EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005IE0128

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Beijing +10: evaluatie van de geboekte vooruitgang op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen in Europa en in ontwikkelingslanden”

OJ C 221, 8.9.2005, p. 46–51 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

8.9.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 221/46


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Beijing +10: evaluatie van de geboekte vooruitgang op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen in Europa en in ontwikkelingslanden”

(2005/C 221/11)

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 16 december 2004 besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde, een initiatiefadvies op te stellen over Beijing +10: evaluatie van de geboekte vooruitgang op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen in Europa en in ontwikkelingslanden.

De gespecialiseerde afdeling „Externe betrekkingen”, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 12 januari 2004 goedgekeurd; rapporteur was mevrouw FLORIO.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 414e zitting op 9 en 10 februari 2005 (vergadering van 9 februari) het volgende advies uitgebracht, dat met 135 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 6 onthoudingen, is goedgekeurd:

1.   Inleiding

1.1

Van 28 februari tot 11 maart 2005 zal de 49e zitting van de Vrouwenrechtencommissie van de Verenigde Naties in het teken staan van een evaluatie van de tenuitvoerlegging van het Actieprogramma en de Verklaring van Beijng, die tijdens de 4e Wereldvrouwenconferentie (1995) zijn goedgekeurd. Ook zal aandacht worden geschonken aan de tijdens de XXIII buitengewone zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties goedgekeurde documenten over „Vrouwen 2000: Gelijkheid van de seksen, ontwikkeling en vrede in de 21e eeuw” (New York, 2000), waarin een eerste balans werd opgemaakt van de geboekte vooruitgang en de ondervonden belemmeringen bij het streven naar gelijkheid tussen man en vrouw.

1.2

Tijdens de genoemde zitting keurde de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een resolutie over „Nadere acties en initiatieven voor de tenuitvoerlegging van de Verklaring en het Actieplan van Beijing” en een politieke verklaring goed, waarin de lidstaten zich ertoe verplichtten om tien jaar na de goedkeuring van het actieplan (slotdocument) opnieuw met alle betrokken partijen bijeen te komen om de geboekte vooruitgang te evalueren en over nieuwe maatregelen te praten.

1.3

Volgens het meerjarig werkprogramma van de VN-vrouwenrechtencommissie zullen de werkzaamheden tijdens de 49e zitting vooral worden toegespitst op de vorderingen die op de 12 actiegebieden van het slotdocument zijn gemaakt en op de omschrijving van de actuele uitdagingen en nieuwe strategieën ter bevordering van vooruitgang en empowerment van vrouwen en meisjes. Om de dialoog te bevorderen zal de zitting daarbij voor ruimere deelname door delegaties van de lidstaten, het maatschappelijk middenveld en internationale organisaties worden opengesteld.

1.4

De inbreng van de Verenigde Naties is van cruciaal belang geweest om de problematiek van gelijke rechten van mannen en vrouwen onder de internationale aandacht te brengen: in 1975 werd de eerste wereldvrouwenconferentie bijeengeroepen, waarbij ook het begin van het Vrouwendecennium werd uitgeroepen (Mexico); tijdens de tweede conferentie (halverwege het „decennium van de vrouw” — Kopenhagen 1980) zijn de regeringen begonnen met de ondertekening (met 57) van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW 1979), dat een mijlpaal vormt op de moeilijke weg naar gendergelijkheid; tijdens de derde conferentie (Nairobi 1985) werd het actieplan „Forward-looking Strategies for the Advancement of Women” (toekomstgerichte strategieën voor de verbetering van de positie van vrouwen) goedgekeurd, waarbij regeringen en internationale organisaties verklaarden gelijke behandeling van mannen en vrouwen te zullen nastreven.

1.5

Met Resolutie 1325 over „Vrouwen, vrede en veiligheid” (2000) van de VN-Veiligheidsraad werd een verdere stap gezet in het proces van erkenning van de specifieke rol van vrouwen. Daarin wordt erkend dat vrouwen als geen ander te lijden hebben onder de gevolgen van oorlogen en wordt beklemtoond dat zij een grotere rol moeten spelen in besluitvormingsprocessen met het oog op de preventie en de oplossing van conflicten. Meer in het algemeen wordt thans reeds ruim een decennium lang in de conclusies van alle grote conferenties en internationale ontmoetingen die in het kader van de Verenigde Naties plaatsvinden (1), met de thematiek van de ontwikkeling van vrouwen rekening gehouden.

