EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005AE0531

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG met het oog op de vereenvoudiging van de BTW-verplichtingen en het Voorstel voor een Verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1798/2003 wat betreft de invoering van een regeling voor administratieve samenwerking in het kader van het éénloketsysteem en de BTW-teruggaafprocedure (COM(2004) 728 def. — 2004/0261 (CNS) — 2004/0262 (CNS))

OJ C 267, 27.10.2005, p. 45–49 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

27.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/45


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG met het oog op de vereenvoudiging van de BTW-verplichtingen en het Voorstel voor een Verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1798/2003 wat betreft de invoering van een regeling voor administratieve samenwerking in het kader van het éénloketsysteem en de BTW-teruggaafprocedure

(COM(2004) 728 def. — 2004/0261 (CNS) — 2004/0262 (CNS))

(2005/C 267/07)

De Raad heeft op 24 januari 2005 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over voornoemd voorstel.

De gespecialiseerde afdeling „Economische en Monetaire Unie — economische en sociale samenhang”, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 15 april 2005 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Burani.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 417e zitting van 11 en 12 mei 2005 (vergadering van 12 mei 2005) het volgende advies uitgebracht, dat met 90 stemmen vóór en zonder stemmen tegen, bij 1 onthouding, is goedgekeurd.

1.   Inleiding: het Commissiedocument

1.1

In oktober 2003 heeft de Commissie een mededeling (1) voorgelegd waarin zij in het haar reeds in juni 2000 geschetste BTW-strategie uiteenzette, aangevuld met een reeks nieuwe initiatieven op dit gebied. Kort gezegd bevat de strategie vier hoofddoelstellingen: vereenvoudiging, modernisering, uniformere toepassing van de vigerende regelgeving en uitbreiding van de administratieve samenwerking.

1.2

Het nu aan het EESC ter beoordeling voorgelegde document (2) bestaat uit drie delen:

a)

een voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG teneinde de BTW-verplichtingen te vereenvoudigen,

b)

een voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van de voorschriften inzake BTW-teruggave, zoals voorzien in Richtlijn 77/388/CEE, aan belastingplichtigen die niet in het binnenland, maar in een andere lidstaat zijn gevestigd,

c)

een voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening nr. 1798/2003 (EG) ten behoeve van de invoering van een regeling voor administratieve samenwerking, in het kader van het éénloketsysteem en de BTW-teruggaafprocedure.

1.2.1

Slechts de onder a) en c) genoemde documenten nopen tot opmerkingen van het EESC. In dit advies wordt alleen ingegaan op punt a); punt c) komt in een afzonderlijk advies aan de orde. De algemene opmerkingen hebben echter betrekking op beide punten, die worden beschouwd als onderdeel van één strategie.

1.3

De Europese Raad heeft op 26 maart 2004 besloten tot de onderhavige vereenvoudiging van verplichtingen voor ondernemingen en de Raad Concurrentievermogen verzocht de sectoren aan te wijzen die hiervoor in aanmerking komen. Dat besluit is in juni 2004 genomen en de Commissie heeft vervolgens het document dat hier ter discussie staat in oktober 2004 opgesteld. Ondertussen heeft het Nederlandse voorzitterschap op de informele Ecofin-vergadering van 11 september 2004„bevordering van de groei door verlichting van de administratieve lasten” aan de orde gesteld. Volgens de Commissie sluit het huidige voorstel naadloos aan op deze doelstelling.

1.4

Uit onderzoek van de Commissie (3) dat in de tweede helft van 2003 bekendgemaakt is, blijkt dat één van de belangrijkste doelstellingen vereenvoudiging van het systeem moest zijn voor „belastingplichtigen met BTW-verplichtingen in een lidstaat waar zij niet gevestigd zijn” (in de praktijk: uitvoerders van goederen en diensten — opmerking van het EESC). Voor deze belastingplichtigen is de administratieve rompslomp zelfs zo omvangrijk en ingewikkeld dat veel potentiële exporteurs ervan afzien om enige aan BTW onderworpen activiteit uit te voeren in een andere lidstaat. Verder is de teruggaafprocedure zó ingewikkeld en moeizaam dat in een bepaald stadium van de procedure circa 54 % van de grote ondernemingen ervan afziet om de procedure voort te zetten.

