EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005AE0380

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de uitvoering van een programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (MEDIA 2007) (COM(2004) 470 def. — 2004/0151 (COD))

OJ C 255, 14.10.2005, p. 39–43 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

14.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 255/39


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de uitvoering van een programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (MEDIA 2007)

(COM(2004) 470 def. — 2004/0151 (COD))

(2005/C 255/07)

De Raad heeft op 9 september 2004 besloten, overeenkomstig artikel 157, lid 3, en artikel 150, lid 4, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over voornoemd voorstel.

De gespecialiseerde afdeling „Vervoer, energie, infrastructuur en informatiemaatschappij”, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 21 maart 2005 goedgekeurd; rapporteur was de heer Pegado Liz.

Tijdens zijn op 6 en 7 april 2005 gehouden 416e zitting (vergadering van 6 april) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité het volgende advies uitgebracht, dat met 133stemmen vóór en geen stemmen tegen, bij 7 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Inleiding: samenvatting van het voorstel

1.1

Met dit voorstel (COM(2004) 470 def. van 14 juli 2004) wil de Commissie de programma's MEDIA Plus (1) en MEDIA Opleiding (2) voortzetten; zij houdt hierbij rekening met de resultaten van de tussentijdse evaluatie van deze programma's en van de voorbereidende actie „i2i Audiovisueel: Groei en de audiovisuele sector” (3), met de resultaten van de openbare raadpleging die van mei tot augustus 2003 werd verricht, alsook met de effectbeoordeling ex ante van juli 2004 (4).

1.2

De audiovisuele sector helpt het Europees burgerschap en de Europese cultuur tot uitdrukking brengen en kan daardoor een grote rol spelen bij de totstandkoming van een Europese culturele identiteit. De Commissie constateert echter dat de Europese audiovisuele sector versnipperd is, hetgeen weliswaar een teken van culturele diversiteit is maar er anderzijds toe geleid heeft dat de Europese audiovisuele industrie op de Europese noch internationale markt werkelijk kan concurreren met producties van buiten Europa.

1.3

Met het programma MEDIA 2007 beoogt de Commissie particuliere investeringen in de audiovisuele sector te stimuleren teneinde bedrijven in deze sector, m.n. het MKB, in staat te stellen hun concurrentievermogen en financiële draagkracht te verbeteren aan de hand van de ervaring die met de vorige programma's is opgedaan.

1.4

Teneinde synergieën te bevorderen en overlappingen en bureaucratische rompslomp te voorkomen, pleit de Commissie voor één programma dat op de fasen vóór en na de productie gericht blijft en speciale aandacht besteedt aan pan-Europese distributie.

1.5

De specifieke doelstellingen van het programma zijn, in het kort, als volgt:

A)

De fasen vóór de productie:

I-

Verwerving en verbetering van vaardigheden in de audiovisuele sector

a)

Verbetering van vaardigheden van professionals in de Europese audiovisuele sector

b)

Versterking van de Europese dimensie van de opleidingen

II-

Ontwikkeling:

a)

Ondersteuning van onafhankelijke productieprojecten

b)

Ondersteuning van de opstelling van financieringsplannen voor Europese productiemaatschappijen en –projecten

B)

In de fasen na de productie:

I-

Distributie:

a)

Versterking van de Europese distributiesector door distributeurs aan te moedigen om in de coproductie, aankoop en promotie van niet-nationale Europese films te investeren en gecoördineerde marketingstrategieën op te stellen

b)

Bevordering van de verspreiding van niet-nationale Europese films op de Europese en internationale markt

c)

Bevordering van de grensoverschrijdende verspreiding van Europese audiovisuele werken van onafhankelijke productiemaatschappijen

d)

De digitalisering van Europese audiovisuele werken aanmoedigen

e)

Aanmoediging van de bioscopen om de mogelijkheden van digitale distributie te benutten

II-

Promotie:

a)

Verbetering van de verspreiding van Europese audiovisuele werken

b)

Verbetering van de toegang van het Europese en internationale publiek tot Europese audiovisuele werken

c)

Aanmoediging van gezamenlijke acties van nationale instellingen voor de promotie van film en audiovisuele programma's

d)

Aanmoediging van acties ter promotie van het Europese film- en audiovisuele erfgoed

C)

Ondersteuning van proefprojecten op gebieden die kunnen worden beïnvloed door de invoering en het gebruik van nieuwe informatie- en communicatietechnologie.