1.6

Een ander belangrijk moment was de VN-millenniumtop die in september 2000 is gehouden, waarbij de lidstaten acht duidelijke en meetbare doelstellingen (Millennium Development Goals) hebben vastgesteld om armoede, honger, ziekte en milieuvervuiling tegen 2015 aanzienlijk te verminderen. De Millenniumverklaring is er mede gekomen door de noodzaak een geharmoniseerde lijst op te stellen van prioriteiten die in het voorbije decennium tijdens verschillende internationale conferenties en topontmoetingen naar voren zijn geschoven. Een derde van de doelstellingen heeft betrekking op bevordering van gendergelijkheid en empowerment van vrouwen en is nauw verbonden met onderwijs en opleiding; een vijfde van de doelstellingen houdt verband met reproductieve gezondheid. Het genderaspect wordt hoe dan ook in alle acht de doelstellingen meegenomen.

2.   Algemene opmerkingen

2.1

Hoewel de VN voor een regelgevend kader hebben gezorgd dat voor de verwezenlijking van gendergelijkheid van groot belang is, valt soms toch een gebrek aan samenhang waar te nemen tussen de doelstellingen op papier en de concrete tenuitvoerlegging van de desbetreffende beginselen door de lidstaten, alsmede hun handels- en ontwikkelingsbeleid. De volledige erkenning van de civiele, economische, sociale en politieke rechten van vrouwen wordt in de praktijk vaak ondermijnd door neoliberalistisch geïnspireerde macro-economische maatregelen en handelsovereenkomsten die met het genderaspect geenszins rekening houden.

2.2

Bovendien is het zonder meer duidelijk dat de complexe internationale situatie de verbetering van de positie van de vrouw niet in de hand werkt en dat vrouwen daarentegen het slachtoffer dreigen te worden van een blijvende uitholling van de posities die zij de vorige jaren hebben verworven.

2.3

De huidige conflicten zorgen ervoor dat de situatie van vrouwen steeds zwakker en slechter wordt.

2.4

In de hele wereld komt nog huiselijk geweld tegen vrouwen voor, ongeacht hun leeftijd, sociale stand of geloofsovertuiging.

2.5

Het is dan ook van belang te blijven hameren op gendergelijkheid en verdediging van de rechten van vrouwen als een prioritaire doelstelling en een middel om te komen tot billijke ontwikkeling, betere verdeling van de rijkdom, duurzame economische groei en versterking van de systemen ter bescherming van de zwakste bevolkingsgroepen.

3.   Rol van het Europees Economisch en Sociaal Comité

3.1

Het is van belang dat het Europees Economisch en Sociaal Comité een eigen bijdrage levert aan de huidige evaluatie van de resultaten die de Europese Unie op het gebied van gendergelijkheid heeft geboekt.

3.2

Er zij aan herinnerd dat het Comité de maatregelen ter bevordering van de positie van vrouwen in de samenleving steeds met grote aandacht heeft gevolgd; het heeft talrijke adviezen over deze thematiek uitgebracht en heeft zelf diverse initiatieven op dit gebied gepromoot. Wat met name de vierde wereldvrouwenconferentie (Beijing 1995) en de follow-up daarvan (Beijing +5) betreft, heeft het twee adviezen opgesteld (EXT/131 en REX/033) waarin het o.m. de deelname van een delegatie van het Comité aan de werkzaamheden van de Verenigde Naties heeft bepleit.

3.3

In het kader van de samenwerking met de Europese instellingen — en met name de Raad, het Parlement en de Commissie, heeft het Comité bovendien een belangrijke rol verworven bij de monitoring van de talrijke communautaire initiatieven die erop gericht zijn gendergelijkheid te verzekeren; met deze initiatieven werd de laatste jaren getracht een antwoord te bieden op de uitdagingen en de problemen die te Beijing aan de orde zijn gesteld.

3.4

Door de vorderingen en belemmeringen te bestuderen die vanaf de vierde conferentie tot op heden zijn waargenomen, hoopt het Comité er serieus toe te kunnen bijdragen dat de vrouwenproblematiek systematisch in steeds bredere sectoren van de Europese politiek en samenleving wordt meegenomen.

