EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52007AE0410

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Technologie-Instituut COM(2006) 604 final/2 — 2006/0197 (COD)

OJ C 161, 13.7.2007, p. 28–34 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
OJ C 161, 13.7.2007, p. 6–6 (MT)

13.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/28


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Technologie-Instituut

COM(2006) 604 final/2 — 2006/0197 (COD)

(2007/C 161/06)

De Raad heeft op 20 december 2006 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig art. 157, lid 3, van het EG-Verdrag te raadplegen over bovengenoemd voorstel.

Het Comité besloot de gespecialiseerde afdeling „Interne markt, productie en consumptie” te belasten met de voorbereidende werkzaamheden.

Gegeven de urgentie van de werkzaamheden besloot het Comité tijdens zijn 434e zitting van 14 en 15 maart 2007 (vergadering van 14 maart 2007) de heer Pezzini als algemeen rapporteur aan te wijzen. Vervolgens bracht het Comité het volgende advies uit, dat met 93 stemmen vóór en 2 stemmen tegen, bij 1 onthouding, werd goedgekeurd:

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Topprestaties op wetenschappelijk en technisch gebied, en de omzetting ervan in concurrerende economische kracht zijn cruciaal voor het veiligstellen van onze toekomst. Dit geldt bijvoorbeeld ten aanzien van nanotechnologie, de informatiemaatschappij, energie- en klimaataspecten, behoud en verbetering van onze huidige positie op het wereldtoneel, en de ontwikkeling (in plaats van het in gevaar brengen) van het Europa's sociaal model.

1.2

Het Comité is altijd pleitbezorger geweest van initiatieven gericht op:

versterking van het innovatievermogen van de Gemeenschap en de lidstaten,

stimulering van een integrale benadering van de kennisdriehoek (1),

consolidering van de betrekkingen tussen universiteit en bedrijfsleven,

ondersteuning van alle inspanningen om onderzoek en innovatie te bevorderen,

uitbreiding van publiek-private partnerschappen in het kader van OTO,

verruiming van de toegang tot nieuwe kennis voor het MKB.

1.3

Het Comité staat vierkant achter het voorstel om een orgaan zoals het Europees Technologie-Instituut (EIT) op te richten, dat kan bijdragen aan de ontwikkeling van hoogwaardig onderwijs, innovatie en onderzoek door samenwerking en integratie tussen Europese centra voor toponderzoek t.a.v. bedrijfsleven, universiteiten en wetenschap aan te moedigen.

1.4

Het is van groot belang dat het voorstel voor het EIT goed aansluit op de rechtsgrondslag, die er duidelijk op gericht is om „de aanpassing van de industrie aan structurele wijzigingen te bespoedigen, een gunstig klimaat voor het ontplooien van initiatieven en voor de ontwikkeling van ondernemingen in de gehele Gemeenschap, met name van het midden- en kleinbedrijf, te bevorderen, een gunstig klimaat voor de samenwerking tussen ondernemingen te bevorderen, en een betere benutting van het industrieel potentieel van het beleid inzake innovatie, onderzoek en technologische ontwikkeling te stimuleren (2)”.

1.5

Wil dit nieuwe geïntegreerde kennis-, onderzoeks- en innovatie-instrument succes hebben, dan moet het zich volgens het Comité onderscheiden van andere, reeds bestaande communautaire geïntegreerde instrumenten, zoals de Europese platformen voor technologie, de gebundelde Europese initiatieven, de Europese netwerken voor toponderzoek, geïntegreerde projecten of de Europese plannen voor geavanceerde masters (3).

1.6

Het Comité beseft dat het niet aangaat om simpele vergelijkingen te trekken tussen het toekomstige EIT en een instituut als het MIT in de Verenigde Staten. Om te beginnen is het Amerikaanse MIT nooit een federale instelling voor toponderzoek is geweest, maar een universiteit voor toponderzoek, voorzien van een „MIT corporation” en bijgestaan door een „Investment management company”. Het succes van instellingen als het MIT toont evenwel aan dat topprestaties het resultaat zijn van een ontwikkeling, gebaseerd op de juiste beginselen en op toereikende steun.

1.7

Het Comité meent evenwel dat het toekomstige EIT, wil het een „performer” en een „world class player” worden, oftewel een standaardnorm en een symbool van de topkwaliteit van de Europese expertise, verder moet gaan dan uitsluitend bundeling van middelen.

1.8

Daarom dienen niet alleen de opzet, de structuur en de werking van het EIT te stroken met de in het Verdrag omschreven doeleinden, die de wezenlijke rechtsgrondslag van het instituut vormen; er dient ook een op wetenschap en technologie gerichte cultuur te worden ontwikkeld die de beste studenten aantrekt en van hen de beste wetenschappers en ingenieurs maakt. Dit is een voorwaarde voor het scheppen van nieuwe kennis en het op gang brengen van een continu innovatieproces.

1.9

Verder is het van belang niet te blijven steken bij de idee van een „internationaal prominent vlaggenschip van kennis”  (4); veeleer is de inzet van de betrokkenen vereist om te werken aan een cultuur van uitmuntende resultaten, een inzet die kenmerkend is voor de „Kennis- en innovatiegemeenschappen” (KIG's). Ook kan er beter worden gestreefd naar concrete resultaten die gevolgen hebben voor de markt:

omzetting van kennis en resultaten van onderzoek in daadwerkelijke marktinnovaties,

de oprichting van nieuwe ondernemingen die koplopers zijn in de concurrentie,

aantrekking en opleiding van deskundigen van internationale faam,

bevordering van nieuwe stabiele en hoogwaardige banen.

