EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005AE0132

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een stelsel van algemene tariefpreferenties”(COM(2004) 699 def. — 2004/0242 (CNS))

OJ C 221, 8.9.2005, p. 71–76 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

8.9.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 221/71


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een stelsel van algemene tariefpreferenties”

(COM(2004) 699 def. — 2004/0242 (CNS))

(2005/C 221/15)

De Raad heeft op 10 november 2004 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over het „Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een stelsel van algemene tariefpreferenties”

De gespecialiseerde afdeling „Externe betrekkingen”, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 12 januari 2005 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Pezzini.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 414e zitting van 9 en 10 februari 2005 (vergadering van 9 februari) het volgende advies uitgebracht, dat met 132 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 3 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Inleiding

1.1

Verordening (EG) nr. 2501/2001 van 10 december 2001 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties voor de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004 (1) loopt op 31 december 2005 af. In juni 2004 heeft de Commissie richtsnoeren voor een nieuwe regeling — voor de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2015 — gepubliceerd (2). In aansluiting daarop stelt zij nu een nieuwe SAP-verordening voor (3).

1.1.1

De in 1994 publiceerde richtsnoeren voor de periode 1994-2005 (4) en de daarop gebaseerde verordening introduceerden een aantal ingrijpende veranderingen, zoals tariefdifferentiatie naar gevoeligheid, graduatie en bijzondere stimuleringsregelingen. Bovendien werd in 2001 voor onbepaalde tijd een speciale regeling ten behoeve van de minst ontwikkelde landen ingevoerd, het zgn. „Alles Behalve Wapens”-initiatief. Sommige van deze nieuwe regelingen doen het goed en kunnen bijgevolg gehandhaafd worden; andere zijn minder succesvol en zouden dan ook moeten worden bijgesteld.

1.1.2

Al sinds 1971 verleent de Unie via het SAP — een onderdeel van het communautaire handelsbeleid, dat een sleutelrol speelt in de betrekkingen van de Unie met de rest van de wereld — handelspreferenties aan ontwikkelingslanden. Het SAP dient aan te sluiten bij het ontwikkelingsbeleid van de Unie, waarvan het de doelstellingen moet helpen realiseren. Het moet dan ook verenigbaar zijn met de WTO-regels, en met name met de in 1979 ingestelde machtigingsclausule en de ontwikkelingsagenda van Doha. De Unie dient ervoor te zorgen dat ook de ontwikkelingslanden profijt trekken van het globaliseringsproces, met name door handel te koppelen aan duurzame ontwikkeling. Duurzame ontwikkeling houdt onder meer in: respect voor de fundamentele mensenrechten, naleving van de rechten van werknemers, goed bestuur en bescherming van het milieu, maar ook bestrijding van de productie van en de handel in drugs, wat overigens een gedeelde verantwoordelijkheid van álle landen is.

1.2

De Commissie heeft sinds de publicatie van haar nieuwe richtsnoeren uitgebreide consultaties gehouden. Impactstudies zijn evenwel door haar eigen diensten uitgevoerd omdat daarvoor gespecialiseerde statistieken vereist zijn. Zodra de verordening in werking is getreden, gaat de Commissie de gevolgen ervan voor de ultraperifere regio's evalueren.

1.3

De Commissie verwacht niet dat de Unie met de nieuwe regeling méér douane-inkomsten zal derven dan met de huidige regeling het geval is.

2.   De voorstellen van de Commissie

2.1

De Commissie wil het huidige stelsel vereenvoudigen door de drie bijzondere stimuleringsregelingen (ter bescherming van de rechten van werknemers en van het milieu en ter bestrijding van de productie van en de handel in drugs) door één enkele regeling te vervangen en op die manier het aantal regelingen terug te brengen van vijf naar drie. Het nieuwe SAP zal bestaan uit:

een algemene regeling,

een bijzondere stimuleringsregeling voor duurzame ontwikkeling;

een bijzondere regeling ten behoeve van de minst ontwikkelde landen.