3.5

Uitgaand van het besef dat de Europese Unie op wereldvlak een voortrekkersrol moet spelen en dat daarmee grote verantwoordelijkheden gepaard gaan, beoogt het Comité met dit document aan te geven welke bijdrage de EU via haar ontwikkelingssamenwerking en handelsbeleid kan leveren aan de verbetering van de levensvoorwaarden en de positie van vrouwen in de hele wereld.

4.   De Europese Unie

4.1

In de Europese Unie is de kwestie van gendergelijkheid, waarvan reeds in het Verdrag sprake was, later bij het Verdrag van Amsterdam „gecodificeerd”, waarbij een „tweesporenaanpak” werd goedgekeurd: enerzijds wordt gendermainstreaming op alle communautaire beleidsterreinen toegepast en anderzijds worden specifieke maatregelen ten gunste van vrouwen genomen. De problematiek van gelijke kansen voor mannen en vrouwen vormde echter reeds een onderdeel van het communautaire beleid inzake economische en sociale samenhang en was reeds in 1994 een prioritaire doelstelling van de structuurfondsen.

4.2

De EU heeft een geïntegreerde aanpak goedgekeurd waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen wetgevende en financiële instrumenten en waarbij in het sociale beleid gebruik wordt gemaakt van de open coördinatiemethode. Een van de recentst goedgekeurde communautaire instrumenten ter verwezenlijking van gendergelijkheid is de Raamstrategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (2001-2005) met de jaarlijkse desbetreffende werkprogramma's en de Structuurfondsen.

4.3

De Raamstrategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (2001-2005) is gericht op de coördinatie van activiteiten en programma's die vroeger op sectorale basis werden ontwikkeld. Om een betere samenhang te garanderen wordt de tweesporenaanpak van Amsterdam gehanteerd, o.m. ook via vaststelling van duidelijke indicatoren en een systeem van monitoring, evaluatie en verspreiding van de behaalde resultaten.

4.4

Er zijn binnen de strategie ter bevordering van gendergelijkheid met name vijf onderling verbonden werkterreinen met doelstellingen vastgesteld: economie (gerelateerd aan de werkgelegenheidsstrategie, de structuurfondsen en de toepassing van mainstreaming op alle beleidsterreinen die van invloed zijn op de positie van de vrouw in het economisch leven); deelname en vertegenwoordiging (gerelateerd aan de besluitvormingsprocessen); sociale rechten (gerelateerd aan het leven van alledag en de bestaande verschillen binnen de sociale beschermingssystemen); het leven als burger (gerelateerd aan de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, met speciale aandacht voor geweldpleging en mensenhandel voor seksuele doeleinden); verandering van stereotiepe rolpatronen (gerelateerd aan culturele systemen en massamedia).

4.5

Ook via de Structuurfondsen werden de maatregelen voor gendergelijkheid kracht bijgezet. De verordening betreffende de structuurfondsen voor 2000-2006 is gebaseerd op een grondige analyse en evaluatie van de maatregelen ter bevordering van gelijke kansen (en van hun tekortkomingen); ook hier wordt de in het Verdrag van Amsterdam bepleite tweesporenaanpak gehanteerd. Overigens werden de structuurfondsen — en met name het Europees Sociaal Fonds — steeds beschouwd als het belangrijkste instrument van de Europese werkgelegenheidsstrategie; in de in juli 2003 goedgekeurde nieuwe richtsnoeren voor de werkgelegenheid is gendergelijkheid een horizontale dimensie van alle doelstellingen en is zelfs een van de specifieke richtsnoeren aan gelijkheid van mannen en vrouwen gewijd.

4.6

Binnen het Europees Sociaal Fonds, dat voornamelijk op maatregelen inzake werkgelegenheid en opleiding is gericht, is grote vooruitgang geboekt. De inspanningen werden in dit verband vooral geconcentreerd op verbetering van de toegang, de deelname en de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt (actielijn E) en op de mogelijkheid werk met gezinsleven te combineren; bemoedigend is dat er thans reeds een repertorium van goede voorbeelden op dit gebied voorhanden is. Het ESF heeft daarbij de door de Europese Raad van Lissabon (2000) vastgestelde kwantitatieve doelstelling overgenomen om tegen 2010 de arbeidsparticipatie van vrouwen van 51 % (2000) tot 60 % te doen stijgen, samen met de doelstelling van de Raad van Barcelona van 2002 om te voorzien in kinderopvang voor ten minste 90 % van de kinderen tussen 3 jaar en de leerplichtige leeftijd en voor ten minste 33 % van de kinderen onder 3 jaar.