1.10

De structuur en werking van het instituut zouden dusdanig moeten zijn dat ze:

aansluiten op het bedrijfsleven en de Europese arbeidsmarkt, en het streven naar een kennismaatschappij ondersteunen,

stroken met de economische en sociale dimensie van het communautaire model,

een sterke internationale uitstraling hebben, om onderzoekers en ondernemingen uit de gehele wereld aan te kunnen trekken.

1.10.1

De mogelijkheid van een gemeenschappelijke onderneming zou serieus overwogen moeten worden.

1.11

Aanvankelijk zal het succes van het EIT sterk afhangen van toereikende financiering door de Gemeenschap en de lidstaten; dit mag echter niet ten koste gaan van andere programma's voor onderzoek en innovatie.

1.11.1

Volgens het Comité zullen in het toekomstige EIT enerzijds stimulerende maatregelen voor octrooien en voorschriften voor de behandeling van intellectuele eigendom en anderzijds het vermogen om particuliere financieringsbronnen aan te boren steeds meer aan belang winnen. Die particuliere financieringsbronnen dienen de communautaire middelen ruimschoots te overtreffen om te vermijden dat er geld wordt onttrokken aan andere programma's, vooral aan de op onderzoek en innovatie gerichte programma's.

1.11.2

Naar het oordeel van het Comité dient er in het begin een financiële injectie te komen van de Gemeenschap, met geld uit de aanvullende middelen in het kader van de tussentijdse herziening van het 7e KP voor OTOD. De lidstaten zouden naar rato eveneens een aanzienlijk deel kunnen leveren. Voorts is er nog de mogelijkheid om gebruik te maken van EIB-acties voor netwerken voor innovatie en voor universitair onderzoek.

1.12

Even belangrijk zijn, naar het oordeel van het Comité, de vaardigheden die het EIT weet te ontwikkelen op het gebied van kennis, innovatie en onderzoek, om een gestaag groeiende wisselwerking te waarborgen tussen het instituut zelf en zijn vertakkingen, nl. de Kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG).

1.12.1

Dit kan ook gebeuren aan de hand van door het EIT georganiseerde grootschalige, vrij toegankelijke manifestaties, bedoeld om één enkel keurmerk voor toponderzoek te promoten, in de vorm van een decentrale netwerkstructuur, gericht op het aantrekken en verspreiden van kennis en innovatie.

1.12.2

Innovatie en succes zijn het resultaat van een subtiele balans tussen doelgerichte procedures en individuele vrijheid om nieuwe ideeën en concepten te ontwikkelen die vervolgens op hun concurrentiebestendigheid worden getest. Voldoen aan in Europees verband gestandaardiseerde criteria voor kwaliteitsgarantie moet het uitgangspunt zijn voor onderzoek, kennis en innovatie in het gehele EIT-netwerk. Zonder een marktgerichte wisselwerking tussen onderzoek, innovatie en bedrijfsleven heeft door de overheid gesubsidieerd onderzoek slechts een beperkt effect op de economie.

1.13

De regels voor de selectie van netwerken van ondernemingen, onderzoekscentra, laboratoria en universiteiten die KIG willen worden, zouden uit moeten gaan van de „bottom-upbenadering” en van duidelijke, transparante criteria (bv. uitmuntendheid en professioneel succes, het vermogen tot en de ervaring met overdracht van technologie, vooral aan het MKB).

1.13.1

In ieder geval mag de nieuwe status van KIG niet als een verworvenheid voor onbepaalde tijd worden beschouwd; op gezette tijden moeten de kwaliteit en de concrete resultaten ervan worden beoordeeld, met dien verstande dat ook een passende aanloopfase moet worden ingecalculeerd.

1.14

Verder zou het EIT als „systeem” ook zo nodig bepaalde, in de EU reeds bestaande centra voor toponderzoek moeten omvatten waarbij moet worden voorkomen dat het een overkoepelende bureaucratische structuur wordt die in de Unie bestaande instellingen voor toponderzoek ondersteunt; daarom zou het instituut vooral gebruik moeten maken van het onderdeel „bedrijfsleven” en interdisciplinair onderzoek, zowel binnen de eigen als in de geselecteerde organen.

1.14.1

In dit verband zou het raadzaam zijn om een „IET investment management company” op te richten die op innovatieve wijze soelaas kan bieden aan de gebruikelijke tekortkomingen die vaak kenmerkend zijn voor de betrekkingen tussen bedrijfsleven, universiteit en onderzoek.

1.15

Tot slot dient er meer duidelijkheid te komen omtrent de omschrijving en uitreiking van EIT-diploma's door KIG's en het EIT zelf. Tenminste in een aanloopfase (die lang genoeg moet zijn) dient de uitreiking van diploma's het voorrecht en de verantwoordelijkheid te blijven van de universiteiten en instituten voor technologie uit de lidstaten die zijn gekozen als partners van KIG's. Als eenmaal aan minimumeisen is voldaan, kunnen die diploma's extra waarde krijgen door het EIT-merk.