2.2

De Commissie stelt voor om geen SAP-preferenties meer te verlenen aan landen die al op grond van bilaterale, regionale of andere vrijhandelsovereenkomsten met de Unie preferentiële toegang tot de EU-markt hebben. Zij wil echter niet dat de landen in kwestie er daardoor op achteruitgaan en stelt daarom voor om de op grond van de huidige regeling toegekende SAP-voordelen in de bewuste vrijhandelsovereenkomst op te nemen.

2.3

De Commissie wil de enkele jaren geleden ingevoerde tariefdifferentiatie naar gevoeligheid behouden. Zij wil bovendien vasthouden aan de huidige invulling van deze regeling, nl. volledige schorsing van de GDT-rechten op niet-gevoelige producten, met uitzondering van agrarische componenten, en verlaging van de tarieven voor gevoelige producten met 3,5 procentpunten.

2.4

Zij wil de algemene regeling openstellen voor álle landen, behalve die welke door de Wereldbank gedurende drie opeenvolgende jaren bij de hoge-inkomenslanden werden ingedeeld en waarvan de vijf belangrijkste productgroepen in het onder de SAP-regeling vallende exportpakket minder dan 75 % van de totale SAP-export van dat land naar de Unie bedraagt. SAP-landen die nu in deze situatie verkeren zullen vanaf de inwerkingtreding van de nieuwe regeling niet meer onder het SAP vallen. Hetzelfde geldt voor landen die met de Unie een handelsovereenkomst hebben gesloten en op basis daarvan een minstens even gunstige preferentiële behandeling krijgen als in het kader van het SAP.

2.5

De bijzondere stimuleringsregeling voor duurzame ontwikkeling is bedoeld als extra steuntje in de rug voor de ontwikkelingslanden met de grootste ontwikkelingsachterstand. Deze extra preferenties moeten door de geïnteresseerde landen worden aangevraagd en worden onmiddellijk toegekend op voorwaarde dat het aanvragende land alle zestien in bijlage 1 opgesomde conventies over mensenrechten en rechten van werknemers en minstens zeven van de elf in bijlage 2 opgesomde conventies over goed bestuur en milieubescherming heeft geratificeerd en ook daadwerkelijk toepast. Bovendien dient het zich ertoe te verbinden vóór 31 december 2008 ook de nog niet geratificeerde conventies te ratificeren en toe te passen.

2.5.1

Alle in de bijlagen opgesomde conventies voorzien in een regeling die de bevoegde internationale organisaties in staat stelt regelmatig na te gaan in hoeverre de conventie daadwerkelijk wordt toegepast. Aan de hand van deze evaluaties zal de Commissie beslissen aan welke kandidaat-landen extra preferenties zullen worden toegekend. De lijst van in aanmerking komende landen zal door de Commissie worden gepubliceerd zodra zij alle aanvragen en evaluatieverslagen heeft bestudeerd.

2.5.2

Geïnteresseerde landen dienen binnen drie maanden na de datum van publicatie van de verordening een aanvraag in te dienen.

2.5.3

Alleen zogenaamde „kwetsbare landen” komen in aanmerking voor deze extra preferenties. „Kwetsbare landen” zijn landen die door de Wereldbank niet bij de hoge-inkomenslanden zijn ingedeeld en waarvan de onder het SAP vallende export naar de Unie minder dan 1 % van de totale SAP-invoer in de Unie bedraagt.

2.6

De voorgestelde verordening voorziet in een overgangsperiode voor landen die door de Verenigde Naties werden geschrapt van de lijst van minst ontwikkelde landen. Om de gevolgen van deze statuswijziging te verzachten stelt de Commissie voor om de landen kwestie niet in één keer, zoals nu het geval is, maar stapsgewijs de extra preferenties uit hoofde van de bijzondere regeling ten behoeve van de minst ontwikkelde landen te ontnemen.

2.7

Het graduatiemechanisme blijft bestaan, maar wordt wel vereenvoudigd. Net zoals nu zal de Unie kunnen beslissen geen preferenties meer toe te kennen voor groepen producten uit landen die de concurrentie op de EU-markt aankunnen en dan ook geen exportbevorderende preferenties meer nodig hebben. Wel worden de drie bestaande criteria (aandeel in de preferentiële invoer, ontwikkelingsindex en exportspecialisatie-index) vervangen door één enkel criterium: „aandeel in de communautaire markt, uitgedrukt als aandeel in de preferentiële invoer”. Bij het afbakenen van productgroepen wordt uitgegaan van de „afdelingen” in de Gecombineerde Nomenclatuur. Het graduatiemechanisme zal alleen worden toegepast op landen die voor álle producten van een afdeling concurrerend zijn. Kleinere landen met slechts enkele concurrerende producten hoeven dus niets te vrezen.

