EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007TN0113

Zaak T-113/07: Beroep ingesteld op 18 april 2007 — Toshiba/Commissie

OJ C 140, 23.6.2007, p. 26–27 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

23.6.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 140/26


Beroep ingesteld op 18 april 2007 — Toshiba/Commissie

(Zaak T-113/07)

(2007/C 140/47)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Toshiba Corp. (Tokyo, Japan) (vertegenwoordigers: J. MacLennan, A. Schulz en J. Borum, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren de beschikking van de Commissie van 24 januari 2007 — zaak COMP/F/38.899 — Gasgeïsoleerde schakelapparatuur; of

nietig te verklaren de beschikking van de Commissie voor zover deze betrekking heeft op Toshiba; of

de artikelen 1 en 2 van de beschikking in die zin te wijzigen dat de opgelegde geldboete wordt ingetrokken of substantieel verlaagd, en

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure, met inbegrip van de kosten van de bankgarantie.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster heeft krachtens artikel 230 EG beroep ingesteld tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 24 januari 2007 [zaak COMP/F/38.899 — Gasgeïsoleerde schakelapparatuur — C (2006) 6762 def.], op basis waarvan de Commissie verzoekster, tezamen met andere ondernemingen, aansprakelijk heeft gehouden voor schending van artikel 81, lid 1, EG, en, vanaf 1 januari 1994, ook van artikel 53 EER, in de sector Gasgeïsoleerde schakelapparatuur (hierna: „GS”), door middel van een samenstel van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen: (a) marktverdeling, (b) toewijzing van quota en handhaving van de respectieve marktaandelen, (c) toewijzing van afzonderlijke GS-projecten (bid-rigging) aan bepaalde producenten en manipulatie van de inschrijvingsprocedure voor deze projecten, (d) prijsvaststelling, (e) overeenkomsten om licentieovereenkomsten met niet-kartelleden te beëindigen en (f) uitwisseling van gevoelige marktinformatie. Subsidiair vordert verzoekster intrekking of vermindering van de opgelegde boeten.

Volgens verzoekster lijkt de Commissie haar vaststellingen te hebben gebaseerd op drie regelingen, waaruit zij het bestaan concludeert van een mondiaal kartel. Zelfs indien dit het geval zou zijn, betoogt verzoekster dat de Commissie niet bevoegd is uitspraak te doen over gedragingen die de mededinging kunnen beperken buiten de EER.

Verzoekster stelt dat de Commissie niet rechtens afdoende heeft aangetoond dat zij heeft deelgenomen aan een overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging om niet in Europa te verkopen, of dat Europese GS-leveranciers de Japanse bedrijven voor het niet leveren in Europa hebben gecompenseerd door Europese projecten onder te brengen in de Europese „GQ” (1)-quota. Verder stelt verzoekster dat de Commissie zich ter ondersteuning van haar vaststellingen heeft gebaseerd op zowel indirecte als vage en ongefundeerde bewijzen, hoofdzakelijk bestaande uit mondelinge verklaringen door de indiener van het clementieverzoek, en voorbij is gegaan aan bewijs dat is verstrekt ter weerlegging van de belastende verklaringen.

Bovendien betoogt verzoekster dat, hoewel zij niet ontkent partij te zijn geweest bij de „GQ-overeenkomst”, de betrokken overeenkomst een mondiale overeenkomst betrof die geen betrekking had op Europa en waarvoor de Commissie niet bevoegd was. Verzoekster stelt dat de Commissie bij haar poging om verzoekster onder haar bevoegdheid te brengen, haar juridisch onderzoek volledig heeft gericht op de vraag of er sprake was van een „gezamenlijk standpunt” (volgens welke de Japanners ervan af zouden zien zich op de Europese markt te begeven en de Europese bedrijven ervan af zouden zien hen in Japan te beconcurreren) en de vraag of bepaalde Europese projecten krachtens dit „gezamenlijk standpunt” systematisch werden overgebracht naar de Japanse bedrijven of ondergebracht in de Europese „GQ”. Derhalve heeft de Commissie niet aangetoond dat verzoekster aansprakelijk moet worden gehouden voor de reeks inbreuken op Europees niveau, en heeft zij een kennelijke beoordelingsfout gemaakt.

Verder bevat de bestreden beschikking proceduregebreken. Dienaangaande betoogt verzoekster dat de Commissie haar rechten van verdediging heeft geschonden door geen toereikende motivering te verstrekken, geen toegang te geven tot bewijzen en bewijzen te verdraaien.

Subsidiair voert verzoekster aan dat de onjuiste verdeling door de Commissie van de aansprakelijkheid tussen de Europese en de Japanse bedrijven een schending oplevert van de methode voor de berekening van de boetes voor de adressaten van de bestreden beschikking. In dit verband meent verzoekster dat de Commissie de ernst of de duur van de inbreuk niet juist heeft beoordeeld en daardoor verzoekster heeft gediscrimineerd.


(1)  „G” staat voor „gear” en „Q” staat voor „quota”.


Top