1.5

De in par. 1.2 genoemde voorstellen beogen de hiervoor vermelde hinderpalen uit de weg te ruimen aan de hand van zes concrete maatregelen:

1)

de invoering van één loket voor niet-ingezeten belastingplichtigen,

2)

de invoering van een éénloketsysteem ter „modernisering” van de teruggaafprocedure;

3)

een harmonisatie van de regeling ter zake van de goederen en diensten waarvoor de lidstaten het recht op aftrek mogen beperken;

4)

een uitbreiding van het gebruik van de verleggingsregeling;

5)

een herziening van de bijzondere regeling voor kleine en middelgrote ondernemingen;

6)

de vereenvoudiging van de regeling voor afstandsverkopen.

1.6

Voor de verwezenlijking van deze doelstellingen heeft de Commissie al drie wetgevingsinitiatieven gelanceerd:

wijziging van de zesde BTW-richtlijn (4);

vervanging van de achtste BTW-richtlijn;

wijziging van Verordening (EG) nr. 1798/2003 van de Raad betreffende administratieve samenwerking inzake BTW (5).

1.6.1

De in het onderhavige document vervatte voorstellen zijn al uitgebreid aan de orde gekomen in discussies met de lidstaten en in een brede raadpleging via internet met de betrokken partijen.

A.   DEEL I: HET RICHTLIJNVOORSTEL

2.   De éénloketregeling

2.1

Het idee voor „één loket” is niet nieuw: het is geïntroduceerd in Richtlijn 2002/38/EG van de Raad, die overigens de draagwijdte ervan beperkte tot operatoren in de elektronische handel (6) voor grensoverschrijdende diensten die aan niet-belastingplichtigen worden verleend. Kortweg gezegd komt het erop neer dat het nu voorgestelde éénloketsysteem alle uitvoerders van goederen en diensten de mogelijkheid biedt zich in te schrijven in een elektronisch register in het land van vestiging, dat voor alle EU-landen geldt, zodat men zich niet hoeft in te schrijven in het BTW-register van elke lidstaat waarheen men exporteert en waarbij men het eigen nationale inschrijvingsnummer behoudt.

2.2

Met een éénloketsysteem zou de situatie er als volgt uitzien:

als de koper BTW-plichtig is, dient hij zijn aangifte te doen in de lidstaat van vestiging, in welk geval de uitvoerder niet verplicht is om aangifte te doen;

als daarentegen de niet in het binnenland gevestigde ondernemer belasting verschuldigd is, kan deze aan zijn verplichtingen voldoen via de éénloketregeling in plaats van — zoals thans het geval is — aangifte te doen in de lidstaat van bestemming. Het in het land van bestemming geldende tarief is hierbij natuurlijk het uitgangspunt.

2.2.1

De Commissie is ervan overtuigd dat deze regeling de fiscale verplichtingen kan vereenvoudigen voor een heel wat grotere reeks van verrichtingen dan nu: behalve de verkoop op afstand, waarvoor al bepalingen gelden, zou de regeling ook alle directe verkopen aan consumenten uit andere lidstaten omvatten. Maar nog belangrijker is dat het systeem ook zou gelden voor verrichtingen tussen belastingplichtigen op wie de verleggingsregeling niet van toepassing is (afdracht op aangifte).

2.2.1.1

Volgens schattingen zou de éénloketregeling door circa 200.000 ondernemers kunnen worden toegepast. Het valt overigens te verwachten dat met name de grote exportondernemingen die al in een BTW-register van een andere lidstaat vermeld staan, op de oude voet verder zullen gaan. De regeling is immers een mogelijkheid en geen verplichting.

2.3

De regeling biedt evenwel geen soelaas voor alle problemen. Op de eerste plaats blijven alle nationale voorschriften van kracht betreffende de termijnen voor de indiening van aangiften, wijze van betaling en teruggave, uitvoeringsvoorschriften; de Commissie geeft ronduit toe dat met de nieuwe regeling geen volledige harmonisatie wordt nagestreefd van de nationale normen, die zij „momenteel niet realistisch noch noodzakelijk acht”.

2.3.1

Onopgelost blijft de kwestie van de overmakingen die rechtstreeks tussen de belastingplichtige en de schuldeisende lidstaat moeten plaatsvinden. De Commissie merkt op dat uit de ervaring tot nu toe met de bijzondere regeling voor elektronische handel naar voren komt (regeling waaraan amper 1000 ondernemingen uit derde landen meedoen) dat de herverdeling van de ontvangen bedragen een „zeer zware last vormt” voor de ontvangende lidstaat. Het is, nog steeds volgens de Commissie, daarom geen „realistische optie” om te denken aan een uitbreiding van de regeling tot een veel groter aantal belastingplichtigen en verrichtingen: het zou dan noodzakelijk zijn om omvangrijke financiële beheersystemen op te zetten voor de behandeling van de geldstromen, een taak die zou kunnen worden overgelaten aan financiële tussenpersonen die ondernemers diensten voor de afhandeling van de verrichtingen zouden kunnen aanbieden. Dergelijke diensten, die slechts vrijwillig moeten worden aangeboden en die vooral voor kleine ondernemers interessant kunnen zijn, moeten echter „op een commerciële realiteit berusten” of, anders gezegd, tegen aanvaardbare voorwaarden worden verleend.