1.16

Toekenning van het EIT-merk aan diploma's van KIG-netwerken moet volgens het Comité gebonden zijn aan bepaalde voorwaarden: studie en onderzoek moeten uitgevoerd zijn aan ten minste drie verschillende instellingen in drie lidstaten om een Europese interdisciplinaire dimensie van het diploma te waarborgen; uit het onderzoek dient voldoende potentiële impact voor innovatie te spreken; tot slot moet het centrale EIT bedoeld onderzoek bekrachtigen.

1.17

Ten aanzien van het statuut van het EIT acht het Comité het zinvol om de in het Commissievoorstel genoemde raad van bestuur (5) te laten bijstaan door een toezichthoudend comité, (bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten, onder voorzitterschap van een vertegenwoordiger van de Commissie), een uitvoerend comité, (bestaande uit telkens twee vertegenwoordigers van resp. het bedrijfsleven, onderzoekscentra en universiteiten, onder voorzitterschap van de voorzitter van de raad van bestuur), een administratief directeur en een rector.

2.   Inleiding

2.1

In het tijdens de Voorjaarstop van 2005 voorgelegde tussentijdse verslag, „Samen werken aan werkgelegenheid en groei — Een nieuwe start voor de Lissabon-strategie” (6) zijn enkele fundamentele principes omschreven voor de nieuwe start, zoals de doelgerichtheid van de te nemen initiatieven, de brede deelname daaraan, het draagvlak voor de doelstellingen en het bestaan van welomschreven niveaus van verantwoordelijkheid.

2.2

Tot de integrale onderdelen van de Lissabonstrategie behoort ook de verspreiding van kennis, die gestalte moet krijgen aan de hand van hoogwaardig onderwijs. De Europese Unie dient er alles aan te doen om de Europese universiteiten te kunnen laten concurreren met de beste universiteiten ter wereld: hiertoe dient eerst de Europese ruimte van hoger onderwijs een feit te zijn. Dankzij deze ruimte zal het in de gehele Unie eenvoudiger worden om kennis voort te brengen en te verspreiden.

2.3

Als bijdrage aan deze doelstelling had de Commissie haar voornemen kenbaar gemaakt om een „Europees Technologie-Instituut” op te richten en om de Europese universiteiten op internationaal niveau concurrerend te maken, aangezien „De huidige benaderingen van financiering, bestuur en kwaliteit (…) op vele manieren ongeschikt (blijken) om de uitdaging van wat een globale markt voor academici, studenten en kennis is geworden, het hoofd te bieden”.

2.4

Het Comité heeft zich herhaaldelijk over dit vraagstuk uitgelaten (7), en onder andere, in zijn verkennend advies „Op weg naar de Europese kennismaatschappij — De bijdrage van het maatschappelijk middenveld aan de Lissabonstrategie” (8), gewezen op de noodzaak van een gemeenschappelijke Europese kennisruimte, gebaseerd op samenwerking op het gebied van onderwijs, innovatie en onderzoek. In dit advies deed het Comité ook een beroep op het bedrijfsleven, financiële instellingen en particuliere stichtingen om hun verantwoordelijkheid te nemen en om meer in de kenniseconomie te investeren, o.a. door steun te geven aan publiek-private partnerschappen (PPP) in Europees verband.

2.5

In de VS telt het Massachussets Institute of Technology — MIT, dat in 1861 te Boston werd opgericht, tegenwoordig circa 10 000 studenten en een docentencorps van circa 10 000 personen, die werkzaam zijn in een hoogwaardig multidisciplinair systeem, dat zich uitstrekt van economie tot recht, van architectuur tot technische wetenschappen, van bestuurskunde tot wis- en natuurkunde en biologie. Het MIT kost ruim 1 miljard dollar per jaar, maar het staat dan ook op de 5e plaats op de zogenoemde „Shanghai-lijst” van de beste universiteiten ter wereld (9).

2.6

Europa zou in 2010 de in het „Proces van Bologna” vastgelegde doelstellingen verwezenlijkt moeten hebben. Dat „proces van Bologna” is het in 1999 door de Europese Unie gelanceerde initiatief voor de harmonisatie van de verschillende Europese stelsels voor hoger onderwijs, dat zou moeten leiden tot een „Europese hogeronderwijsruimte” en waardoor het Europese stelsel voor hoger onderwijs wereldwijd zou moeten worden gepromoot. Daarbij moet worden gestreefd naar:

invoering van een stelsel van diploma's die vlot leesbaar en te vergelijken zijn,

stroomlijning van onderwijsstelsels, in de vorm van 3 hoofdcycli (bachelor's degree, master's degree, doctorate),

bevestiging van het systeem van studiepunten, op basis van het ECTS-systeem (10), die ook in andere vakken verworven kunnen worden,

bevordering van mobiliteit (van studenten, docenten, onderzoekers en technisch-administratief personeel) en opheffing van belemmeringen die volledig en vrij verkeer in de weg staan,

bevordering van samenwerking in Europees verband bij de evaluatie van de kwaliteit,

bevordering, in het hoger onderwijs, van een noodzakelijke Europese dimensie, die gevolgen heeft voor studietrajecten, de samenwerking tusen universiteiten, mobiliteit, geïntegreerde projecten, onderwijs en onderzoek.

