EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2006/096/05

Zaak C-55/06: Verzoek van het Verwaltungsgericht Köln van 26 januari 2006 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Arcor AG & Co. KG en Bondsrepubliek Duitsland in het geding geroepen partij: Deutsche Telekom AG

OJ C 96, 22.4.2006, p. 3–4 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

22.4.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 96/3


Verzoek van het Verwaltungsgericht Köln van 26 januari 2006 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Arcor AG & Co. KG en Bondsrepubliek Duitsland in het geding geroepen partij: Deutsche Telekom AG

(Zaak C-55/06)

(2006/C 96/05)

Procestaal: Duits

Het Verwaltungsgericht Köln heeft bij beschikking van 26 januari 2006, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 2 februari 2006, in het geding tussen Arcor AG & Co. KG en Bondsrepubliek Duitsland in het geding geroepen partij: Deutsche Telekom AG, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1.

Moet artikel 1, lid 4, van verordening (EG) nr. 2887/2000 (1) aldus worden uitgelegd dat de voorwaarden van de aanrekening op basis van de kosten als bedoeld in artikel 3, lid 3, van verordening (EG) nr. 2887/2000 minimumvereisten zijn in die zin dat de nationale wettelijke regelingen van de lidstaten niet ten nadele van de ontvanger van dit niveau mogen afwijken?

2.

Hebben de voorwaarden van de aanrekening op basis van de kosten als bedoeld in artikel 3, lid 3, van verordening (EG) nr. 2887/2000 ook betrekking op de calculatorische rente en de calculatorische afschrijvingen?

3.

Indien de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord:

a)

Moet als berekeningsgrondslag voor deze rente en afschrijvingen worden genomen, de vervangingswaarde van de vaste activa na aftrek van de tot op het tijdstip van waardering reeds gedane afschrijvingen dan wel uitsluitend de reële vervangingswaarde, uitgedrukt in geldende dagprijzen op het tijdstip van waardering?

b)

Moet de aangemelde exploitant de als berekeningsgrondslag voor de calculatorische rente en de calculatorische afschrijvingen aangevoerde kosten, in het bijzonder de kosten zonder direct verband met de dienstverrichting (algemene kosten), hoe dan ook met begrijpelijke kostenstaten staven?

c)

Indien de vraag sub b volledig of ten dele ontkennend moet worden beantwoord:

Kan het bewijs van de kosten in plaats daarvan worden geleverd door een waardering op basis van een analytisch kostenberekeningsmodel?

Aan welke methodologische en andere inhoudelijke vereisten moet dit alternatief voor de kostenbepaling voldoen?

d)

Heeft de nationale regelgevende instantie in het kader van haar bevoegdheden krachtens artikel 4, leden 1 tot en met 3, van verordening (EG) nr. 2887/2000 bij het onderzoek of aan het beginsel van de aanrekening op basis van de kosten is voldaan, een beoordelingsmarge die slechts aan een beperkte rechterlijke toetsing is onderworpen?

e)

Indien de vraag sub d bevestigend moet worden beantwoord:

Geldt deze beoordelingsmarge meer in het bijzonder ook met betrekking tot de kostenberekeningsmethode en voor problemen inzake de vaststelling van redelijke calculatorische interesten (voor ander en/of eigen vermogen) en redelijke afschrijvingstermijnen?

Hoe groot is deze beoordelingsmarge?

f)

Beogen de voorwaarden van de aanrekening op basis van de kosten althans ook de rechten van concurrenten als ontvangers te beschermen, zodat deze concurrenten aanspraak kunnen maken op rechtsbescherming tegen toegangstarieven die niet op basis van de kosten zijn vastgesteld?

g)

Draagt de aangemelde exploitant het nadeel van de niet-bewijsbaarheid (bewijslast) wanneer de kosten in de procedure voor toezicht van artikel 4 van verordening (EG) nr. 2887/2000 of in de daaraanvolgende gerechtelijke procedure niet of niet volledig kunnen worden bewezen?

h)

Indien de vragen sub f en g bevestigend moeten worden beantwoord:

Draagt de aangemelde exploitant ook dan de bewijslast van de aanrekening op basis van de kosten, wanneer een concurrent in zijn hoedanigheid van ontvanger in rechte opkomt tegen een door de regelgevende instantie volgens het nationale recht afgegeven tariefvergunning, op grond dat de goedgekeurde toegangstarieven te hoog zijn, daar zij niet op basis van kosten zijn vastgesteld?


(1)  PB L 336, blz. 4.


Top