2.3.2

Kortom: de éénloketregeling laat de bestaande voorschriften intact wat betalingen en teruggave betreft. Ook van kracht blijft de bijzondere regeling voor dienstverlening aan particulieren via elektronische weg, waarbij sprake is van één enkele betaling aan de uitvoerende lidstaat, die zich belast met de overmaking van de verschuldigde bedragen aan de lidstaten van bestemming van de dienst. Deze bepalingen dienen vòòr 30 juni 2006 te worden herzien; bij die evaluatie moet ook worden gekeken naar de mogelijkheid om alle verrichtingen in verband met dienstverlening via elektronische media in de éénloketregeling te integreren.

3.   Andere aspecten van het voorstel

3.1

Een voorstel van de Commissie uit 1998, in de eerste plaats gericht op de hervorming van de regeling voor teruggave, bevatte tevens enkele hervormingen op het vlak van uitgaven die niet, of slechts gedeeltelijk, in aanmerking komen voor aftrek van de BTW. Het was de bedoeling de nationale regels, die (nog steeds) heel erg uiteenlopen, „nader tot elkaar te brengen”, of om ze te harmoniseren. Het voorstel strandde, vooral vanwege de bezorgdheid van enkele lidstaten over hun inkomsten.

3.1.1

In het huidige voorstel komt de zaak opnieuw aan de orde; er wordt gedacht aan een harmonisatie van de uitgavencategorieën die uitgezonderd zijn van het recht op aftrek. Over het algemeen (met enkele uitzonderingen en beperkingen) zou een dergelijke uitsluiting van toepassing zijn op uitgaven voor:

motorvoertuigen, vaartuigen en luchtvaartuigen;

reiskosten, logies en maaltijden;

luxegoederen, recreatie en representatie.

Voor alle uitgavenposten die niet onder bovengenoemde categorieën vallen, zouden de normale aftrekregels gelden.

3.2

Bij B2B-verrichtingen (business to business) komt de BTW ten laste van de afnemer in de lidstaat van bestemming; de BTW kan worden teruggegeven door middel van de verleggingsregeling ( reverse charge mechanism ), die verplicht is voor sommige verrichtingen, maar voor andere transacties naar het oordeel van de lidstaat al dan niet kan worden toegepast. De Commissie stelt nu voor het toepassingsgebied van de verplichte verleggingsregeling uit te breiden tot gevallen waarin goederen worden geleverd die door of voor rekening van de leverancier worden geïnstalleerd of gemonteerd, diensten worden verricht die betrekking hebben op een onroerend goed, en diensten worden verricht die onder artikel 9, lid 2, onder c), van de Zesde BTW-richtlijn vallen.

3.3

Wat vrijstelling van BTW-verplichtingen betreft zijn de huidige regels volgens de Commissie rigide en onsamenhangend, ten gevolge van vrijstellingen die aan sommige lidstaten zijn toegekend op het moment van toetreding tot de EU of bij andere gelegenheden. Er is in dit verband sprake van zeer uiteenlopende behandeling van de lidstaten: in plaats van af te nemen, zijn de verschillen toegenomen door tijdelijke vergunningen te verlengen of zelfs door de reikwijdte ervan uit te breiden. Het voorstel maakt gewag van meer flexibiliteit bij de bepaling van de grens waaronder vrijstelling wordt verleend: de voorgestelde drempel zou €100.000 bedragen, maar het staat elke lidstaat vrij om lagere drempels vast te stellen, of verschillende drempels naargelang het levering van goederen of dienstverlening betreft.

3.4

In de huidige bepalingen voor verkopen op afstand is sprake van twee verschillende maximumbedragen, respectievelijk €35.000 of €100.000 in totaal per jaar, te kiezen door de lidstaat van bestemming: boven dit bedrag dient de leverende onderneming de BTW in rekening te brengen bij de koper volgens het in de lidstaat van bestemming geldende tarief. Om het de ondernemers gemakkelijker te maken, stelt de Commissie voor om één maximumbedrag van €150.000 te hanteren, overeenkomend met het totale bedrag van verkopen naar alle landen van de Unie.