2.7

Op 26 september 2006 heeft het Europees Parlement een resolutie goedgekeurd over de totstandbrenging van een Europees kwalificatiekader (11), waarbij is uitgegaan van het proces van Bologna en van dat van Kopenhagen van 2002, dat gebaseerd is op de bevordering van Europese samenwerking op het terrein van beroepsonderwijs en -opleidingen en waarmee een reeks concrete resultaten wordt nagestreefd (12).

2.8

In 2005 heeft de Commissie het tweede verslag gepubliceerd over de voortgang met betrekking tot de doelstellingen van Lissabon op het gebied van onderwijs en opleiding (13); hierin komt o.a. het volgende naar voren: de moeilijkheid om het aantal afgestudeerden in Europa te verhogen, de noodzaak tot modernisering en integratie van kennis, vaardigheden en kwalificaties tijdens het werkzame leven aan de hand van geavanceerde systemen voor permanent onderwijs en de behoefte aan meer overheids- en particuliere investeringen voor hoger onderwijs en hogere opleidingen. Voorts dient er een nieuwe generatie van talentvolle en bekwame professoren en docenten te worden opgeleid ter vervanging van het huidige corps (circa 1 miljoen mensen in de periode 2005-2015).

2.9

In 2006 heeft de OESO een vanuit de vraagzijde opgezet onderzoek verricht (14), onder de naam „Programme for International Student Assessment (PISA)” (15), dat een algemeen kader schetst met kenmerken, houdingen en vaardigheden van studenten als het erom gaat verworven kennis te gebruiken.

2.10

De zwakke punten van het Europese universitaire onderwijsstelsel lijken hoofdzakelijk vier oorzaken te hebben (16):

te veel eenvormigheid: ontoereikende flexibiliteit en diversiteit om te voldoen aan de nieuwe vereisten,

„geïsoleerdheid”: universiteiten zijn nog al te vaak „ivoren torens”, met onvoldoende contacten met bedrijfsleven en samenleving,

overregulering: maar al te vaak kunnen universiteiten zich niet moderniseren vanwege starre nationale regelgeving,

onderfinanciering: Europa geeft voor onderzoek, onderwijs en opleiding minder uit dan haar directe concurrenten. Om die kloof te dichten, zou de EU jaarlijks 150 miljard euro moeten uitgeven, oftewel meer dan de volledige EU-begroting (17).

2.11

De volgende, belangrijkste algemene problemen zouden gediend zijn met de oprichting van een Europees Technologie-Instituut (EIT):

geringe investeringen in hoger onderwijs en O&O; gebrekkige concentratie hiervan in centers of excellence, die de internationale concurrentie aankunnen,

ontoereikende instrumenten om en mate waarin resultaten van kennis en O&O worden omgezet in concurrerende, economische activiteiten en arbeidsplaatsen, in vergelijking met de grote concurrenten van de EU,

weinig innovatieve aard van de modellen voor governance en de organisatie van Europese onderzoeks- en hogeronderwijsinstituten, die vaak star en te zeer aan voorschriften gebonden zijn,

geen integrale benadering van de kennisdriehoek „onderwijs/onderzoek/innovatie”,

onvermogen om op passende wijze de beste docenten en studenten aan te trekken en te behouden.

2.12

In zijn resolutie over de begroting 2007 heeft het Europees Parlement zich enerzijds uitgesproken voor vergroting van de mogelijkheden van de kennisdriehoek (onderwijs, onderzoek en innovatie) en voor nauwere onderlinge banden tussen die drie, maar heeft het zich anderzijds sceptisch betoond over de oprichting van het Europees Technologie-Instituut, dat naar zijn oordeel, „de bestaande structuren kan ondermijnen of ermee kan samenvallen en in deze context misschien niet de efficiëntste besteding van de kredieten vormt; (…)” (18).

2.13

Tijdens de Europese Raad van 15-16 juni 2006 is daarentegen herhaald dat „het Europees instituut voor technologie (EIT), dat samenwerkt met bestaande nationale instellingen, een belangrijke factor zal zijn bij het dichten van de kloof tussen hoger onderwijs, onderzoek en innovatie, in combinatie met andere acties ter versterking van het netwerken en van de synergie tussen uitmuntende onderzoek- en innovatiegemeenschappen in Europa”. Ook verklaarde de Europese Raad uit te zien naar „het formele voorstel van de Commissie voor de oprichting van dat instituut”. In reactie hierop heeft de Commissie haar voorstel, dat hier aan de orde is (19), in november 2006 voorgelegd, dat dus het vervolg is op de twee voorafgaande mededelingen hierover (20).

2.13.1

Vervolgens is tijdens de Europese Raad van december 2006 de hierboven geschetste positieve houding bevestigd.