4.7

Zeldzaam blijven evenwel nog de maatregelen die erop gericht zijn de kwaliteit van het werk en de loopbaanmogelijkheden voor vrouwen te verbeteren, ondernemerschap van vrouwen aan te moedigen, de loonverschillen te verminderen en de aanwezigheid van vrouwen in de sector van de nieuwe technologieën te vergroten. Wat de mogelijkheid tot combineren van werk en gezinsleven betreft, zijn tal van acties gericht op opvangstructuren voor kinderen maar wordt er slechts zeer zelden expliciet aandacht geschonken aan ouderen of andere niet-zelfstandige familieleden.

4.8

Bij de andere structuurfondsen daarentegen krijgt gendergelijkheid nog steeds maar weinig aandacht met name bij de fondsen voor de sectoren landbouw en visserij, waarin vrouwen van oudsher ondervertegenwoordigd zijn maar toch een actieve rol in de ontwikkeling ervan spelen. In deze sectoren blijft de ongelijkheid dus groot en wordt slechts weinig waarde gehecht aan de door vrouwen geleverde bijdrage aan de gemeenschap, o.m. wat een betere milieubescherming betreft.

4.9

De communautaire maatregelen worden door verschillende specifieke financieringsinitiatieven en –programma's ondersteund. Zo is er bv. NOW (werkgelegenheid) voor de arbeidsmarkt, STOP ter versterking van de samenwerking bij de bestrijding van vrouwen- en kinderhandel, DAPHNE ter verbetering van de voorlichting en bescherming van slachtoffers van geweld, en Women and Science (kaderprogramma O&O) in de sector van de nieuwe technologieën. De raamstrategie beoogt voorts gendermainstreaming te versterken binnen verschillende communautaire initiatieven als Equal, Interreg, Urban, Leader of, in de culturele sector, Leonardo, Socrates, Jeugd, Cultuur, enz.

4.10

Uit het verslag van de Commissie over gelijkheid van mannen en vrouwen (COM(2004) 115) blijkt dat er in de Europese Unie reeds vrij specifieke wetgeving over dit onderwerp beschikbaar is (2), die bovendien door een uitgebreide rechtspraak kracht wordt bijgezet. Thans wordt nog gewerkt aan een voorstel voor één enkele richtlijn betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in werkgelegenheid en beroep, waarmee de bestaande wetgeving zal worden gebundeld en gestructureerd.

4.11

Ook de recente Raad van ministers van werkgelegenheid en sociale zaken, die tijdens het Nederlandse voorzitterschap werd gehouden, heeft in verband met deze ene richtlijn inzake gelijke behandeling, ervoor gepleit dat de gebieden waarop in eerste instantie maatregelen moeten worden genomen, betrekking hebben op gelijke beloning en gelijke kansen inzake toegang tot de arbeidsmarkt, op gelijke behandeling wat betreft socialebeschermingsstelsels, opleiding en loopbaanmogelijkheden, en op de bewijslast in gevallen van discriminatie op basis van geslacht.

4.12

Het voorstel voor een richtlijn betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling inzake toegang tot goederen en diensten (2003/0265(CNS) wordt ook door het EESC onder de loep genomen (3) (zie advies); daarbij wordt gewezen op enkele belangrijke tekortkomingen die in de nabije toekomst moeten worden verholpen.

4.13

In aansluiting op het Actieplan van Beijing en de Europese Raad van Lissabon zijn de genderstatistieken bovendien de laatste jaren fors toegenomen, ook dankzij de vaststelling van nieuwe indicatoren (m.b.t. bv. de besluitvormingsprocessen, de arbeidsmarkt of huiselijk geweld); aldus kan een realistische analyse van de problemen worden gemaakt en kan de impact van de getroffen maatregelen en acties worden gemonitord. Op statistisch gebied is dus reeds duidelijk vooruitgang geboekt, alhoewel er nog heel wat werk moet worden verricht om een degelijke monitoring van de verschillende sectoren mogelijk te maken. Alleen door een kwantitatieve en kwalitatieve analyse en studie van de huidige fenomen en processen kan immers de exacte omvang van de gemaakte vorderingen in kaart worden gebracht.