4.   De éénloketregeling: opmerkingen

4.1

Het EESC is het in grote lijnen eens met de opzet van de regeling, maar wil enkele kanttekeningen plaatsen om zo bij te dragen aan verbetering van de efficiëntie van het mechanisme voor grensoverschrijdende BTW. De opmerkingen en voorstellen moeten overigens worden opgevat als opties voor toekomstige ontwikkelingen en maatregelen: in de huidige omstandigheden is duidelijk dat de Commissie haar best heeft gedaan om een realistisch, maar minimalistisch programma voor te leggen, dat derhalve hopelijk uitvoerbaar is.

4.2

Op het gebied van fiscale harmonisatie in het algemeen, en van de BTW in het bijzonder, is er weinig reden tot optimisme: vooruitgang wordt er slechts langzaam geboekt, er zijn tal van belemmeringen, de mechanismen zijn verwarrend en vaak inefficiënt, de regelgeving is gecompliceerd en soms moeilijk te begrijpen. Voor de kosten van deze situatie draaien de burgers en het bedrijfsleven, en uiteindelijk de gehele economie op; paradoxaal genoeg zijn de eerste slachtoffers ervan de lidstaten, die blijkens de feiten vaak koste wat kost een status quo lijken te willen handhaven op grond van min of meer respectabele redenen, en gecompliceerde en dure systemen lijken te willen voortzetten uit vrees voor verandering: een bureaucratie die zichzelf in de staart bijt.

4.3

Uit de eerste resultaten van de éénloketregeling, die al is ingevoerd voor grensoverschrijdende elektronische dienstverlening, kan worden afgeleid dat het bedrijfsleven maar matig geïnteresseerd lijkt te zijn: immers nog geen 1000 (niet in het binnenland gevestigde) ondernemingen hebben haar ingevoerd, en hoofdzakelijk „grote” ondernemingen, ook al is het veel te vroeg om de gegevens relevant te noemen. Voor de nieuwe regeling zou naar het oordeel van de Commissie evenwel meer steun te vinden zijn: van de circa 250.000 in lidstaten gevestigde potentiële grensoverschrijdende operatoren zouden er circa 200.000 gebruik van moeten maken. Mocht dat bewaarheid worden, dan krijgt de regeling met serieuze obstakels te maken: de Commissie stelt vast dat het voor de elektronische handel gehanteerde systeem nu al administratieve problemen en omvangrijke beheerkosten met zich meebrengt. De geopperde oplossing is de regeling te ontdoen van de procedure voor inning en verdere distributie van de geldsommen (een „zware last”, volgens de Commissie) en van de teruggaafprocedure, en deze taken over te laten aan de financiële sector: een misschien noodzakelijke, maar volstrekt onbevredigende oplossing.

4.4

Het EESC merkt op dat als het geldbeheer omslachtig is voor de belastingdiensten, dit ook zo zal zijn voor de financiële sector, die echter wel is toegerust voor deze dienstverlening: aan een dergelijk beheer kleven natuurlijk kosten, die voor rekening komen van de belastingbetaler of de belastingdiensten. Het is evenwel niet duidelijk wie de lasten moet dragen van het in te voeren systeem, ook al gaan de overheidsdiensten ervan uit dat het de ondernemingen zijn. De Commissie meent, op grond van verricht onderzoek, dat het nieuwe systeem — gebaseerd op de éénloketregeling en een systeem voor betaling en teruggaaf — in ieder geval goedkoper zal uitvallen dan de huidige regeling.

4.5

Het Comité beschikt niet over de middelen om na te gaan of en in welke omvang het gehele éénloketsysteem, met uitbesteding van de dienstverlening aan de financiële sector extra kosten, of integendeel, interessante voordelen zou opleveren Gezien de kosten zou men tevens de voordelen in monetaire termen moeten berekenen, d.w.z. het voordeel van stroomlijning en versnelling van procedures voor bedrijven en nationale overheden. Waarschijnlijk zijn de voordelen voor de ondernemers aanzienlijk, maar beperkt in omvang: met het éénloketsysteem vervalt de registratieplicht in de landen van bestemming en de uitwisseling van papieren documenten, maar de nationale wetgeving blijft wèl van kracht (termijnen voor de aangiften, betalings- en teruggaveregels; vanwege gebrek aan harmonisatie verandert er vooral niets aan de verschillende nationale belastingtarieven).

