EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52003AE0590

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten" (COM(2003) 176 def. — 2003/0068 (CNS))

OJ C 208, 3.9.2003, p. 58–63 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52003AE0590

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten" (COM(2003) 176 def. — 2003/0068 (CNS))

Publicatieblad Nr. C 208 van 03/09/2003 blz. 0058 - 0063


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten"

(COM(2003) 176 def. - 2003/0068 (CNS))

(2003/C 208/16)

De Raad heeft op 22 april 2003 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig de bepalingen van artikel 262 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, te raadplegen over het voornoemde voorstel.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft de heer Koryfidis aangewezen als algemeen rapporteur en hem verzocht zich met de voorbereidende werkzaamheden terzake te belasten.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 399e zitting van 14 en 15 mei 2003 (vergadering van 14 mei) het volgende advies uitgebracht, dat met 87 stemmen vóór en 4 stemmen tegen, bij 23 onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Op 8 april 2003 heeft de Europese Commissie voor het eerst tegelijkertijd haar voorstellen m.b.t. de globale richtsnoeren voor het economisch beleid en haar voorstellen en aanbevelingen met betrekking tot de werkgelegenheid goedgekeurd.

1.2. Dit advies borduurt voort op het EESC-advies over de Europese werkgelegenheidsstrategie (EWS), dat tijdens de zitting van maart jongstleden is goedgekeurd(1).

1.3. Tegelijkertijd met het onderhavige advies werkte het EESC aan een advies over de globale richtsnoeren voor het economisch beleid voor 2003.

2. Het voorstel van de Commissie

2.1. In de toelichting bij haar voorstel zet de Commissie de redenen uiteen die aan de grondige herziening van de richtsnoeren ten grondslag liggen, schetst ze het nieuwe kader waarbinnen een en ander moet worden ontwikkeld en schuift ze de prioriteiten naar voren die daarbij in acht moeten worden genomen.

2.1.1. De heroriëntering van de richtsnoeren was noodzakelijk gezien de nieuwe uitdagingen waarmee Europa wordt geconfronteerd, met name "de zich in versneld tempo voltrekkende economische, sociale en demografische veranderingen, de mondialisering en de eisen van een moderne economie, alsook de op handen zijnde uitbreiding van de EU", alsmede de noodzaak om "betere resultaten te boeken met de strategie van Lissabon".

2.1.2. Het kader voor de ontwikkeling van de richtsnoeren wordt in het voorstel van de Commissie bepaald door:

- de behoefte aan stabiele richtsnoeren die gericht zijn op het behalen van resultaten en op het bereiken van tussentijdse doelstellingen op middellange termijn in het kader van de centrale doelstellingen en het desbetreffende in Lissabon vastgelegde tienjarige tijdschema;

- de resultaten van de uitgebreide evaluatie van de eerste vijf jaar van toepassing van de werkgelegenheidsstrategie;

- de conclusies van de dialoog en het overleg die tot dusver zijn gevoerd met alle institutionele organen van de EU en met andere belangrijke actoren, waaronder ook het maatschappelijk middenveld;

- de uitbreiding;

- de bijdragen van met name het Europees Parlement(2).

2.1.3. De tien specifieke actieprioriteiten die door de Commissie worden voorgesteld, bieden een antwoord op de huidige en toekomstige uitdagingen en moeten de drie prioritaire doelstellingen van volledige werkgelegenheid, hoogwaardiger en productiever werk, sterkere sociale samenhang en integratie kracht bijzetten.

2.2. De Commissie stelt gekwantificeerde doelstellingen op communautair en nationaal niveau voor, waaraan ook de vooruitgang zal kunnen worden gemeten. Sommige doelstellingen zijn door de Europese Raad vastgelegd of waren reeds in vorige richtsnoeren opgenomen; andere doelstellingen zijn volledig nieuw.