3.   Het voorstel van de Commissie

3.1

Het uitgangspunt van het voorstel voor een verordening van de Commissie tot oprichting van het EIT is dat met dit instituut het concurrentievermogen van het bedrijfsleven kan worden vergroot doordat het innovatievermogen van de lidstaten en de Gemeenschap wordt vergroot. De doelstellingen van het voorstel luiden als volgt:

verbeteren van het concurrentievermogen van de lidstaten door partnerorganisaties te betrekken bij op elkaar aansluitende innovatie-, onderzoeks- en onderwijswerkzaamheden volgens internationale normen,

innovatie stimuleren door middel van trans- en interdisciplinair strategisch onderzoek, ontwikkeling en onderwijs op gebieden die van wezenlijk economisch en maatschappelijk belang zijn,

opbouwen van een kritische massa van personele en fysieke middelen op deze kennisgebieden, en op die manier niet alleen particuliere investeringen voor innovatie, onderwijs en O&O aantrekken, maar ook masterstudenten, promovendi en onderzoekers,

een symbool worden van de geïntegreerde Europese Ruimte voor innovatie, onderzoek en onderwijs,

een referentiemodel worden voor innovatiemanagement en de modernisering van instellingen voor hoger onderwijs en onderzoek in de EU,

een wereldreputatie opbouwen en een aantrekkelijk klimaat bieden voor de knapste koppen ter wereld, openstaand voor partnerorganisaties, studenten en onderzoekers van buiten de Unie.

3.2

De Commissie stelt voor het EIT te voorzien van een geïntegreerde structuur met twee niveaus, die zowel de top-down als de bottom-upbenadering omvat, overeenkomstig het volgende schema:

het eigenlijke EIT, onder leiding van een raad van bestuur. De rechtspersoon EIT zal bestaan uit de raad van bestuur, bijgestaan door een zeer beperkt aantal (circa 60) wetenschappelijk en administratief medewerkers. De raad van bestuur zal 15 personen omvatten die het bedrijfsleven en de wetenschappelijke gemeenschap vertegenwoordigen; hierbij komen nog 4 leden, die het personeel, EIT-studenten en de KIG (zie hierna) vertegenwoordigen. Verder zijn gepland: een uitvoerend comité voor toezicht, een directeur voor het beheer van lopende zaken, die het EIT in rechte vertegenwoordigt en een controlecomité, zoals omschreven in de Statuten van het EIT, die in bijlage bij het voorstel voor een verordening zijn gevoegd,

de op netwerken gebaseerde kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG). De KIG zijn consortia van partnerorganisaties die universiteiten, onderzoeksinstituten en het bedrijfsleven omvatten, die een geïntegreerd partnerschap aangaan in reactie op uitnodigingen van het EIT om voorstellen in te dienen. De KIG genieten een hoge mate van interne organisatievrijheid bij het voldoen aan de doelstellingen die in overeenkomsten met het EIT zijn vastgelegd.

3.3

Het algemene budget van het EIT voor de periode 2007–2013 wordt geraamd op circa 2.367,1 miljoen euro, afkomstig van:

a)

externe en interne financieringsbronnen, waaronder bijdragen van de lidstaten en van lokale of regionale overheden of uit de particuliere sector (bedrijven, risicokapitaal, banken, inclusief de EIB); inkomsten uit eigen activiteiten (bijv. intellectuele-eigendomsrechten); inkomsten uit schenkingen die het EIT eventueel verkrijgt;

b)

communautaire financieringsbronnen: EG-begroting, afkomstig uit de niet toegewezen marges (308,7 miljoen euro), Structuurfondsen, het 7e Kaderprogramma voor O&O en technische demonstratie, communautaire programma's voor onderwijs en levenslang leren, PCI (programma voor concurrentievermogen en innovatie).

4.   Algemene opmerkingen

4.1

Het Comité heeft altijd achter initiatieven gestaan ter versterking van het innoverend vermogen van de Gemeenschap en de lidstaten, waarbij een integrale benadering van de kennisdriehoek centraal staat, en dan met name tussen universiteiten en het bedrijfsleven. Het is er uitgesproken voorstander van dat onderzoeksinspanningen beter worden gecoördineerd, dat innovatie en onderwijs in de EU worden geïntensiveerd, dat een doeltreffender publiek-privaat partnerschap voor O&O tot stand wordt gebracht en dat wordt gewerkt aan een betere toegang tot nieuwe kennis voor het midden- en kleinbedrijf (21).

4.2

Het Comité kan evenwel niet voorbijgaan aan de drie uitgangspunten van de opnieuw gelanceerde Lissabonstrategie, te weten:

brede steun voor beter toegespitste Europese initiatieven,

in brede kring onderschreven doelstellingen,

duidelijke afbakening van de verantwoordelijkheden.

4.3

Volgens het Comité zou dus goed gekeken moeten worden naar de plaats die dit initiatief inneemt tussen talrijke andere lopende initiatieven uit ander beleid: beleid inzake onderzoek, ondernemingen, regionale ontwikkeling, informatiemaatschappij, onderwijs, cultuur.

4.3.1

Wil het toekomstige instituut een Europees referentiemodel en een symbool van toponderzoek worden, dan moet het volgens het Comité geen genoegen nemen met een rol van verzamelpunt van middelen, maar moet het op grond van zijn opzet, structuur en werking gestalte geven aan de doelstellingen van het Verdrag, dat de voornaamste rechtsgrondslag van het instituut vormt.

4.3.2

Het Comité benadrukt dat de sleutel tot toekomstig succes van het EIT moet liggen in de exploitatie van de marketing van een uniek keurmerk, berustend op een decentrale netwerkstructuur, waarmee middelen voor kennis en innovatie kunnen worden aangetrokken en verspreid.