1.6

In de bijlage bij het voorstel heeft de Commissie alle operationele doelstellingen onderverdeeld en gedetailleerd beschreven. Vervolgens wordt voor elk van de doelstellingen aangegeven welke acties moeten worden uitgevoerd en op welke manier dat moet worden gedaan, welke instrumenten moeten worden gebruikt en hoeveel geld voor elke actie wordt uitgetrokken. In het kader van deze acties wordt o.m. een netwerk van MEDIA-desks en MEDIA-antennes opgezet, die een groot aantal bevoegdheden en taken hebben.

1.7

Het voorstel bevat tevens een gedetailleerde, gefaseerde begroting voor de gehele looptijd van het programma (7 jaar), waarin voor elke actie en elke maatregel apart wordt aangegeven hoeveel geld ervoor beschikbaar is; voor de uitvoering van het programma wordt in totaal 1.055 miljoen euro uitgetrokken.

2.   Wat eraan vooraf ging

2.1

Zoals gezegd, wordt met het onderhavige voorstel voortgegaan op het pad dat met de programma's MEDIA (1991-1995) (5), MEDIA II-Ontwikkeling en Distributie (1996-2000) (6), MEDIA Plus (7), MEDIA Opleiding (8) en MEDIA Opleiding (2001-2005) (9) was ingeslagen; deze programma's zijn nu in één enkel programma samengebracht.

2.2

In dit verband zij gewezen op de belangrijkste conclusies van de adviezen die het Comité over deze programma's heeft uitgebracht.

2.2.1

In zijn advies over de voorstellen betreffende MEDIA II — Opleiding (1996-2000) (10) en MEDIA II — Ontwikkeling en Distributie (1996-2000) (COM(1994) 523 def.) concludeerde het Comité dat de „geldmiddelen zo min mogelijk versnipperd” mochten worden en dat er „uitvoeringscriteria moesten worden vastgesteld” om de „optimalisering van de programma's en de financiering daarvan” te bevorderen; voorts vond het Comité dat „dat alle criteria en instrumenten die ertoe moeten bijdragen dat nauwkeurig wordt vastgesteld wie van de financieringen gebruik kunnen maken en die een maximale doorzichtigheid van de maatregelen moeten bevorderen, duidelijker dienen te worden omschreven”.

2.2.2

In zijn advies over de voorstellen MEDIA — Opleiding (2001-2005) en MEDIA Plus — Ontwikkeling, distributie en bevordering (2001-2005) (11) (COM (1999) 658 def.) betreurt het Comité dat in de voorstellen van de Commissie geen rekening wordt gehouden met het feit dat „de Europese audiovisuele industrie niet alleen belangrijk is op basis van haar omvang en de positie die zij in het bedrijfsleven inneemt, maar ook omdat zij een instrument is voor de bevordering van onze cultuur en onze democratische waarden”.

2.2.3

Ook beklemtoonde het Comité dat „een evaluatie zou moeten worden uitgevoerd van de werkgelegenheid die door de tenuitvoerlegging van het voorstel zou kunnen ontstaan” en pleitte het voor maatregelen „die op actieve wijze een grotere participatie van vrouwen aan dit scholingsprogramma bevorderen en die in de toekomst een verhoogde aanwezigheid van vrouwen binnen deze sector garanderen”.

2.2.4

Het Comité pleitte voorts voor bevordering van „de toegang tot de markt van onafhankelijke bedrijven” en verbetering van „de toegang van het publiek tot het Europees audiovisueel patrimonium”, m.n. via de digitalisering ervan, alsook voor bevordering van „de ontwikkeling van proefprojecten in het kader van e-Europa” en van ondertiteling. Ook stelde het Comité wederom voor, een Europees agentschap voor de informatiemaatschappij in te stellen „dat bijdraagt aan de coördinatie van de verschillende initiatieven die op het terrein van convergentie en multiMEDIA bestaan” en toonde het zich voorstander van een Garantiefonds „ter bevordering van de audiovisuele sector”  (12).