2.3. Ten slotte vallen de richtsnoeren in het voorstel van de Commissie onder een drieledige structuur(3), waarbij de nadruk wordt gelegd op de verantwoordelijkheid van de lidstaten om ervoor te zorgen dat het werkgelegenheidsbeleid zó ten uitvoer wordt gelegd dat:

- de doelstellingen en prioriteiten in acht worden genomen;

- er vooruitgang wordt geboekt in de verwezenlijking van de specifieke gekwantificeerde doelstellingen;

- een goed beheer van het werkgelegenheidsbeleid wordt verzekerd, onder meer via de totstandbrenging van doeltreffende samenwerking tussen de belangrijkste belanghebbende partijen, en

- ervoor wordt gezorgd dat de toepassing van de richtsnoeren voor de werkgelegenheid strookt met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid die de lidstaten ook volledig ten uitvoer moeten leggen.

3. Algemene opmerkingen

3.1. Het EESC stemt in met de argumentatie die de Commissie in haar toelichting bij het onderhavige voorstel naar voren brengt. Met name de voorstellen met betrekking tot de volgende punten komen volledig overeen met het standpunt van het EESC:

- de strategie op middellange termijn om een antwoord te bieden op de nieuwe uitdagingen op de arbeidsmarkt;

- de ondersteuning van de doelstellingen van Lissabon;

- bevordering van een beter beheer en een betere samenwerking en uitvoering (governance) van het desbetreffende beleid;

- de samenhang tussen en complementariteit van de richtsnoeren voor de werkgelegenheid en de globale richtsnoeren voor het economisch beleid.

3.1.1. Het EESC hecht bijzonder belang aan de samenhang die moet worden verzekerd tussen de werkgelegenheidsrichtsnoeren en de globale richtsnoeren voor het economisch beleid. Deze samenhang moet volgens het Comité op voet van gelijkheid in beide richtingen werken, en moet bijdragen tot de verwezenlijking van de desbetreffende prioritaire doelstellingen van Lissabon.

3.1.1.1. In dit verband wijst het Comité erop dat de lidstaten de voorstellen voor het economisch en werkgelegenheidsbeleid dienen te beschouwen als een bindend kader voor de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon.

3.1.1.2. Het Comité meent bovendien dat de gelijktijdige tenuitvoerlegging en de driejarige perspectieven van de richtsnoeren zeer belangrijk zijn voor de toekomst van de Europese werkgelegenheidsstrategie (EWS) en de doeltreffendheid ervan, in het licht van de strategie van Lissabon en het nieuwe gegeven van de uitbreiding van de Unie tot 25 lidstaten.

3.1.1.3. Het Comité wil echter zijn bevindingen(4) nog eens in herinnering brengen, te weten:

- de strategie van Lissabon is in gevaar;

- een solide en duurzame economische ontwikkeling is vereist voor het welslagen van de overige doelstellingen die in Lissabon overeengekomen zijn;

- de economische situatie is in de afgelopen twee jaar verslechterd;

- de huidige internationale spanningen zijn ongunstig voor een opleving van de economie.

3.1.1.4. De geschetste realiteit bemoeilijkt de toepassing van de richtsnoeren. Daarom moeten de lidstaten en de Unie elke mogelijkheid en elk middel die tot hun beschikking staan - met inbegrip van de Structuurfondsen - benutten om de inspanningen op dit gebied kracht bij te zetten.

3.1.1.5. De nieuwe richtsnoeren voor de werkgelegenheid vormen tevens een grote uitdaging voor de nieuwe lidstaten van de Unie. Afgezien van alle andere problemen gaat het hierbij om de eerste toepassing van het richtsnoerenbeleid in deze landen. Gezien de hierboven geschetste omstandigheden rust er op de Commissie een bijzondere verantwoordelijkheid voor het ondersteunen van de inspanningen die de nieuwe lidstaten zullen leveren om tegemoet te komen aan de verwachtingen van heel Europa.

3.2. In het advies over de nieuwe Europese werkgelegenheidsstrategie stelt het Comité: "De EWS kan bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon, die concrete indirecte doelstellingen bevatten, op voorwaarde dat zij gepaard gaat met vaste en geïntegreerde richtsnoeren, waarvan de doeltreffendheid stelselmatig gecontroleerd wordt."(5).

3.2.1. Gelet op dit eerder door het Comité ingenomen standpunt en, meer algemeen, zijn instemming met de drie prioritaire doelstellingen van Lissabon(6) inzake het werkgelegenheidsbeleid, onderschrijft het EESC thans ook de benadering, de inhoud en de tussentijdse doelstellingen die door de Commissie in het eerste deel van haar voorstel (prioritaire doelstellingen) worden aangegeven.