4.6

Tot slot spreekt het EESC wel zijn steun uit voor dit Commissievoorstel, maar wil het toch ook de aandacht vestigen op een fundamenteel aspect: als de éénloketregeling de enige schakel wordt tussen de ondernemers en de diverse nationale overheidsdiensten, dan dient zij echt de enige te zijn voor de procedures en de administratie van de verschuldigde en te ontvangen bedragen. Het proces zal pas afgerond zijn als het tot een harmonisatie van de belastingtarieven en de nationale regelgeving komt, wat essentieel is voor de totstandbrenging van een daadwerkelijke interne markt. Nadere aandacht verdient verder het talenaspect: ook al vindt de uitwisseling van gegevens met het éénloketsysteem op basis van codes plaats, een echte dialoog kan nodig zijn, misschien aan de hand van niet altijd te standaardiseren formules.

5.   Andere aspecten van het richtlijnvoorstel: opmerkingen

5.1

Het Comité schaart zich geheel achter het voorstel van de Commissie om (par. 3.1.1) de uitgavencategorieën die uitgezonderd zijn van het recht op BTW-aftrek te „harmoniseren”. Mocht het voorstel worden aanvaard, dan zou er inderdaad eindelijk sprake zijn van een nader tot elkaar brengen van belastingwetten, ook al zal dit, zoals het zich nu laat aanzien, pas in een tamelijk verre toekomst bewerkstelligd worden.

5.2

Het Comité staat eveneens positief tegenover het voorstel om de draagwijdte van de verleggingsregeling (par. 3.2) uit te breiden, maar het is misschien zinvoller om deze regeling uit te breiden tot alle B2B-verrichtingen in de gehele Unie.

5.3

De BTW-vrijstelling (par. 3.3) geeft aanleiding tot diverse opmerkingen. Het Comité heeft zich al over de kwestie uitgelaten in zijn advies, waarin het de gewoonte laakte om bepaalde categorieën ondernemers een speciale en gunstigere behandeling te geven. Dit gebeurde niet alleen bij toetreding van nieuwe lidstaten in de verschillende etappes van de uitbreiding, maar werd ook beschouwd als een verworven recht in EU-landen van het eerste uur. Het EESC merkte op — en bevestigt opnieuw — dat BTW-vrijstelling voor enkele categorieën ondernemers leidt tot oneerlijke concurrentie, niet alleen bij transnationale transacties, maar ook — en misschien nog wel meer — in de lidstaten zelf.

5.3.1

Voorts valt aan te tekenen dat in de opmerkingen van de Commissie sprake is van „kleine en middelgrote ondernemingen”, terwijl in de officiële documenten, en met name in de toetredingsprotocollen, in het algemeen slechts gewag wordt gemaakt van „kleine” ondernemingen: een duidelijke aanwijzing van de wens het belang van de toezegging te beperken en haar in feite uit te breiden tot ondernemingen met een heel andere omvang. In het richtlijnvoorstel wordt niet op een classificatie ingegaan: er is slechts sprake van „belastingplichtigen” met een omzet in de Gemeenschap van maximaal €100.000: het is dus duidelijk dat men het voordeel van de vrijstelling wil uitbreiden tot alle ondernemingen, ongeacht hun omvang.

5.3.2

Het gaat er dus niet om een bepaalde categorie ondernemingen van BTW vrij te stellen, maar om een categorie verrichtingen met beperkte omvang vrij te stellen; vanuit dit oogpunt gaat het Comité zonder meer akkoord. Rest de vraag of de van nationale BTW vrijgestelde ondernemingen op grond van algemene bepalingen gehouden zullen worden aan het plafond van 100 000 EUR voor de intracommunautaire verrichtingen. Als dat zo zou zijn, ontstaat de paradox van „rechtens” vrijgestelde ondernemingen die de belasting moeten afdragen zodra zij de vermelde grens overschrijden.

5.3.3

Het EESC staat in beginsel minder positief tegenover het voorstel om elke lidstaat toe te staan om te kiezen voor een plafond van minder dan100 000 EUR, of om verschillende plafonds vast te stellen voor goederen of voor diensten: zo komt er nooit een einde aan de afkeurenswaardige lappendeken van thans bestaande regels, die het werk van de ondernemers bemoeilijkt, tot administratieve kosten leidt en uiteindelijk, het zij nog eens opgemerkt, in schril contrast staat met de beginselen van de interne markt. Verder mag niet uit het oog verloren worden dat nationale omstandigheden soms een afwijking van de algemene regels kunnen rechtvaardigen, zodat een harmonisatie van het „plafond” van de vrijstellingen geen noemenswaardig effect zou hebben, omdat er heel wat meer en belangrijkere verschillen, bestaan.