4.4

Het Comité onderschrijft dat het EIT een zo licht, flexibel en dynamisch mogelijke structuur moet krijgen, zodat het nieuwe aanvragen kan ondervangen en honoreren; voorts moet gekeken worden naar de mogelijkheid om een gemeenschappelijke onderneming op te richten. (22) Deze structuur moet evenwel op het bedrijfsleven en werkgelegenheid zijn gericht. Het Comité herhaalt dat het EIT zich moet richten op de expliciete hoofdtaak, namelijk het omzetten van resultaten van O&O in marktkansen.

4.4.1

Daartoe moeten de selectiecriteria voor de bestuursorganen niet alleen en niet zozeer wetenschappelijke uitmuntendheid betreffen, als wel het vermogen om innovatief kapitaal aan te trekken, nieuwe ondernemingen op te richten, de aanzet te geven tot octrooien en deze te exploiteren en om publieke/private financiering aan te trekken, zonder het MKB daarbij uit het oog te verliezen.

4.5

Het Comité vindt dat deze benadering ook tot uiting moet komen in de criteria voor de selectie van de KIG, waarvan de consortia, in het kader van de communautaire meerjarenprogrammering van onderzoek en innovatie, een open karakter moeten behouden. Zo wordt het gemakkelijker voor kleine ondernemingen en organisaties om eraan deel te nemen, waarbij gezorgd wordt voor een maximum aan flexibiliteit en een minimum aan administratieve lasten.

4.5.1

De kwalificatiecriteria voor de KIG dienen beter te worden omschreven:

de Europese dimensie moet worden gewaarborgd, met negen deelnemers uit ten minste drie lidstaten,

de expertise moet aansluiten bij het door het EIT zelf nagestreefde niveau,

het interdisciplinaire karakter moet worden gegarandeerd; er moet sprake zijn van een evenwichtige samenstelling tussen de verschillende kwalificerende onderdelen van de kennisdriehoek „onderzoek”, „kennis” en „innovatie”,

het publieke en particuliere aandeel dienen in evenwicht te zijn; de expertise moet aantoonbare impact hebben op de gebieden onderzoek, kennis, octrooien en overdracht van technologie door de afzonderlijke deelnemers in de voorafgaande vijf jaar,

er moet een samenhangend plan voorgelegd worden, als onderdeel van een programma met een tijdsduur van minstens vijf jaar.

4.6

Ter wille van een Europese kennisruimte, en gezien de Lissabonstrategie, dienen er stimulansen te komen ter bevordering van de mobiliteit tussen de verschillende intellectuele beroepen en tussen de overheids- en de particuliere sector, die ertoe leiden dat meer leidinggevend personeel, alsook kaderpersoneel, onderzoekers en ingenieurs sneller de overstap wagen van overheids- naar particuliere sectoren en omgekeerd (23): mobiliteit moet op Europees niveau een kwalificerend onderdeel zijn van opleidingstrajecten, onderzoek en technologische toepassingen.

4.7

Wat betreft de financiering van de activiteiten van het EIT, tekent het Comité aan dat het geplande startkapitaal zeer beperkt lijkt, terwijl op lange termijn de traditionele programma's meer als financieringsbron lijken te worden gebruikt (24). Verder ziet het ernaar uit dat ook middelen zullen worden gehaald uit de reeds gekortwiekte bronnen van de begroting 2007-2013 voor onderzoek, innovatie en onderwijs, waarbij de strijd moet worden aangegaan met andere deugdelijke instrumenten met een geïntegreerde benadering, zoals de IP/Geïntegreerde projecten, de NoE/netwerken van excellentie en andere, meer recente projecten, zoals de JTI/gezamenlijke technologische initiatieven of de ETP/Europese technologieplatformen.

4.7.1

De uit hoofde van het 7e Kaderprogramma voor de periode 2007-2013 uitgetrokken middelen voor OTO (circa 5,8 % van de totale begroting van de Gemeenschap) zijn nu al ontoereikend voor een beleid dat het onderzoek stimuleert. Hieraan mogen dus alleen middelen worden onttrokken via de gebruikelijke mechanismen voor deelname aan aanbestedingen, waaraan ook het EIT en KIG moeten kunnen deelnemen, op basis van gelijkheid met andere kandidaten.

4.7.2

Zeker in het begin zal het succes van het EIT sterk afhangen van toereikende financiering door de Gemeenschap, wat echter niet ten koste mag gaan van andere programma's voor onderzoek en innovatie: de door de Commissie voor de periode 2007-2013 voor het EIT en aanverwante activiteiten uitgetrokken bedragen zijn te laag, terwijl de gemeenschappelijke middelen, afkomstig uit begrotingsoverschotten, uiterst gering zijn. Volgens het Comité kan overwogen worden om gebruik te maken van formules zoals die van de gemeenschappelijke onderneming, uit hoofde van art. 171 van het Verdrag, met rechtstreekse deelname van geïnteresseerde lidstaten (zie de gemeenschappelijke onderneming Galileo) (25).

4.7.3

Naar het oordeel van het Comité dient er in het begin een financiële injectie te komen van de Gemeenschap, met geld uit de aanvullende middelen is in het kader van de tussentijdse herziening van het 7e KP voor OTOD. Deze middelen zouden dan een aanvulling zijn op de rechtstreekse bijdragen van de lidstaten naar rato.