3.2.1.1. Het EESC stemt met name in met het volgende:

- de aansporing van de lidstaten door de Commissie om "nationale streefcijfers vast (te) stellen die consistent zijn met de op EU-niveau gewenste resultaten", in verband met de doelstelling van volledige werkgelegenheid;

- de analyse van de Commissie betreffende de overschakeling op een kenniseconomie, gericht op de verbetering van de kwaliteit en de productiviteit van arbeid;

- de versterking van de sociale samenhang en integratie, door middel van werkgelegenheidsbeleid dat "... met name (bijdraagt) tot een aanzienlijke daling tegen 2010 van het percentage werkende armen in alle lidstaten." Het EESC wijst er tevens op dat aan de richtsnoeren kwantitatieve doelstellingen dienen te worden gekoppeld, niet alleen op nationaal, maar ook op regionaal en lokaal niveau; voorts dient er meer aandacht te worden geschonken aan de uitvoering, de resultaten en de evaluatie (van iedere concrete actie) en dienen de richtsnoeren in ieder geval te worden aangevuld met aanbevelingen.

3.3. Het Comité merkt op dat er geen specifieke of afzonderlijke prioriteit m.b.t. immigratie is uitgewerkt, noch wordt verwezen naar aspecten hiervan in het kader van andere prioriteiten. Het blijft er desondanks op wijzen dat de EU een uniform migratiebeleid dient te ontwikkelen, zowel in het kader van het werkgelegenheidsbeleid als ter beheersing van de migratiestromen.

4. Bijzondere opmerkingen

4.1. Met betrekking tot de "actieprioriteiten" formuleert het EESC de volgende voorstellen:

4.1.1. Prioriteit nr. 1: "Actieve en preventieve maatregelen voor werklozen en inactieven"

4.1.1.1. In het laatste advies over de nieuwe EWS stelt het EESC: "Er dient een richtsnoer te komen dat is gericht op de intensivering van preventieve en actieve maatregelen ten gunste van langdurig werklozen, inactieven, gehandicapten, vrouwen, jongeren en etnische minderheden, met het oog op een onbelemmerde toegang tot en deelname aan de arbeidsmarkt en duurzame arbeidsplaatsen. In deze context moet ook worden gewezen op het belang van vroegtijdige vaststelling van de behoeften van werkzoekenden en het aanbieden van bijbehorende begeleidings- en reïntegratieplannen."(7).

4.1.1.2. Op basis van zijn bovenstaande standpunt vraagt het EESC zich af of het niet wenselijker zou zijn de maatregelen die gericht zijn op opheffing van alle belemmeringen voor toegang tot de arbeidsmarkt - met inbegrip van discriminatie van werknemers die onderdaan van derde landen zijn, alsmede van regionale ongelijkheden - op nationaal niveau, na overleg met sociale partners, maatschappelijk middenveld en lokale en regionale overheden, in één richtsnoer te bundelen(8).

4.1.1.2.1. Opgemerkt zij dat één enkel richtsnoer ter opheffing van de belemmeringen van de toegang tot de arbeidsmarkt er tevens voor zorgt dat werkgelegenheid anders wordt benaderd, waarbij een completer - en ook dynamischer en duidelijker - beeld ontstaat van de toekomstige werkgelegenheid. In deze context gaat het dan om een pro-actieve benadering, die alle burgers betreft en gaandeweg een maatschappelijke dynamiek creëert, hetgeen van groot belang is voor de aanpak op middellange tot lange termijn van het probleem.

4.1.2. Prioriteit nr. 2: "Stimuleren van ondernemerschap om meer en betere werkgelegenheid te scheppen"

4.1.2.1. Het EESC stemt in met de desbetreffende voorstellen van de Commissie en wijst er, tegen de achtergrond van zijn standpunt hierover(9), in het bijzonder op dat de ondernemingszin via het onderwijs systematisch en op geïntegreerde wijze moet worden gecultiveerd en dat er op dit gebied voor het bedrijfsleven een actiekader moet worden geschapen dat aansluit bij de klassieke Europese sociale modellen.

