EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2007/020/36

Zaak T-358/06: Beroep ingesteld op 5 december 2006 — Wegenbouwmaatschappij J. Heijmans/Commissie

OJ C 20, 27.1.2007, p. 25–25 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
OJ C 20, 27.1.2007, p. 24–24 (BG, RO)

27.1.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 20/25


Beroep ingesteld op 5 december 2006 — Wegenbouwmaatschappij J. Heijmans/Commissie

(Zaak T-358/06)

(2007/C 20/37)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Wegenbouwmaatschappij J. Heijmans BV (vertegenwoordigd door: M.F.A.M. Smeets en A.M. van den Oord, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekende partij

Gehele of gedeeltelijke vernietiging van de tot Heijmans N.V. en Heijmans Infrastructuur B.V. gerichte beschikking;

annulering dan wel vermindering van de aan Heijmans N.V. en Heijmans Infrastructuur B.V. opgelegde boete;

veroordeling van de Commissie in de kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vecht de beschikking aan van de Commissie van 13 september 2006 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG (zaak nr. COMP/38.456 — Bitumen — NL). Hoewel de beschikking niet aan verzoekster gericht is, meent zij dat zij rechtstreeks en individueel geraakt is, doordat zij vermeldt wordt in de Beschikking als deel uitmakend van de Heijmans groep en dat zij er op grond van de Beschikking er rekening mee moet houden dat zij op de betrokken gedragingen zal worden aangesproken.

Ter ondersteuning van haar verzoekschrift roept verzoekster ten eerste een schending in van artikel 81 EG en de artikelen 2, 7 en 23, lid 2, van Verordening 1/2003, omdat de Commissie ten onrechte zou hebben aangenomen dat voor de beoordeling van de bewijzen tegen Heijmans Infrastructuur B.V. de Nederlandse markt voor wegenbouwbitumen de relevante economische context vormde. De Commissie zou eveneens ten onrechte hebben aangenomen dat Heijmans Infrastructuur B.V. onderdeel uitmaakte van een vast samenwerkingsverband van wegenbouwondernemingen op het gebied van de inkoop van wegenbouwbitumen en in die hoedanigheid met de leveranciers van bitumen in Nederland deelnam aan overleg met het oogmerk de mededinging te beperken. De Commissie zou ten slotte op grond van de richtsnoeren voor horizontale samenwerking ten onrechte hebben nagelaten slechts de gevolgen van de deelname aan dat overleg van Heijmans Infrastructuur B.V. te toetsen. (1)

Ten tweede roept verzoekster een schending in van artikel 81 EG en de artikelen 11 en 16 van Verordening 1/2003, het zorgvuldigheidsbeginsel, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, het gelijkheidsbeginsel en de rechten van de verdediging, doordat de Commissie de gemotiveerde materiële en procedurele verweren van Heijmans Infrastructuur B.V. en Wegenbouwmaatschappij J. Heijmans B.V. tijdens de administratieve procedure als een „onschuldige interpretatie van de gebeurtenissen” naast zich heeft neergelegd.

Ten derde roept verzoekster een schending in van het motiveringsbeginsel, omdat de beschikking op wezenlijke onderdelen onduidelijk of dubbelzinnig zou zijn.

Subsidiair roept verzoekster in dat de Commissie geen of onvoldoende bewijs heeft aangedragen voor de deelname van Heijmans Infrastructuur B.V. aan de vermeende inbreuk over de gehele duur van deze inbreuk.

Eveneens subsidiair roept verzoekster in dat de Commissie de ernst en de zwaarte van de inbreuk onjuist heeft beoordeeld. Verzoekster voert aan dat Heijmans Infrastructuur B.V. slechts een ondergeschikte rol zou hebben gespeeld op de relevante markt.


(1)  Richtsnoeren inzake de toepasselijkheid van artikel 81 van het EG-Verdrag op horizontale samenwerkingsovereenkomsten (Voor de EER relevante tekst) (PB 2001 C 3, blz. 2)


Top