2.2.5

Tot slot bekritiseerde het Comité in zijn advies over de voorstellen voor een beschikking betreffende de verlenging tot 2006 van de programma's MEDIA — Opleiding en MEDIA Plus (13) (COM(2003) 188 def. en COM (2003) 191 def.) de Commissie omdat zij er niet in was geslaagd tijdig nieuwe meerjarenprogramma's voor de audiovisuele sector in te dienen.

i.

Het Comité vestigde de aandacht op de manifeste ontoereikendheid van de middelen voor de beoogde doelstellingen, vooral met het oog op de uitbreiding,

ii.

het adviseerde de verschillende financieringsmogelijkheden, met inbegrip van particuliere financieringsregelingen en steunverlening door de EIB, te versterken en meer te concentreren op ondersteuning van het MKB en met name de talrijke kleine ondernemingen in de sector, naar het model van de actie „Groei en de audiovisuele sector” in het kader van i2i-Audiovisueel,

iii.

het wees op het belang van de MEDIA-desks, die contactpunten vormen voor begunstigden van het programma op nationaal niveau, en

iv.

het herinnerde aan de strategische overwegingen die het reeds naar voren had gebracht in zijn advies van 27 april 2000.

2.3

Bij de behandeling van het onderhavige voorstel wordt rekening gehouden met deze opmerkingen en aanbevelingen en wordt nagegaan in hoeverre zij zijn overgenomen of nog steeds actueel zijn.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

Het Comité is zeer te spreken over het initiatief van de Commissie, waarin diverse van zijn in eerdere adviezen geformuleerde voorstellen en aanbevelingen grotendeels zijn overgenomen.

3.2

Dat geldt met name voor de structurele vereenvoudiging die in het nieuwe programma wordt doorgevoerd en waarbij de communautaire maatregelen voor de audiovisuele sector worden geïntegreerd in één programma ter ondersteuning van de fasen vóór en na de productie (MEDIA 2007), dat de huidige programma's (MEDIA Plus en MEDIA Opleiding) moet vervangen.

3.3

Ook wordt in het nieuwe programma rekening gehouden met de horizontale prioriteiten die al eerder door het Comité onder de aandacht waren gebracht, te weten:

i.

aandacht voor het belang van de culturele waarde van het Europese film- en audiovisuele erfgoed;

ii.

versterking van de productiestructuren van het MKB;

iii.

vermindering van de wanverhouding op de Europese audiovisuele markt tussen landen met een grote productiecapaciteit enerzijds en landen met een geringe productiecapaciteit of met een klein taalgebied anderzijds;

iv.

inachtneming van de marktontwikkelingen met betrekking tot digitalisering;

v.

bevordering van nasynchronisatie en ondertiteling bij de distributie en verspreiding van Europese audiovisuele producties.

3.4

Het Comité constateert voorts met genoegen dat het ontwerpprogramma op weldoordachte en systematische wijze is opgezet, hetgeen vooral tot uiting komt in de bijlagen betreffende de begroting en de financiële consequenties.

3.5

Het Comité constateert voorts dat de Commissie in haar toelichting niet, zoals zij van plan was, is kunnen ingaan op de rol van de reclamewereld bij de duurzame ontwikkeling van de Europese film- en audiovisuele sector als belangrijk middel om het Europees burgerschap en de Europese cultuur tot uitdrukking te brengen. Voor het Comité is het echter van essentieel belang dat de Europese culturele waarden voortdurend worden beschermd en de diversiteit en het pluralisme van alle audiovisuele middelen worden gewaarborgd, hetgeen voorop moet staan bij alle initiatieven die de Commissie in het kader van het onderhavige programma ontplooit.