4.1.2.1.1. Met betrekking tot ondernemerschap wil het EESC aan het volgende herinneren:

- ondernemers - alsook personen die zich bezighouden met het opzetten van diensten die op solidariteit berusten en/of van algemeen belang zijn - zijn de reële scheppers van arbeidsplaatsen;

- kleine ondernemingen zijn gewoonlijk arbeidsintensief en scheppen dan ook meer arbeidsplaatsen dan grote ondernemingen, die eerder kapitaalintensief zijn;

- een stijging alléén van het aantal kleine en middelgrote ondernemingen in de EU is op zich geen toereikende graadmeter voor het welslagen van het beleid;

- er moet worden verzekerd dat het MKB groeit en dat de mensen niet noodgedwongen voor zelfstandig ondernemerschap kiezen omdat de reguliere arbeidsmarkt hun geen enkele kans of uitzicht op betaalde arbeid biedt(10);

- bedrijven uit traditionele sectoren scheppen nog steeds werkgelegenheid; daarom moet er in het Europese en nationale beleid ter ondersteuning van ondernemingen terdege rekening met hen worden gehouden;

- de kwaliteit dient te worden verbeterd bij de oprichting van ondernemingen: kandidaat-ondernemers moeten een passende opleiding krijgen en gebruik kunnen maken van ondersteunende diensten.

4.1.3. Prioriteit nr. 3: "Bevorderen van aanpassingsvermogen op de arbeidsmarkt"

4.1.3.1. Gezien zijn standpunt terzake(11) onderschrijft het EESC de desbetreffende voorstellen van de Commissie. Het Comité wijst echter nadrukkelijk op de rol van de sociale partners bij de ontwikkeling van deze prioriteit. Hiervoor is op alle niveaus (Europees, nationaal en lokaal), vanaf de uitstippeling tot de toepassing en de evaluatie van het beleid, de actieve deelname en inbreng van deze sociale partners vereist.

4.1.3.2. Met het oog daarop dient het voorstel van de sociale partners onmiddellijk in praktijk te worden gebracht: tripartiete samenwerking ten behoeve van ontwikkeling en werkgelegenheid, en tenuitvoerlegging van het daarbij aansluitende voorstel van de Europese Commissie voor het houden van een tripartiete sociale top, voorafgaand aan de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad.

4.1.4. Prioriteit nr. 4: "Investeren in menselijk kapitaal en strategieën voor levenslang leren"

4.1.4.1. Het Comité hecht bijzonder belang aan investeringen in menselijk potentieel. Daarbij beschouwt het levenslang leren als een richtsnoer van het hoogste belang en onderstreept het dan ook de noodzaak van een aanzienlijke verhoging van de hieraan verbonden investeringen met zowel publieke als particuliere middelen. Tegelijkertijd dient ook een flexibeler en efficiënter gebruik van de desbetreffende middelen gezocht en ontwikkeld te worden, waarbij de bijdrage van de Structuurfondsen, en in het bijzonder van het Europees Sociaal Fonds, van groot belang is(12).

4.1.4.2. Het EESC hecht bijzonder gewicht aan het proces van levenslang leren en is van mening dat de voor 2010 nagestreefde verhoging van het percentage volwassenen dat aan levenslang leren deelneemt, tot gemiddeld 15 % in de EU en ten minste 10 % in elke lidstaat, onvoldoende tegemoet komt(13) aan de vereisten van de kennismaatschappij.

4.1.5. Prioriteit nr. 5: "Verhoging van het arbeidsaanbod en bevordering van beroepsactiviteit op oudere leeftijd"

4.1.5.1. Het EESC schenkt ook hier aandacht aan en "wijst op de noodzaak om bij het uitstippelen van maatregelen ter bevordering van actief ouder worden rekening te houden met lastige werkomstandigheden en de huidige economische situatie die gepaard gaat met ingrijpende herstructureringen van ondernemingen, die maar al te vaak uitmonden in het ontslag van oudere werknemers. Tegenover deze ontslagen dienen met name ambitieuze sociale plannen te staan en maatregelen voor reïntegratie en omscholing; tegelijkertijd moeten de huidige mogelijkheden voor vervroegde uittreding blijven bestaan."(14).