2.7.1

Bovendien wordt het graduatiemechanisme alleen toegepast als de export van producten uit de betrokken afdeling gedurende drie opeenvolgende jaren meer dan 15 % van de totale EU-import van dit soort producten bedroeg. Voor sommige textielproducten geldt een drempel van 12,5 %.

2.8

Als de toepassing van de verordening resulteert in een ad valorem tarief van 1 % of minder, wordt dit recht volledig geschorst. Dit geldt ook voor specifieke tarieven van 2 euro of minder.

2.9

Verder voorziet het voorstel in de mogelijkheid om in bepaalde omstandigheden alle dan wel een deel van de aan een land toegekende preferenties tijdelijk in te trekken. Dit is geen ingrijpende verandering ten opzichte van de bestaande praktijk. De Commissie wijst erop dat deze bepaling ook in de nieuwe regeling slechts in uitzonderlijke gevallen zal worden toegepast.

2.9.1

Als de preferentiële invoer van een bepaald product ernstige schade berokkent of dreigt te berokkenen aan een EU-producent van soortgelijke producten of producten die er rechtstreeks mee concurreren, kan de Commissie op ieder moment op verzoek van een lidstaat of uit eigen beweging beslissen om weer de GDT-tarieven toe te passen.

2.10

De Commissie zal bij de tenuitvoerlegging van de verordening worden bijgestaan door een Comité algemene preferenties, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. Het Comité algemene preferenties zal door de Commissie worden geïnformeerd over de werking van het SAP en zal alle aspecten van deze problematiek kunnen bespreken. Het zal echter vooral worden betrokken bij de behandeling van onderwerpen als: toekenning van extra preferenties in het kader van de stimuleringsregeling voor duurzame ontwikkeling, tijdelijke opschorting van preferenties, wederinstelling van GDT-rechten bij nadelige gevolgen voor EU-producenten en instelling van overgangsperiodes voor landen die van de VN-lijst van MOL's zijn geschrapt.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

Het SAP is een belangrijk onderdeel van het handelsbeleid van de Unie, met verstrekkende gevolgen voor de ontwikkelingslanden, de EU-begroting, de betrekkingen met onze handelspartners (o.m. binnen de WTO) en het Europese bedrijfsleven, en met name de verwerkende industrie. Het is een van de weinige zaken die niet op nationaal niveau, maar volledig op EU-niveau worden geregeld: de Commissie heeft op dit terrein exclusieve bevoegdheden. Door het globaliseringsproces heeft het SAP nog meer aan belang gewonnen: de Unie is deze regeling gaan gebruiken om ook ontwikkelingslanden de kans te geven profijt te trekken van de economische globalisering. Verder gebruikt zij het SAP als middel om in de ontwikkelingslanden een duurzaam ontwikkelingsproces op gang te brengen: zij verleent extra preferenties aan landen die de fundamentele mensenrechten eerbiedigen.

3.2

Na de publicatie van de richtsnoeren voor de nieuwe SAP-regeling (5) heeft het Comité deze uitgebreid becommentarieerd (6). Het heeft er daarbij op gewezen dat het SAP absoluut moet worden vereenvoudigd. Het kan het dan ook alleen maar toejuichen dat de Commissie nu met concrete voorstellen komt om de opzet van de SAP-regeling te vereenvoudigen. Met name de vermindering van het aantal regelingen van vijf naar drie zal het SAP een stuk werkbaarder maken.

3.3

Het Comité heeft er ook op aangedrongen het aantal SAP-landen te verminderen (7), o.m. door uitsluiting van landen die op grond van een vrijhandelsovereenkomst met de Unie sowieso preferentiële toegang tot de EU-markt hebben. Het heeft ervoor gepleit deze landen uit te sluiten van de SAP-regeling en de hun toegekende SAP-preferenties over te hevelen naar de desbetreffende vrijhandelsovereenkomst. Het stelt met voldoening vast dat de Commissie aan deze oproep gehoor heeft gegeven.