5.4

Wat de verkopen op afstand betreft (par. 3.4), kan het Comité elke inspanning van de Commissie om de lasten die voor ondernemingen die voortvloeien uit de uiteenlopende nationale belastingvoorschriften te verlichten slechts toejuichen. Samen met de invoering van de éénloketregeling zou een uniform en algemeen plafond daadwerkelijk een vooruitgang betekenen.

B.   DEEL II: HET VOORSTEL VOOR EEN VERORDENING VAN DE RAAD

6.   Het Commissiedocument

6.1

Het voorstel betreft een wijziging van Verordening (EG) nr. 1798/2003, die nodig is ingeval de richtlijn wordt goedgekeurd. Het bevat uitvoeringsbepalingen die geen aanleiding geven tot bijzondere opmerkingen, aangezien het grotendeels gaat om bepalingen omtrent de mededelingen tussen lidstaten, de bekendmaking van normen en de contacten met de Commissie. Het belangrijkste is artikel 34 octies, omtrent de controles op belastingplichtigen die BTW moeten afdragen en op hun aangiften.

6.2

Het uitgangspunt voor de controles is samenwerking tussen lidstaten: controles via het éénloketsysteem kunnen worden uitgevoerd ofwel door de lidstaat waar het systeem van toepassing is, of door enige andere lidstaat van bestemming, waarbij beide staten verplicht zijn dit vooraf mede te delen aan de betrokken partijen; laatstgenoemde hebben het recht aan de controles deel te nemen indien ze dat willen. De in acht te nemen procedures voor de samenwerking zijn in de artikelen 11 en 12 van de basisverordening vastgelegd.

6.3

Aangezien het hoofdzakelijk om procedures gaat, heeft het EESC geen bijzondere opmerkingen te plaatsen; het vraagt zich evenwel af of bij de wijze van samenwerking rekening is gehouden met alle mogelijkheden op een gebied dat weliswaar geen geheel nieuwe aspecten bevat (het éénloketsysteem bestaat al voor verkoop op afstand), maar toch tamelijk ingewikkelde kanten heeft. Ten eerste is het loket virtueel , en is er dus geen persoonlijk contact tussen de vertegenwoordigers van de overheidsdiensten; verder zal het reeds meermalen vermelde probleem van de verschillende talen de samenwerking er zeker niet gemakkelijker, of ten minste niet doeltreffender op maken.

6.3.1

Tot slot zij erop gewezen dat de controles niet altijd en overal kunnen worden verricht met behulp van codes of gestandaardiseerde formules. Ook al worden om welbekende redenen de moeizame contacten tussen administraties en met gebruikers als secundair beschouwd, of zelfs als niet bestaand, de ondernemers uit de sector steken hun huidige moeilijkheden en zorgen voor de toekomst niet onder stoelen of banken.

6.4

Last, but not least wordt in het richtlijnvoorstel niet ingegaan op een aspect dat desalniettemin voor de ondernemers van het grootste belang is, te weten gegevensbescherming. Er wordt voetstoots aangenomen dat de door bedrijven aan overheden verstrekte gegevens op grond van de gebruikelijke voorschriften voor de privacybescherming niet in handen van derden kunnen vallen. Daarbij verliest men het echte gevaar uit het oog: namelijk dat derden inbreken in databanken van overheidsdiensten. In dit geval gaat het om gegevens over marktaandelen en namen van cliënten, die voorwerp van bedrijfsspionage kunnen zijn, en aanzienlijke schade kunnen berokkenen. Alvorens informatie, van welke aard dan ook, toe te vertrouwen aan overheidsdiensten, dienen ondernemingen en burgers te weten wat de technische middelen zijn en hoe de organisatie er uitziet die ze tegen hackers moet beschermen.

Brussel, 12 mei 2005

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

A.-M. SIGMUND


(1)  COM(2003) 614 def.

(2)  COM(2004) 728 def. van 29.10.2004.

(3)  SEC(2004) 1128.

(4)  Zie Richtlijn nr. 2004/66/EG van de Raad van 26.4.2004.

(5)  Zie Verordening (EG) nr. 885/2004 van 26.4.2004.

(6)  Zie het EESC-advies in PB C 116 van 20.4.2001, blz. 59.


Top