4.1.5.2. Opleiding en vooral levenslang leren kunnen als katalysatoren werken om het potentieel dat wordt geboden door vrouwen, oudere werknemers en kansarmen, met de kennismaatschappij vertrouwd te maken.

4.1.6. Prioriteit nr. 6: "Gelijkheid van mannen en vrouwen"

4.1.6.1. Het EESC stemt in met de voorstellen van de Commissie en merkt op dat het probleem van gelijkheid van mannen en vrouwen in de context van werkgelegenheid tegelijkertijd een zaak is van opheffing van de belemmeringen van toegang tot de arbeidsmarkt en van het bezoldigingsbeleid.

4.1.6.2. Met name pleit het EESC ervoor dat het beroeps- en gezinsleven beter op elkaar worden afgestemd door in de nodige diensten voor opvang van kinderen en andere zorgbehoevenden te voorzien. Deze aanpak zou een beslissende bijdrage moeten leveren aan de verwezenlijking van de doelstellingen voor 2010(15), voorzover een en ander gepaard gaat met maatregelen ter opheffing van belemmeringen van de toegang tot de arbeidsmarkt en maatregelen voor het terugdringen van de loonverschillen tussen mannen en vrouwen.

4.1.7. Prioriteit nr. 7: "Ondersteuning van integratie en bestrijding van discriminatie op de arbeidsmarkt voor personen uit achterstandsgroepen"

4.1.7.1. Het EESC stemt eveneens in met de desbetreffende voorstellen van de Commissie maar merkt evenwel andermaal op dat het de voorkeur geeft aan één enkel richtsnoer met het oog op de opheffing van de belemmeringen van toegang tot de arbeidsmarkt, zoals het dit ook reeds in paragraaf 4.1.1.2 heeft voorgesteld. Van groot belang vindt het Comité de vaststelling van kwantitatieve doelstellingen voor kansarmen. Deze doelstellingen kunnen een doorslaggevende bijdrage leveren aan de benchmarkingprocedure die moet worden gevolgd.

4.1.7.2. Maar het begrip "kansarmen" omvat veel categorieën personen, die in verschillende arbeidsomstandigheden verkeren. Vooral voor gehandicapten is er een gedetailleerdere uitwerking nodig van termen en begrippen die op hen en hun arbeidsomstandigheden betrekking hebben. Velen van hen, en wellicht ook sommige andere groepen, komen niet eens in aanmerking voor een plaats op de arbeidsmarkt. Dit mag er natuurlijk niet toe leiden dat zij geen opleidingen kunnen volgen of geen arbeidservaring kunnen opdoen in het kader van de actieplannen voor werkgelegenheid.

4.1.7.3. Het EESC stelt voor dat er kwantitatieve doelstellingen worden geformuleerd voor deze kansarmen die op grond van hun situatie als inactieven beschouwd worden.

4.1.8. Prioriteit nr. 8: "Werk lonend maken via stimulansen die werken aantrekkelijker maken"

4.1.8.1. Het EESC onderschrijft het desbetreffende voorstel van de Commissie en wijst op de kwaliteitsdimensie van arbeidsplaatsen als factor voor het actief blijven uitoefenen van een beroep. In de eerder geschetste context zou het een goede zaak zijn als de nationale actieplannen voor de werkgelegenheid ook op deze dimensie zouden worden gebaseerd.

4.1.9. Prioriteit nr. 9: "Van zwartwerk naar reguliere werkgelegenheid"

4.1.9.1. Het EESC-standpunt hierover(16) in het advies over de nieuwe EWS is duidelijk en sluit aan op dat van de Commissie. In het bijzonder schaart het EESC zich achter het scheppen van voorwaarden die ertoe leiden dat het vraagstuk de vereiste aandacht krijgt en, aan de hand van verbeterde statistische gegevens, bijdragen tot een vlottere oplossing van het probleem.

4.1.10. Prioriteit nr. 10: "Bevordering van beroeps- en geografische mobiliteit en betere koppeling van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt"

4.1.10.1. Het EESC erkent het belang van mobiliteit in de EU en onderschrijft, wat werkgelegenheid betreft, alle desbetreffende voorstellen van de Commissie. Het beklemtoont met name de betekenis van de voorgestelde maatregel die ervoor moet zorgen dat iedere Europese burger tegen 2005 toegang krijgt tot alle open arbeidsplaatsen waarover de nationale diensten voor arbeidsvoorziening beschikken.