3.4

Het heeft ook zijn bezorgdheid geuit over het feit dat de SAP-regeling niet zozeer de meest achtergebleven maar juist de meest ontwikkelde ontwikkelingslanden ten goede komt (7). Ook déze kritiek heeft de Commissie ter harte genomen, maar het Comité vraagt zich af of de huidige voorstellen wel ver genoeg gaan.

3.5

Verder heeft het aanbevolen het graduatiemechanisme te vereenvoudigen en transparanter te maken (7). Het stelt tot zijn voldoening vast dat de thans voorgestelde regeling een stuk eenvoudiger en transparanter is dan de vorige. Met name de vervanging van de drie bestaande criteria door één duidelijk criterium vindt het een belangrijke stap in de goede richting.

3.6

Voorts heeft het erop aangedrongen dat de Commissie de gelegenheid te baat zou nemen om de regels en procedures te stroomlijnen, te harmoniseren en gelijk te trekken (7). Ook op dit vlak is de voorgestelde regeling een hele vooruitgang.

3.7

Het heeft er ook op aangedrongen dat de Commissie een gedetailleerde impactstudie zou opstellen (7). Op dit punt heeft de Commissie de aanbeveling van het Comité helaas niet gevolgd. Het Comité wijst er in dit verband op dat een evaluatie achteraf van de gevolgen voor de ultraperifere regio's alleen zin heeft als de evaluatie tot doel heeft het systeem waar nodig bij te stellen, wat evenwel zou indruisen tegen het beginsel dat de regeling gedurende langere tijd ongewijzigd dient te blijven omdat een preferentiesysteem niet behoorlijk kan functioneren in een klimaat van onzekerheid.

3.8

Het Comité vindt het goed dat de Commissie in de SAP-landen een duurzaam ontwikkelingsproces op gang wil trachten te brengen door de invoering van bijzondere regelingen ter bevordering van de eerbiediging van de mensenrechten, ter bescherming van de rechten van werknemers en van het milieu, ter bevordering van goed bestuur en ter bestrijding van de drugsproductie en -handel.

3.9

Het heeft er in een vorig advies echter op gewezen dat de eerder ingevoerde bijzondere stimuleringsregelingen, hoe lofwaardig de doelstellingen hiervan ook zijn, niet het verhoopte resultaat hebben opgeleverd (7). De regeling met betrekking tot de bescherming van de rechten van werknemers is tot dusverre slechts twee keer toegepast en die met betrekking tot de bescherming van het milieu zelfs nog geen enkele keer. De drugsregeling is tot op heden twaalf keer toegepast, maar heeft nog geen tastbare resultaten opgeleverd.

3.9.1

Ondanks de doorgevoerde vereenvoudiging acht het Comité het weinig waarschijnlijk dat de nieuwe regeling meer effect zal sorteren dan de oude, aangezien de beloning voor „goed gedrag” niet is verhoogd. Er is geen reden om aan te nemen dat de SAP-landen met de nieuwe regeling méér geneigd zullen zijn om duurzame ontwikkeling hoger in hun vaandel te plaatsen dan met de oude. Omdat zij maar liefst 27 internationale conventies dienen na te leven, is de kans groot dat zij er de voorkeur aan geven het aanbod te laten voor wat het is en hun eigen gang te gaan.

3.9.2

Aangezien extra tariefverlagingen in de huidige context van alsmaar dalende tarieven kennelijk geen stimulerend effect meer hebben, zou de Unie kunnen overwegen om ook het verkrijgen van ontwikkelingshulp afhankelijk te maken van de naleving van deze conventies.

3.10

Het Comité wijst erop dat alle in de bijlagen opgesomde conventies voorzien in een regeling die de bevoegde internationale organisaties de mogelijkheid geeft regelmatig na te gaan of de conventie in kwestie daadwerkelijk wordt toegepast. Het is van oordeel dat ook de sociale partners bij deze evaluatie moeten worden betrokken.