3.5.1

In verband hiermee vestigt het Comité de aandacht van de Commissie met name op de noodzaak meer initiatieven te ontplooien om concentraties te voorkomen die schadelijk zijn voor pluralisme en diversiteit, wat nog kan worden versterkt door de invoering van nieuwe technologieën, die nadelige gevolgen hebben voor de productie en distributie; tevens wordt gewezen op de noodzaak de auteursrechten te beschermen en piraterij te bestrijden, en meer middelen ter beschikking te stellen om bepaalde concurrentieverstorende praktijken tegen te gaan.

3.5.2

Het Comité wil ook zijn instemming betuigen met de Mededeling van de Commissie over de vervolgcontrole van de mededeling over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken (14) en wil pleiten voor de goedkeuring door het Europees Parlement en de Raad van het daaruit voortvloeiende voorstel voor een aanbeveling, zoals uiteengezet in een eerder advies (15).

3.6

Het Comité is van mening dat het programma MEDIA 2007 een stuk begrijpelijker zou worden indien de belangrijkste begrippen uit het programma zouden worden gedefinieerd in het besluit zelf, vooral wanneer deze begrippen in het kader van het programma een specifieke betekenis hebben, zoals het begrip 'onafhankelijke producent'; anderzijds ziet het Comité in dat een en ander ook wel duidelijk wordt uit andere Gemeenschapsdocumenten en dat dergelijke definities meestal worden opgenomen in de „richtsnoeren” voor de uitvoering van het programma.

3.7

Het Comité heeft vastgesteld dat de verschillende taalversies van dit voorstel voor een besluit van de Commissie niet eensluidend zijn en dringt er derhalve met klem op aan al deze verschillen op te sporen en weg te werken in de eindtekst.

3.8

Hoewel in dit stadium niet veel méér algemene opmerkingen kunnen worden gemaakt over de middelen die in de loop van het programma voor de geplande maatregelen zullen worden uitgetrokken, wil het Comité toch nog even wijzen op de eventuele implicaties die in de bijzondere opmerkingen aan bod komen; voorts wordt het raadzaam geacht om bij de tussentijdse evaluatie zoveel mogelijk na te gaan of de beschikbare middelen wel toereikend zijn om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

4.   Bijzondere opmerkingen

4.1

Het Comité memoreert en bevestigt een aantal van de strategische opmerkingen die het naar voren heeft geschoven in zijn advies van 24 september 2003 (16) omdat het vindt dat m.n. de noodzaak van het nieuwe programma in het voorstel van de Commissie niet voldoende uit de verf komt. Het Comité pleit ervoor:

de complementariteit en samenhang met de overige vormen van steunverlening van de Gemeenschap die onderdeel zijn van een gemeenschappelijke strategie te verzekeren,

prioriteit te geven aan m.n. technologische ontwikkeling, innovatie en transnationale circulatie,

een beslissende bijdrage te leveren tot het opzetten en ontwikkelen van een systeem voor informatie over en monitoring van nieuwe behoeften en ontwikkelingen op de audiovisuele markt,

de toegang van het publiek tot het Europees audiovisueel patrimonium duurzaam te verbeteren via de digitalisering ervan en via onderlinge verbindingen op Europees niveau, met name in het belang van scholing en opleiding,

een passende en systematische evaluatie van de steunverlening te maken, teneinde de beschikbare financiële middelen optimaal aan te wenden en zo goed mogelijk aan de eisen van de audiovisuele programma-industrie tegemoet te komen,

proefprojecten op te zetten, die ook op de inhoud en niet alleen op technologische aspecten zijn gericht,

Europese films binnen en buiten Europa effectief te promoten door systematisch informatie te verstrekken over festivals.

4.2

Het Comité bevestigt ook zijn in het eerder genoemde advies van 15 september 2004 (17) geuite wens om meer rekening te houden met de opleidingsactiviteiten waarin nieuwe technologieën en de nieuwe vereisten op het gebied van het verzamelen, catalogiseren, bewaren en restaureren van cinematografische en televisieproducties, alsook het beheer van databanken en standaardmethodes om beelden in digitaal formaat en met hoge kwaliteit op te slaan, aan bod komen.