4.7.4

Een andere mogelijke financieringsbron zijn de activiteiten van de EIB in het kader van het „Innovation 2010 Initiative” (i2i) en de EIB-actie ten gunste van universitair onderzoek (26) en universitaire netwerken.

4.8

Daarnaast heeft het communautaire O&O-beleid behoefte aan stelselmatiger controle van alle aspecten die de mobiliteit van onderzoekers beperken, die momenteel sterk gehinderd wordt door uiteenlopende bepalingen inzake de erkenning van academische diploma's, alsook op het gebied van belastingen en (sociale) verzekeringen (27).

4.9

Wil het Europees Technologie-Instituut (EIT) een wereldwijde referentie worden die andere instituten en de overige Europese netwerken van de kennisdriehoek kan stimuleren om hun resultaten te verbeteren, dan dient het in staat te zijn om aanzienlijke hoeveelheden particuliere middelen te verwerven, die geleidelijk het leeuwendeel van financiering moeten gaan vormen.

4.10

Een belangrijke rol speelt hierbij de oplossing die wordt gevonden voor de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten, die in het voorstel wellicht nadere uitwerking verdient, alsook voor de oplossingen die worden gevonden voor het vraagstuk van omschrijving en uitreiking van EIT-diploma's.

4.11

Volgens het Comité dienen de diplomas's van het EIT duidelijker te worden omschreven en moet de uitreiking ervan door KIG-netwerken en het EIT zelf nader worden toegelicht.

4.11.1

In de aanloopfase (die lang genoeg moet zijn) dient de uitreiking van diploma's het voorrecht en de verantwoordelijkheid te blijven van de universiteiten en instituten voor technologie van de lidstaten die zijn gekozen als partners van KIG's. Ook in die beginfase zullen de uitgereikte diploma's echter aan nauwkeurig omschreven minimumeisen moeten voldoen.

4.11.2

Deze eisen zouden de volgende onderdelen kunnen omvattten:

de studie en het onderzoek moeten uitgevoerd zijn aan ten minste drie verschillende instellingen in drie lidstaten om een Europese interdisciplinaire dimensie van het diploma te waarborgen,

uit het onderzoek dient voldoende potentiële impact voor innovatie te spreken, zoals bevestigd door het centrale EIT.

4.12

Ten aanzien van het statuut van het EIT acht het Comité het zinvol om de raad van bestuur, die samengesteld zou moeten zijn zoals het in het Commissievoorstel genoemde directiecomité (te weten met 5 vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven, 5 leden namens overheids- en particuliere onderzoekscentra, waarbij nog 4 leden komen die het personeel, EIT-studenten en de KIG (28) vertegenwoordigen en 5 leden namens rijks- en privé-universiteiten, onder voorzitterschap van een Commissievertegenwoordiger) te laten bijstaan door:

een toezichthoudend comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten, en voorgezeten door een Commissievertegenwoordiger,

een uitvoerend comité, bestaande uit twee vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, van onderzoekscentra en van universiteiten, onder leiding van de voorzitter van de raad van bestuur,

een administratief directeur en een rector, te benoemen en uit hun ambt te ontheffen door de raad van bestuur, na hiertoe strekkend advies van het toezichthoudend comité.

4.12.1

Mocht gekozen worden voor de vorm van een gemeenschappelijke onderneming, dan zou het administratief en wetenschappelijk personeel van het EIT een contract voor bepaalde duur moeten krijgen, gebaseerd op de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen (29).

Brussel, 14 maart 2007

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

D. DIMITRIADIS


(1)  Kennis voortbrengen door onderzoek, kennis verspreiden door onderwijs, kennis toepassen door innovatie.

(2)  Zie art. 157 van het EG-Verdrag, dat de rechtsgrondslag vormt van het Commissievoorstel.

(3)  Zie bijv. de EMM-Nano in het kader van Erasmus Mundus, www.emm-nano.org

(4)  COM(2006) 77 final van 22 februari 2006.

(5)  Zie noot 28.

(6)  COM(2005) 24 final van 2.2.2005.

(7)  (PB C 120 van 20.5.2005) rapporteurs: Ehnmark, Vever, Simpson; (PB C 120 van 20.5..2005) rapporteur: Koryfidis; CESE 135/2005 (PB C 221 van 8.9.2005), rapporteur: Greif; (PB C 221 van 8.9.2005), rapporteur: Koryfidis.

(8)  PB C 65 van 17.3.2006. Rapporteurs: Olsson, Belabed en Van Iersel.

(9)  Zie de Shanghai-lijst van 2005, de top-50 van universiteiten. Bij de eerste 30 zijn slechts 4 universiteiten uit de EU: 1 Harvard University VS, 2 Cambridge University VK, 3 Stanford University VS, 4 University of California — Berkeley VS, 5 Massachusetts Inst Tech (MIT) VS, 6 California Inst Tech VS, 7 Columbia University VS, 8 Princeton University VS, 9 University Chicago VS, 10 Oxford University VK, 11 Yale University VS, 12 Cornell University VS, 13 University California — San Diego VS, 14 University of California — Los Angeles VS, 15 University of Pennsylvania VS, 16 University of Wisconsin — Madison VS, 17 University of Washington — Seattle VS, 18 University of California — San Francisco VS, 19 Johns Hopkins University VS, 20 Tokyo University Asia/Pac, 21 University of Michigan — Ann Arbor VS, 22 Kyoto University Asia/Pac, 23 Imperial College London VK, 24 University of Toronto Canada, 25 University of Illinois — Urbana Champaign VS, 26 University College London VK, 27 Swiss Fed Inst Tech — Zürich Zwitserland, 28 Washington University — St. Louis VS, 29 New York University VS, 30 Rockefeller University VS.