3.11

Het stelt vast dat de Commissie de regeling inzake tijdelijke intrekking van preferenties nagenoeg ongewijzigd in haar nieuwe voorstel heeft overgenomen. Aangezien deze echter nog maar één keer is toegepast, en dan nog in het geval van een land dat werkelijk álle internationale conventies met voeten treedt (Myanmar), kan men ernstige vraagtekens zetten bij het nut ervan. Een sanctie die alleen in zulke extreme gevallen wordt toegepast, heeft nauwelijks enig afschrikkend effect. Het Comité zou dan ook liever gezien dat deze regeling vaker wordt toegepast, als „stok achter de deur” naast de bijzondere stimuleringsregeling voor duurzame ontwikkeling, waarvan het overigens vreest dat zij geen lang leven beschoren zal zijn.

3.10

Het vraagt zich af of de voorgestelde nieuwe regeling minder fraudegevoelig is dan de oude. Het had liever een meer proactieve benadering van deze kwestie gezien. Het had gehoopt dat de Commissie een regeling zou voorstellen om de samenwerking tussen de bevoegde overheden in de Unie en in de SAP-landen te stimuleren. Nu kan het zich moeilijk van de indruk ontdoen dat de Commissie op dit vlak een „haast je langzaam”-strategie volgt.

3.13

Het verheugt zich erover dat de Commissie uitgebreide consultaties heeft gehouden, zowel in de Unie als in de SAP-landen zelf, voordat zij haar voorstel heeft uitgewerkt.

3.14

Tot slot stelt het vast dat de Commissie zich ook bij de tenuitvoerlegging van de nieuwe SAP-verordening wil laten bijstaan door een Comité algemene preferenties, dat optreedt binnen het kader van de „procedure van het regelgevend comité”.

4.   Bijzondere opmerkingen

4.1

Volgens de nieuwe richtsnoeren zullen alleen díe landen worden uitgesloten die door de Wereldbank bij de hoge-inkomenslanden zijn ingedeeld én een onvoldoende gediversifieerd exportpakket hebben — twee criteria waaraan slechts weinig landen voldoen. Het Comité zelf heeft voorgesteld om — o.m. — ook landen die aan een kernwapenprogramma werken of als belastingparadijs te boek staan uit te sluiten (7). Het betreurt dat veel van deze landen van de SAP-regeling zullen kunnen blijven profiteren.

4.2

Een van de criteria waaraan een land moet voldoen om in aanmerking te komen voor extra preferenties in het kader van de bijzondere stimuleringsregeling voor duurzame ontwikkeling, is dat het als „kwetsbaar” wordt beschouwd. Volgens artikel 9, lid 2, is een land „kwetsbaar” als het niet aan de in paragraaf 4.1 genoemde uitsluitingscriteria voldoet of als zijn onder het SAP vallende uitvoer naar de Unie minder dan 1 % van de totale onder het SAP vallende invoer van de Unie bedraagt. Het Comité is van oordeel dat het woordje „of” zou moeten worden vervangen door „en” omdat deze bepaling anders weleens gevolgen zou kunnen hebben die zeker niet zijn bedoeld.

4.3

Het Comité heeft er eerder al op gewezen dat het tijdsverloop tussen de feitelijke toepassing van het graduatiemechanisme en de gehanteerde referentieperiode te lang is (7). Het vindt het dan ook een goede zaak dat deze periode wordt ingekort: voortaan zullen de betrokken landen en sectoren al in het jaar volgend op het laatste jaar van de referentieperiode worden uitgesloten.

4.4

Het Comité kan zich verenigen met het voorstel van de Commissie om de „regionale cumulatie”-bepalingen van Verordening (EEG) nr. 2454/93 te handhaven. Deze regeling komt erop neer dat producten die hun oorsprong hebben in een niet onder het SAP vallende lidstaat van een regionale groepering maar verder worden bewerkt in een wèl onder het SAP vallende lidstaat van die groepering, worden geacht van oorsprong te zijn uit het land waar de verdere bewerking plaatsvindt, op voorwaarde dat beide landen onder de „regionale cumulatie”-regeling voor de groepering in kwestie vallen. Het Comité wil er wel op wijzen dat deze regeling in het verleden tot tal van frauduleuze praktijken heeft geleid.