4.3

Ondanks het feit dat in de doelstellingen van het programma specifieke stimuleringsmaatregelen voor het MKB zijn opgenomen, zou de Commissie zich nog eens extra moeten buigen over de middelen die hiervoor worden uitgetrokken, zodat een doeltreffender en meer consistente steunverlening kan worden gewaarborgd; ook zouden meer middelen moeten worden uitgetrokken voor de ondersteuning van de invoering van nieuwe digitale technologieën, in de bioscoop en online, en voor nieuwe initiatieven op het vlak van technologische innovatie.

4.4

Voor wat het beheer van het programma MEDIA 2007 betreft, constateert het Comité dat de Commissie pas een uitvoeringsorgaan in het leven heeft geroepen voor het beheer van communautaire programma's op het gebied van onderwijs, de audiovisuele sector en cultuur (18) voor een periode die begint op 1 januari 2005 en eindigt op 31 december 2008; de taken van dit agentschap zouden kunnen worden herzien of uitgebreid in het kader van de nieuwe generatie programma's, waardoor ook het beheer van het programma MEDIA 2007 hiertoe zou gaan behoren.

4.4.1

Gezien het feit echter dat in par. 7 van de toelichting wordt gezegd dat de Commissie het beheer ervan zal „delegeren aan een uitvoerend agentschap” en overwegende dat dit voornemen in punt 5.3 van de bijlage wordt herhaald en het betreffende agentschap in par. 6.1.1 (Financiering) financiële bevoegdheden wordt toegekend, dringt het Comité, na analyse van de doelstellingen en taken van genoemd agentschap zoals omschreven in artikel 4 van genoemd besluit, er bij de Commissie op aan om duidelijk en doorzichtig aan te geven welke concrete taken het agentschap, overeenkomstig artikel 4, lid 2, 3, en 4, zal hebben op het vlak van het beheer van het programma MEDIA 2007 en op welke wijze deze aansluiten bij de bevoegdheden van andere communautaire instanties die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van, advisering over en evaluatie van het programma MEDIA 2007.

4.4.2

Het uitvoerend agentschap zal ook moeten worden toegerust met personeel dat gespecialiseerd is in audiovisuele zaken, hetgeen in het besluit niet aan de orde komt.

4.4.3

Voorts is het zaak dat het integrale beheer van het programma hoofdzakelijk in handen van het agentschap komt te liggen, zodat — positieve of negatieve — bevoegdheidsconflicten tussen de betrokken instanties inzake de vaststelling van de strategische doelstellingen van het programma en het beheer ervan worden voorkomen.

4.4.4

Ook moet duidelijk worden aangegeven door welke instantie(s) de taken van het agentschap zullen worden vervuld indien halverwege de uitvoering van het programma mocht blijken dat het agentschap niet kan voortbestaan, zodat de goede uitvoering en doeltreffende toepassing van het programma, ook bij het ontbreken van een structurele oplossing, worden gewaarborgd.

4.5

Met het oog op de financiële kant van de zaak en gelet op het feit dat de Europese audiovisuele sector versnipperd blijft, alsook dat de culturele heterogeniteit van deze sector nog steeds tot uiting komt in de tweedeling tussen landen met een geringe audiovisuele productiecapaciteit en/of een klein geografisch of taalgebied (19), is het Comité van mening dat de Commissie bij het uitzetten van de grote lijnen van het programma — binnen de grenzen van het mededingingsbeleid — rekening zou kunnen houden met de situatie in bepaalde lidstaten en regio's die hun audiovisuele sector klaarblijkelijk nog niet tot volle ontwikkeling hebben gebracht.

4.6

Wat de communicatieacties betreft staat het Comité ook vierkant achter de strategische keuze van de Commissie voor uitbreiding van de bevoegdheden van de MEDIA-desks en MEDIA-antennes zoals omschreven in par. 2.2 „MEDIA-desks en MEDIA-antennes” van de bijlage bij het besluit. Het Comité stelt dan ook voor dat de Commissie de tekst van artikel 12 van het besluit aanpast aan het meeromvattende takenpakket dat in genoemd punt van de bijlage (20) uiteen wordt gezet en dat zij de MEDIA Desks van voldoende middelen voorziet om al hun taken te kunnen vervullen.