4.14

Genderbegrotingen, d.i. toepassing van gendermainstreaming op de begrotingsprocedures, zijn daarentegen nog zo goed als onbekend op Europees niveau en in de lidstaten. Door op alle niveaus van het begrotingsproces ook met het genderaspect rekening te houden, wordt erkend dat besluiten niet neutraal zijn maar voor mannen en vrouwen verschillende gevolgen hebben. In die zin is gender budgeting ook een instrument ter evaluatie van de impact van maatregelen, financieringen en belastingen op mannen en vrouwen.

4.15

Hoewel de communautaire maatregelen ten gunste van vrouwen werden versterkt, blijven positieve acties en verdere inspanningen van de lidstaten, die immers in eerste instantie voor de toepassing van deze maatregelen verantwoordelijk zijn, nog steeds noodzakelijk om de vastgestelde doelstellingen effectief te verwezenlijken.

4.16

Ook al is het vrouwenwerkloosheidspercentage in Europa de facto tot 55,6 % gedaald, toch ligt de door de Europese Raad van Lissabon geformuleerde doelstelling nog voor verschillende landen niet binnen handbereik. Vrouwen zijn zich immers gaan voegen bij de zwakste groep werknemers op de arbeidsmarkt, met een precair statuut en vaak zonder enige sociale bescherming. In veel landen zijn er nog grote verschillen in beloning tussen mannen en vrouwen of nemen deze verschillen nog toe, en de scheiding op zowel vertikaal als horizontaal vlak tussen de twee seksen blijft een betreurenswaardig feit. Ook wat de combinatie van werk en gezin betreft, lijken de maatregelen, zoals reeds eerder werd opgemerkt, zich alleen toe te spitsen op de zorg voor kinderen en worden er vrijwel geen maatregelen genomen m.b.t. andere zorgbehoevende familieleden. Voorts hebben slechts weinig lidstaten maatregelen getroffen om ouderschapsverlof ook voor werkende vaders aan te moedigen.

4.17

Ook op het gebied van de besluitvorming zijn er nog grote verschillen. Het volstaat in dit verband te denken, binnen de EU, aan het college van Europese commissarissen, dat 22 mannen en slechts 7 vrouwen (24 %) telt, terwijl in het Europees Parlement 510 mannen tegen slechts 222 vrouwen (30 %) zetelen. Ook op nationaal niveau ziet de situatie er niet rooskleuriger uit. Gemiddeld tellen nationale parlementen amper 25 % vrouwen, terwijl dit cijfer voor regeringen op iets meer dan 20 % ligt (4). In het EESC zijn vrouwen ondervertegenwoordigd: van de 317 leden zijn er slechts 79 vrouwen (25 %).

5.   Europese Unie en derde landen: internationale samenwerking en handel ten gunste van vrouwen

5.1

De problematiek van gelijke kansen voor mannen en vrouwen staat voortaan ook centraal in de ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie. De desbetreffende mededeling van de Commissie (COM(95) 423 def. van 18 september 1995) en de daarbij aansluitende resolutie van de Raad inzake het integreren van de genderproblematiek in de ontwikkelingssamenwerking (20 december 1995) liggen ten grondslag aan de goedkeuring van een eerste verordening (2836/98/EG van de Raad van 22 december 1998), die thans voor de periode 2004-2006 is vernieuwd. De nieuwe tekst (806/2004/EG) bekrachtigt de doelstellingen — ondersteuning van de mainstreaming en goedkeuring van positieve maatregelen ter bevordering van gelijke kansen als wezenlijke bijdrage aan de bestrijding van de armoede in de wereld — en verleent prioriteit aan het toezicht op de middelen en diensten ten gunste van vrouwen, met name op het gebied van opleiding, werkgelegenheid en deelname aan besluitvormingsprocessen. Ook wordt andermaal steun bevestigd voor openbare en particuliere initiatieven ter bevordering van gendergelijkheid.

5.2

Het Actieprogramma voor de horizontale integratie van het gendergelijkheidsaspect („mainstraming of gender equality”) in de ontwikkelingssamenwerking van de Gemeenschap (2001-2006) (5) beoogt de kloof te dichten tussen theorie en praktijk via een concrete strategie en de vaststelling van prioritaire actiegebieden: ondersteuning van macro-economische maatregelen ter bestrijding van armoede en van programma's voor sociale ontwikkeling in de sectoren gezondheid en opleiding; voedselveiligheid en duurzame plattelandsontwikkeling; vervoer; institutionele capacity building en goed bestuur; handel en ontwikkeling, regionale samenwerking en integratie; ondersteuning van gendermainstreaming in alle projecten en programma's op zowel regionaal als nationaal niveau; verschaffen van de nodige middelen en bieden een passende opleiding op het gebied van gelijke kansen aan het personeel van de Europese Commissie zelf.