4.5

Het Comité pleit er nogmaals (7) voor om de preferentiële oorsprongsregels te vereenvoudigen en de administratieve rompslomp voor de EU-importeurs te verminderen door de oorsprongsregels voor het preferentiële handelsverkeer op één lijn te brengen met die voor het gewone handelsverkeer.

4.6

Het Comité dringt er nogmaals (8) op aan een dialoog aan te gaan met de minst ontwikkelde landen om de bijzondere regelingen voor MOL's wat bij te schaven, met name wat de overgangsperiode betreft.

4.7

Het Comité vindt de voorgestelde volledige schorsing van ad valorem-tarieven van 1 % of minder en van specifieke tarieven van 2 euro of minder een aanzienlijke vereenvoudiging en juicht dit voorstel dan ook toe.

4.8

De tijdelijke intrekking van preferenties geldt slechts voor maximaal twee periodes van drie maand. De Commissie kan deze periode verlengen overeenkomstig de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG, wat zij trouwens al heeft gedaan in het geval van Myanmar. Het Comité had liever gezien dat de Verordening de mogelijkheid bood om de tijdelijke intrekking van preferenties te handhaven totdat het betrokken land een einde maakt aan de overtreding door de internationale conventies niet langer met voeten te treden.

4.9

Landen of gebieden die gebruik willen maken van de bijzondere stimuleringsregeling voor duurzame ontwikkeling, moeten uiterlijk drie maanden na de datum van inwerkingtreding van de verordening een aanvraag daartoe indienen. Volgens het Comité is een dergelijke voorwaarde nogal hoog gegrepen en daardoor eerder contraproductief. Heel wat landen zullen wellicht geen aanvraag indienen omdat zij te weinig tijd hebben om de nodige maatregelen te nemen om aan de gestelde criteria te voldoen. Na afloop van de termijn van drie maand is er voor deze landen dan geen enkele stimulans meer om de in de bijlagen 1 en 2 opgesomde internationale conventies te ratificeren en in praktijk te brengen. Het Comité zou liever zien dat geïnteresseerde landen om het even wanneer een aanvraag kunnen indienen, als zij op het moment van de aanvraag maar aan de criteria voldoen.

4.10

Het Comité heeft erop gewezen (7) dat het SAP een onderdeel van het communautaire handelsbeleid is en dat het bijgevolg verenigbaar moet zijn met de andere onderdelen van dat beleid. Voor een goede coherentie is het van cruciaal belang dat ook andere directoraten-generaal bij het handelsbeleid worden betrokken. Het Comité pleit met name voor een goede en permanente samenwerking tussen de directoraten-generaal Handel en Ondernemingen.

4.11

Bij ernstige verstoring van de markten van de in bijlage 1 van het Verdrag genoemde producten zou de vrijwaringsclausule ook op verzoek van een lidstaat — na raadpleging van het desbetreffende comité van beheer door de Commissie — moeten kunnen worden toegepast.

4.12

In het SAP dient niet alleen, zoals de Commissie voorstelt, de bijzondere regeling voor de minst ontwikkelde landen te worden opgenomen, maar ook de regelingen die werden ingesteld bij Verordening 416/2001, incl. die voor suiker. De MOL's zijn terecht bang dat de herziening van het Europese suikerregime, waardoor zij vanaf 1 juli 2009 volledig vrije toegang tot de EU-markt zullen krijgen, de prijzen zo sterk zullen doen dalen dat de hervorming hun per saldo meer nadelen dan voordelen zal opleveren. Het Comité verwijst wat dit betreft naar zijn advies van 15 december 2004 over de voorgestelde hervorming van de gemeenschappelijke marktordening voor suiker (9), waarin het de Commissie oproept gehoor te geven aan de uitdrukkelijke wens van de MOL's om na 2009 een systeem van preferentiële importquota te hanteren. Het pleit in dit verband voor periodieke evaluaties, waarbij o.m. wordt bekeken in hoeverre de doelstellingen van de hervorming van de gemeenschappelijke marktordening voor suiker en de ontwikkelingsdoelstellingen van de minst ontwikkelde landen met elkaar in overeenstemming kunnen worden gebracht. Verder is het voorstander van een verbod op zgn. swap-deals (trilaterale handel).

