC en FECC, vertegenwoordigers van de chemiefabrikanten en -distributeurs, en EFMA, vertegenwoordiger van de meststoffenfabrikanten, een bijdrage leveren.

9.6

Doel van de voorgestelde beschikking is dat alle ammoniumnitraathoudende meststoffen die aan landbouwers (of distributeurs) worden verkocht, voldoen aan de normen van Verordening (EG) 2003/2003 en dat het stikstofgehalte van producten die aan de consument worden verkocht worden beperkt. Wordt het voorstel goedgekeurd, dan mag ammoniumnitraat 18 maanden na inwerkingtreding van de beschikking „als stof of in preparaten die 20 massaprocent of meer stikstof in verhouding tot het ammoniumnitraat bevatten” niet meer voor verkoop aan de consument in de handel worden gebracht.

9.7

Het EESC schaart zich volledig achter het eerste deel van het voorstel, nl. dat alle stikstofrijke meststoffen die aan landbouwers worden verkocht — dus ook meststoffen die alleen in eigen land worden verkocht — aan de normen van Verordening (EG) 2003/2003 moeten voldoen.

9.8

Wat de tweede beperking — de verkoop aan de consument — betreft wijst het EESC erop dat het hier wel eens om grotere hoeveelheden zou kunnen gaan dan eerder werd aangenomen (meer dan 50 000 ton) en dat de EFMA, die de meststoffenfabrikanten vertegenwoordigt, akkoord is gegaan met een maximaal stikstofgehalte van 20 % voor gemengde meststoffen (waarvan het stikstofgehalte zonder al te veel moeite verhoogd kan worden), maar een maximumgehalte van 24,5 % heeft voorgesteld voor chemisch gebonden producten (waarbij dit veel lastiger is). Aangezien het overleg binnen SCEEP nog gaande is, moet eerst goed naar deze mogelijkheid en naar alle andere opties worden gekeken voordat de beschikking wordt afgerond. Wat er verder ook over terrorismebestrijding bekend is, het is duidelijk dat de toegang tot precursoren van springstoffen alleen beperkt kan worden indien de verschillende betrokken partijen, waaronder in dit geval fabrikanten, distributeurs, winkeliers en consumenten, zich volledig in de maatregelen kunnen vinden en bereid zijn zich daarvoor in te zetten.

9.9

Met enige tegenzin aanvaardt het EESC dat Richtlijn 76/769/EEG de enige rechtsgrondslag is waarvan de Commissie op korte termijn gebruik kan maken en dat het noodzakelijk is de maatregelen op deze manier voor te stellen en te bespreken. Hopelijk kan er een beter systeem worden ingevoerd als het Verdrag van Lissabon eenmaal geratificeerd is.

10.   Specifieke opmerkingen

10.1

Net als in zijn adviezen over eerdere wijzigingen van Richtlijn 76/769/EEG betreurt het EESC dat hier producten bijeen worden gebracht waarover totaal verschillende besluiten genomen moeten worden. Dit is een praktijk die niet goed is en nergens toe dient. Het is zeker geen voorbeeld van goed bestuur. Er kan alleen maar worden gehoopt dat er met de inwerkingtreding van de REACH-verordening op 1 juni 2009 een verbeterde procedure komt.

10.2

De wijzigingen hebben lang op zich laten wachten. De eerste prioriteitslijst werd in mei 1994 gepubliceerd. Ook al worden de wijzigingen via een snelle route ingevoerd, dan nog zal de markt er tot eind 2010 niet veel van merken (en het is moeilijk te geloven dat er daarna verbeteringen in de menselijke gezondheid waargenomen zullen worden). Ook kan deze vertraging niet echt worden geschreven op het conto van de fabrikanten die de gegevens voor de risicobeoordelingsverslagen moesten verstrekken, aangezien deze gegevens al enige tijd beschikbaar zijn. Is de vertraging te wijten aan een gebrek aan middelen binnen de Commissie, haar wetenschappelijke comités of andere organen of bureaus die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van het publiek, dan moet hier zeker iets aan worden gedaan omdat de werklast, waarvoor nog geen prioriteiten zijn gesteld, na 1 juni 2009 nog veel groter zal worden.

10.3

Het is EESC draagt de Verklaring van de Raad van 2004 inzake de bestrijding van terrorisme en de vele daaruit voortvloeiende acties een warm hart toe. Het EESC vindt dat het maatschappelijk middenveld in dit proces een sleutelrol moet vervullen. Het hoopt dan ook in dit proces als waardevolle en nuttige gesprekspartner beschouwd te worden en wijst erop dat het momenteel werkt aan een aantal adviezen over dit onderwerp. Om langdurige vrede en veiligheid binnen en rond de EU te kunnen garanderen is het van cruciaal belang dat wordt overeengekomen welke maatregelen evenredig zijn en voor welke wettelijke wegen gekozen moet worden om tijdig adequate reacties van alle betrokkenen te ontvangen.

Brussel, 12 maart 2008

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

D. DIMITRIADIS


Top