4.7

Het Comité beklemtoont dat in artikel 13, lid 2, van het voorstel duidelijk moet worden gesteld dat de Commissie dient te zorgen voor een doeltreffende samenhang tussen het programma MEDIA 2007 en de programma's en acties op audiovisueel gebied in het kader van de samenwerking van de Gemeenschap met derde landen en de bevoegde internationale organisaties, overeenkomstig het bepaalde in artikel 9, lid 2, van het besluit van de Raad van 20 december 2000 betreffende het programma MEDIA Plus (21).

4.8

Het Comité is voorts van mening dat het, gezien de looptijd van het programma (7 jaar) en gezien de natuurlijke ontwikkeling van de markt en de technologie, raadzaam en aanbevelenswaardig zou zijn om de in artikel 14, lid 3, van het besluit genoemde data aan te passen en met name het eerste tussentijdse verslag over de behaalde resultaten en de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van het programma eerder uit te brengen. Aan de hand van de conclusies van deze evaluatie kunnen de operationele doelstellingen en de geplande acties eventueel worden bijgesteld.

Brussel, 6 april 2005

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Anne-Marie SIGMUND


(1)  Besluit 2000/821/EG van de Raad van 20 december 2000, PB L 13 van 13-1-2001.

(2)  Besluit 163/2001/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 19-1-2001, PB L 26 van 27-1-2001.

(3)  COM (2003) 725 def. van 24-11-2003 en COM (2003) 802 def. van 18-12-2003.

(4)  SEC (2004) 955 def. van 14-7-2004.

(5)  Zie Besluit 90/685/EEG van de Raad van 21-12-1990 in PB L 380 van 31-12-1990.

(6)  Besluit 95/563/EG van de Raad van 10-7-1995 in PB L 321 van 30-12-1995.

(7)  Besluit 2000/821/EG van de Raad van 20-12-2000 in PB L 13 van 17-1-2001.

(8)  Besluit 95/564/EG van de Raad van 22-12-1995 in PB L 321 van 30-12-1995.

(9)  Besluit 163/2001/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 19-1-2001, PB L 26 van 27- 1-2001.

(10)  PB C 256 van 2-10-1995.

(11)  PB C 168 van 16-6-2000.

(12)  PB C 204 van 15-7-1996.

(13)  PB C 10 van 14-1-2004.

(14)  COM (2004) 171 def. van 16-3-2004, gepubliceerd in PB C 123 van 30-4-2004.

(15)  PB C 74 van 23.3.2005, rapporteur: de heer BRAGHIN.

(16)  Zie ook par. 2.2.5

(17)  Zie par. 3.5.2

(18)  Besluit van 14 januari 2005 tot oprichting van een „uitvoerend agentschap betreffende onderwijs, de audiovisuele sector en cultuur”, voor het beheer van communautaire programma's op het gebied van onderwijs, de audiovisuele sector en cultuur, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad (2003/58/EG), PB L 24 van 27-1-2005, blz. 35-38.

(19)  Zoals wordt opgemerkt in het verslag van de Commissie over de uitvoering en de tussentijdse resultaten van de programma's MEDIA Plus en MEDIA Opleiding (2001-2005), en wordt bevestigd in de conclusies van de tussentijdse evaluatie (Verslag van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Europees Economisch en Sociaal Comité - Verslag over de uitvoering en de tussentijdse resultaten van de programma's MEDIA Plus en MEDIA Opleiding (2001-2005), alsook in de resultaten van de voorbereidende actie „i2i Audiovisueel: Groei en de audiovisuele sector” (COM(2003) 725 def. van 24-11-2003); Zie het verslag „Mid-Term evaluation of the MEDIA Plus and MEDIA Training Programmes”, dat werd opgesteld door de APRIL/MEDIA Consulting Group/SECOR. Zie met name par. 4.7 van de samenvatting („The European added value of MEDIA for countries with a low production capacity and a restricted linguistic area”) ten aanzien van de kwestie positieve discriminatie.

(20)  Met het mondelinge wijzigingsvoorstel zou de tekst van het besluit, althans volgens het Comité, aan doorzichtigheid en rechtszekerheid winnen.

(21)  PB L 13 van 17-1-2001, blz. 34.


Top