5.3

In het programmeringsdocument inzake de bevordering van gendergelijkheid in de ontwikkelingssamenwerking voor 2005-2006 werden de volgende prioritaire actiegebieden vastgesteld: bevordering van een positieve benadering en houding van jongeren ter bestrijding van geweldpleging tegen vrouwen en meisjes; noodzaak van opleiding en methodologische ondersteuning van de belangrijkste actoren in partnerlanden.

5.4

De Europese Commissie ondersteunt zelf acties en projecten die gericht zijn op verbetering van de gendergelijkheid via bilaterale en regionale samenwerking met de Westelijke Balkan, Oost-Europa en Midden-Azië, het Middellandse-Zeegebied, Afrika, het Caribische gebied, het gebied van de Stille Oceaan en Latijns-Amerika. Andere financieringen voor acties op dit gebied worden niet op geografische maar op thematische basis toegekend.

5.5

Er lijkt bovendien een belangrijk resultaat te zijn geboekt in de ontwikkeling van de relaties van de EU met de ACS-landen (Afrika, het Caribische gebied en het gebied van de Stille Oceaan) die op 23 juni 2000 de Overeenkomst van Cotonou hebben ondertekend. In de overeenkomst, waarin de band tussen politiek, handel en ontwikkeling duidelijk is aangegeven, wordt een sociale dimensie geïntroduceerd, ook via de bevordering van volledige deelname aan ontwikkelingsstrategieën door niet-overheidsactoren, waaronder ook het maatschappelijk middenveld; gendergelijkheid is daarbij een van de horizontale thema's van de overeenkomst, waarmee derhalve systematisch rekening moet worden gehouden (artt. 8 en 31). Het is een bijzonder goede zaak dat er wordt voorzien in deelname van niet-overheidsactoren aan de verschillende programmeringsfasen van de nationale strategieën. Hopelijk wordt ook de nodige aandacht geschonken aan de deelname van vrouwenorganisaties.

Bij de overeenkomst wordt het Comité bovendien expliciet gemandateerd om de sociaal-economische belangengroepen te raadplegen en wordt aldus zijn rol als preferente gesprekspartner geïnstitutionaliseerd.

5.6

Het is zonder twijfel een moeilijk en langdurig proces om vrouwen volledig en actief te betrekken bij het ontwikkelingsbeleid; hoe dan ook is het zaak dat alle Europese instellingen voldoende aandacht blijven schenken aan deze problematiek zodat hetgeen op papier wordt verklaard, ook in concrete acties wordt omgezet.

5.7

Vanuit dit oogpunt is het van cruciaal belang dat het communautaire beleid inzake economische en sociale samenhang wordt gepresenteerd als een model dat naar de rest van de wereld kan worden „uitgevoerd” en dat de EU zich ervoor inzet de vermelde beginselen op internationaal niveau te bevorderen en toe te passen via zijn relaties met derde landen.

5.8

Een nuttig instrument is ongetwijfeld de opname van specifieke clausules in handels- en samenwerkingsovereenkomsten en de vaststelling van positieve maatregelen ten aanzien van landen die de vrouwenrechten eerbiedigen.

5.9

De vrijmaking van de handel heeft weliswaar de arbeidsparticipatie van vrouwen in ontwikkelingslanden bevorderd maar heeft van deze vrouwen tegelijkertijd vaak ook werknemers gemaakt met een precair statuut, lagere kwalificaties, een lager loon en zonder enige sociale bescherming. De liberalisering van de handel is bovendien ook vaak gepaard gegaan met herstructureringsmaatregelen, die door internationale organisaties werden voorgesteld of opgedrongen; door het ontbreken van passende sociale beschermingsregelingen gaan de zwakste bevolkingslagen, waarvan vrouwen vaak de meerderheid uitmaken, zwaar gebukt onder deze maatregelen.