(10)  ECTS, Europees systeem voor de overdracht en accumulatie van studiebelastingpunten (European Credit Transfer and Accumulation System).

(11)  Resolutie van het Europees Parlement over de totstandbrenging van een Europees kwalificatiekader, 26.9.06 (2006/2002/ini)

(12)  Doelstellingen van het proces van Kopenhagen:

één kader voor transparantie van vaardigheden en kwalificaties (Europees cv, getuigschriften, diploma's, label europass-opleiding, enz.),

een systeem voor de overdracht van studiebelastingpunten voor beroepsonderwijs en -opleidingen, vergelijkbaar met het systeem voor het hoger onderwijs,

gemeenschappelijke kwalitatieve principes op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding, op basis van een kern van gemeenschappelijke criteria die de kwaliteit moeten garanderen. Deze kern kan fungeren als uitgangspunt voor Europese initiatieven m.b.t. richtsnoeren en controlelijsten voor onderwijs en opleiding,

gemeenschappelijke principes voor de bekrachtiging van formeel en informeel onderwijs, vooral voor het waarborgen van een grotere compatibiliteit tussen verschillende nationale benaderingen op verschillende niveaus,

een Europese dimensie voor de oriëntatie van informatie en adviesdiensten, zodat burgers beter toegang krijgen tot levenslang leren.

(13)  SEC(2005) 419 van 22 maart 2005 — Commission staff working paper, 2005 Report.

(14)  Op 2.10.2006 heeft de OESO het programma voor 2009-2015 gepubliceerd, dat 3 nieuwe onderzoeksgebieden omvat:

1)

het chronologisch meten van voortgang in het leren en vergelijking hiervan in verschillende landen,

2)

de betrekkingen tussen aspecten van onderwijs en leerresultaten,

3)

de beoordeling van ICT-vaardigheden, alsoook het gebruik van technologie als middel om meer evaluatietaken te kunnen uitvoeren.

(15)  PISA, Assessing Scientific, Reading and Mathematical Literacy: a framework for PISA 2006, OESO 11.09.06.

(16)  Zie „Can Europe close the education gap?” — Friends of Europe 27.9.2005.

(17)  De EU-begroting voor 2006 bedraagt 121,2 miljard euro: hiervan is 7,9 miljard euro bestemd voor de verbetering van het concurrentievermogen; van die 7,9 miljard gaat 700 miljoen euro naar onderwijs en opleiding.

(18)  Resolutie van het EP van 28.4.2006 over de begroting 2007: mededeling van de Commissie over de jaarlijkse beleidsstrategie (PE 371.730V03-00) (A6-0154/2006).

(19)  COM(2006) 604 final van 18.10.2006.

(20)  COM(2006) 77 final van 22.2.2006 en COM(2006) 276 final van 8.6.2006.

(21)  PB C 120 van 20.5.2005, rapporteurs: Vever, Ehnmark en Simpson.

(22)  Uit hoofde van art. 171 van het EG-Verdrag.

(23)  PB C 110 van 30.4.2004; rapporteur: WOLF .

(24)  Opgemerkt zij dat er in de nieuwe wetsvoorstellen voor het EIT nog geen specifieke bepalingen zijn getroffen die deel uitmaken van de onderhandelingen over het interinstitutioneel akkoord van 17 mei 2006 over begrotingsdiscipline en goed financieel beheer.

(25)  De organen van de gemeenschappelijke onderneming zijn:

de raad van bestuur, bestaande uit leden-oprichters; er wordt besloten met eenvoudige meerderheid van stemmen, behalve in gevallen van cruciaal belang, waar een meerderheid van 75 % vereist is. De raad van bestuur neemt alle strategische besluiten op het gebied van programma's, financiering en begroting. Voorts benoemt de raad van bestuur de directeur van de gemeenschappelijke onderneming,

het uitvoerend comité, dat de raad van bestuur en de directeur bijstaat,

de administratief directeur vertegenwoordigt het uitvoerend comité; hij is belast met de lopende zaken van de gemeenschappelijke onderneming en is de wettelijk vertegenwoordiger ervan; hij leidt het personeel, houdt het ontwikkelingsplan van het programma bij; hij stelt de rekeningen en de jaarbalans op en legt deze voor aan de raad van bestuur; hij stelt het jaarverslag op over de voortgang van het programma en over de financiële stand van zaken.

(26)  Zie het programma Starebei, Eiburs en Bei University Networks.

(27)  Zie noot 22.

(28)  Deze samenstelling dient ook een passende vertegenwoordiging van de sociale partners te waarborgen.

(29)  Zie art. 11 van de statuten van de gemeenschappelijke onderneming Galileo, Verordening (EG) nr. 876/2002 van de Raad van 22 mei 2002 tot oprichting van de gemeenschappelijke onderneming Galileo (PB L 138 van 28.5.2002).


Top