4.13

In het algemeen is het Comité van oordeel dat in de desbetreffende gemeenschappelijke marktordeningen moet kunnen worden aangegeven op welke manier artikel 12, lid 1, van de verordening in praktijk moet worden gebracht.

5.   Conclusies

5.1

Het Comité heeft er eerder al op aangedrongen de SAP-regeling te vereenvoudigen en transparanter te maken en daarbij ook de regels en procedures te stroomlijnen, te harmoniseren en gelijk te trekken. Het beschouwt de nieuwe voorstellen als een duidelijke verbetering en kan zich er dan ook volledig mee verenigen.

5.2

Het vindt het goed dat het aantal SAP-landen wordt gereduceerd, maar vreest dat er toch nog te veel landen zullen overblijven.

5.2.1

Het is van oordeel dat het SAP moet worden gereserveerd voor de minst ontwikkelde landen en voor de landen die er de grootste behoefte aan hebben. Het is er dan ook voorstander van om de graduatiedrempel voor textiel en kleding te verlagen tot 10 % (10).

5.3

Het verwacht van de bijzondere stimuleringsregeling voor duurzame ontwikkeling nauwelijks meer effect dan van de regelingen die erdoor worden vervangen.

5.4

Het vindt de nieuwe regeling, net als de oude, inadequaat waar het gaat om het tegengaan van mogelijke fraude.

5.5

Het betreurt dat de Commissie geen gedetailleerde impactstudies heeft gepubliceerd en in sommige gevallen kennelijk zelfs geen impactstudie heeft uitgevoerd.

Brussel, 9 februari 2005

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Anne-Marie SIGMUND


(1)  PB L 346 van 31 december 2001

(2)  COM(2004) 461 def.

(3)  COM(2004) 699 def.

(4)  COM(2004) 212 def.

(5)  Op. cit.

(6)  Zie zijn advies van 25 februari 2004, PB C 110 van 30 april 2004.

(7)  Ibid.

(8)  Zie zijn advies over de „Mededeling van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement over de totstandbrenging van een duurzaam landbouwmodel voor Europa via het hervormde GLB - hervorming van de suikersector” (COM(2004) 499 def.), CESE 1646/2004.

(9)  Advies over de „Mededeling van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement over de totstandbrenging van een duurzaam landbouwmodel voor Europa via het hervormde GLB - hervorming van de suikersector” (COM(2004) 499 def.), CESE 1646/2004

(10)  Art. 13 van de voorgestelde verordening (COM(2004) 699 def.)


BIJLAGE I

VN/IAO-verdragen betreffende fundamentele mensen- en arbeidsrechten

1.

Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten

2.

Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten

3.

Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie

4.

Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen

5.

Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

6.

Verdrag inzake de rechten van het kind

7.

Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide

8.

Verdrag betreffende de minimumleeftijd voor toelating tot het arbeidsproces(nr. 138)

9.

Verdrag betreffende het verbod op en de onmiddellijke actie voor de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid (nr. 182)

10.

Verdrag betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid (nr. 105)

11.

Verdrag betreffende de gedwongen of verplichte arbeid (nr. 29)

12.

Verdrag betreffende gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke arbeidskrachten voor arbeid van gelijke waarde (nr. 100)

13.

Verdrag betreffende discriminatie in arbeid en beroep (nr. 111)

14.

Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht (nr. 87)

15.

Verdrag betreffende de toepassing van de beginselen van het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen (nr. 98)

16.

Internationaal Verdrag inzake de bestrijding en bestraffing van de misdaad van apartheid


BIJLAGE II

Verdragen betreffende beginselen op het gebied van milieu en goed bestuur

17.

Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken

18.

Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan

19.

Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen

20.

Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde dier- en plantensoorten

21.

Verdrag inzake biologische diversiteit

22.

Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid

23.

Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering

24.

Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen (1961)

25.

Verdrag inzake psychotrope stoffen (1971)

26.

Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen (1988)

27.

Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van corruptie (Mexico)


Top