5.10

Niettemin wordt in het kader van deze beleidsmaatregelen en met name het handelsbeleid, nog steeds weinig aandacht geschonken aan de genderproblematiek. Daar deze maatregelen inderdaad allesbehalve neutraal zijn maar daarentegen vaak vooral voor vrouwen negatieve gevolgen hebben, en daar de economische ontwikkeling van een land niet ten koste van de sociale rechtvaardigheid mag gaan, zou het goed zijn als er bij de onderhandelingen over deze maatregelen ook rekening zou worden gehouden met de gendermainstreaming en als er monitoringsystemen zouden komen om de gevolgen op zowel macro-economisch als micro-economisch vlak na te gaan.

6.   Conclusies en voorstellen

De goede samenwerking die de Europese instellingen tot dusver hebben ontwikkeld, heeft vruchten afgeworpen daar zij heeft geleid tot de vaststelling van actiemaatregelen ten gunste van vrouwen, specifieke programma's en projecten die de integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt hebben bevorderd, de verdediging van hun rechten en de verbetering van hun bestaansvoorwaarden. Volgens het EESC zijn er nog veel gebieden waarop moet worden opgetreden, nl.:

de deelname aan besluitvormingsprocessen en de vertegenwoordiging van vrouwen zijn nog veel te beperkt in de Europese instellingen en in de meeste lidstaten op zowel nationaal, regionaal als lokaal niveau, en zouden overal moeten worden aangemoedigd. In dit verband zou ook moet worden nagedacht over het quotasysteem;

er zou bijscholing moeten worden georganiseerd inzake gendermainstreaming in de instellingen en de lidstaten, binnen zowel de besluitvormingsinstanties als de diensten die zich met de tenuitvoerlegging van de maatregelen en strategieën bezighouden;

gerichte studies en genderanalyses zijn samen met specifieke statistieken en indicatoren onontbeerlijk om de actiethema's vast te stellen, de maatregelen en strategieën te verbeteren, en de impact ervan realistisch te beoordelen; er is blijvend behoefte aan uitgesplitst cijfermateriaal en nieuwe indicatoren;

er moet een berekening worden gemaakt van de voor postieve acties ten gunste van vrouwen beschikbare middelen in alle communautaire fondsen en financieringsinstrumenten en in de lidstaten, o.m. en met name door aanmoediging en verspreiding van gender budgeting;

de belangrijkste basisvoorwaarde is hoe dan ook de verzekering van gelijkheid wat betreft het recht op toegang tot onderwijs en opleiding voor vrouwen, zoals ook bepleit in punt 3 van de Millennium Development Goals;

wat de structuurfondsen betreft, zouden de op vrouwen gerichte acties in de sectoren landbouw (EOGFL) en visserij (FIOV) moeten worden versterkt, en zouden ze in verband moeten worden gebracht met milieubescherming, een ander gebied waarop er slechts weinig communautaire maatregelen i.v.m. genderproblematiek worden getroffen;

de maatregelen ter aanmoediging van ondernemerschap van vrouwen en van hun aanwezigheid in de sector van de nieuwe technologieën zouden nieuw leven moeten worden ingeblazen;

de opleidingsacties m.b.t. de kennismaatschappij moeten worden geïntensiveerd, zodat dit op zijn beurt geen sector wordt die aanleiding geeft tot discriminatie en uitsluiting van vrouwen, die immers in aanzienlijke mate tot de verwezenlijking van de in de Lissabonstrategie vastgestelde doelstellingen kunnen bijdragen;

meer in het algemeen zou, wat de arbeidsmarkt betreft, meer werk moeten worden gemaakt van gerichte maatregelen tegen zowel verticale als horizontale segregatie en vóór het opheffen van alle obstakels die de totstandbrenging van effectieve gelijkheid belemmeren, door het vaststellen van specifieke en meetbare doelstellingen door de lidstaten in overleg met de sociale partners; wat met name de discriminatie op loongebied betreft, zouden de lidstaten een begin moeten maken met de toepassing van de meervoudige aanpak, zoals deze wordt bepleit in de richtsnoeren van de Raad voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (6), die o.m. betrekking hebben op onderwijs en opleiding, classificering van soorten werk, beloningssystemen en culturele stereotiepen, die cruciale aspecten van de problematiek vormen;

bij de maatregelen ter bevordering van de combinatie werk en gezin, zou, ook gezien de vergrijzing van de bevolking, meer aandacht moeten gaan naar de zorg voor oudere familieleden, zonder de opvangmogelijkheden voor kinderen evenwel te verminderen;

om gelijke kansen voor mannen en vrouwen te bevorderen moeten investeringen in openbare diensten, met name in onderwijs op school en aan de universiteit, alsmede in de gezondheids- en zorgsector, worden aangemoedigd en verbeterd;

ook binnen de lidstaten moeten de maatregelen i.v.m. de immigratie en integratie van migrantenvrouwen evenals de asielmaatregelen, die bestemd zijn voor vrouwen die het slachtoffer zijn van conflicten, discriminatie en geweld in hun land van herkomst, worden versterkt;

bestrijding van vrouwen- en kinderhandel;

wat het ontwikkelings- en handelsbeleid betreft, moet verder werk worden gemaakt van de versterking van de participatie van de samenleving in het algemeen en vrouwen in het bijzonder. Daarbij moeten vrouwenorganisaties belangengroepen volledig worden betrokken bij de uitstippeling van het ontwikkelingsbeleid en de opstelling van documenten inzake nationale strategieën. Met name moeten ook de specifieke financieringen voor vrouwen worden verhoogd, zodat vrouwen op economisch en sociaal vlak meer armslag krijgen;

de gevolgen van handelsovereenkomsten en ontwikkelingsmaatregelen moeten ook op micro-economisch niveau worden gemonitord en er moeten specifieke analyses worden gemaakt, met inachtneming van de genderverschillen, van de impact die dergelijke maatregelen op de levensomstandigheden van de zwakste bevolkingslagen hebben;

de rol van de Commissie en van de delegaties moet worden versterkt, zodat zij de nodige invloed kunnen uitoefenen om de eerbiediging van de mensenrechten af te dwingen, evenals de rechten van vrouwen ingeval deze worden geschonden;

delegaties moeten specifieke verantwoordelijkheid krijgen op het gebied van mainstreaming van de genderproblematiek;

de Europese Unie moet al haar invloed aanwenden om ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk landen de internationale verdragen die de situatie van vrouwen positief beïnvloeden, met name het internationale Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het aanvullende Protocol, ratificeren en toepassen en dat de landen die dit Verdrag reeds hebben ondertekend, de reserves die zij daarbij hebben gemaakt, intrekken.

Het Comité verbindt zich ertoe de situatie van vrouwen in de nieuwe lidstaten van de Europese Unie diepgaand te onderzoeken.

Gelet op zijn aard, zijn taak ten aanzien van het maatschappelijk middenveld, zijn doelstellingen en de ervaring die het op het gebied van permanente monitoring van genderkwesties heeft opgedaan, zou het een goede zaak zijn als een afvaardiging van het Comité deel zou uitmaken van de delegatie van de Europese Commissie die de 49e zitting van de Vrouwenrechtencommissie van de Verenigde Naties zal bijwonen.

Brussel, 9 februari 2005

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Anne-Marie SIGMUND


(1)  Conferentie over milieu en ontwikkeling (Rio de Janeiro, 1992), Wereldconferentie mensenrechten (Wenen, 1993), Buitengewone zitting van de Algemene Vergadering van de VN over HIV/AIDS (New York, 2001), Internationale conferentie over bevolking en ontwikkeling (Caïro, 1994), Wereldtop voor Sociale Ontwikkeling (Kopenhagen, 1995), Wereldconferentie tegen racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en aanverwante onverdraagzaamheid (Durban, 2001), Internationale conferentie inzake ontwikkelingsfinanciering (Monterrey, 2002), Tweede wereldassemblee over vergrijzing (Madrid, 2002), Wereldtop over duurzame ontwikkeling (Johannesburg, 2002), Wereldtop over de informatiemaatschappij (Genève, 2003 en Tunis, 2005).

(2)  Richtlijnen betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen inzake gelijke beloning (75/117/EEG); ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (Richtlijn 2002/73/EG van de Raad tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG); op het gebied van de sociale zekerheid (79/7/EEG) en in ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid (86/378/EEG); gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen (86/613/EEG); voorts de Richtlijnen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (92/85/EEG), betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (93/104/EG), inzake ouderschapsverlof (96/34/EG), inzake de bewijslast in gevallen van discriminatie op grond van het geslacht (97/80/EG) en inzake deeltijdarbeid (97/81/EG).

(3)  PB C 241 van 28 september 2004.

(4)  Gegevens van de Europese Commissie, DG Werkgelegenheid en sociale zaken, bijgewerkt tot 29/9/2004.

(5)  COM(2001) 295 def.

(6)  Besluit van de Raad van 22 juli 2003 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (PB L 197, blz. 13)


Top