4.2. In verband met een "beter beheer, betere samenwerking en uitvoering" benadrukt het EESC het volgende:

4.2.1. Het EESC beseft dat de governance en de toepassing van de EWS via de nationale actieplannen voor werkgelegenheid verbeterd moet worden en schaart zich achter de uitspraak van de Commissie dat er "met eerbiediging van de verschillende nationale tradities en gebruiken, moet (...) gezorgd worden voor een nauwe betrokkenheid van de relevante parlementaire organen bij de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren." Daarom pleit het Comité bij de lidstaten voor een sterke inbreng van de nationale parlementen bij de nationale actieplannen en wil het aan zijn voorstel herinneren om, al naargelang van de nationale praktijken, in "de nationale parlementen de desbetreffende NAP's voor werkgelegenheid in het kader van de jaarlijkse nationale begrotingen voor het werkgelegenheidsbeleid (te) (...) bespreken en goed (te) keuren"(17).

4.2.2. Het EESC stemt ermee in dat "(...) de voornaamste belanghebbenden, waaronder het maatschappelijk middenveld, ten volle hun rol in de Europese werkgelegenheidsstrategie (moeten) spelen." Voorts is het Comité het eens met het standpunt van de Commissie dat "de participatie van regionale en lokale actoren in de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van de richtsnoeren dient te worden ondersteund, met name door middel van plaatselijke partnerschappen, informatieverspreiding en raadpleging."

4.2.2.1. In het licht van het bovenstaande en in aansluiting op het laatste EESC-advies meent het Comité dat de richtsnoeren, bij de specifieke invulling ervan door de lidstaten, gekoppeld moeten worden aan kwantitatieve doelstellingen, niet alleen op nationaal, maar ook op regionaal en lokaal niveau. Derhalve worden de lidstaten opgeroepen om meer aandacht te schenken aan de uitvoering, de resultaten en de evaluatie van elke concrete actie, die in elk geval met aanbevelingen gepaard moet gaan.

4.2.3. Om aan de hand van richtsnoeren doeltreffend een geïntegreerd beleid te kunnen ontwikkelen dient men in eerste instantie over de nodige statistische gegevens te beschikken. Het EESC wijst andermaal op het belang daarvan en roept de Commissie op de nodige gecoördineerde inspanningen te leveren zodat zo spoedig mogelijk betrouwbare statistische gegevens beschikbaar zijn op basis van vergelijkbare en geloofwaardige indicatoren in alle lidstaten.

4.2.4. Samenwerking tussen openbare besturen, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld op regionaal en met name lokaal niveau met het oog op de toepassing van de richtsnoeren is een garantie voor doeltreffendheid. In dit verband dienen de sociale partners en, meer algemeen, het maatschappelijk middenveld op lokaal en regionaal niveau een grotere rol te spelen bij zowel het uitstippelen van de maatregelen en het vastleggen van de doelstellingen, als de tenuitvoerlegging en de evaluatie van de verschillende specifieke acties.

Brussel, 14 mei 2003.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

R. Briesch

(1) PB C 133 van 6.6.2003.

(2) Zie onder meer de desbetreffende resoluties van 25 september en 5 december 2002, alsmede de resolutie van februari 2003 ter voorbereiding van de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad.

(3) "De drie delen hebben betrekking op de drie overkoepelende doelstellingen van de strategie, de tien hoofdprioriteiten van de structurele hervorming en de noodzaak de uitvoering en het beheer van het proces te verbeteren. Alle drie de onderdelen van de richtsnoeren moeten in de nationale werkgelegenheidsplannen worden overgenomen en op EU-niveau gecontroleerd worden."

(4) PB C 95 van 23.4.2003.

(5) PB C 133 van 6.6.2003.

(6) Volledige werkgelegenheid, verbeterde kwaliteit en productiviteit van arbeid, versterking van sociale samenhang en integratie.

(7) PB C 133 van 6.6.2003.

(8) PB C 133 van 6.6.2003.

(9) "Verder is het de moeite waard een richtsnoer te ontwikkelen voor het scheppen van gunstige voorwaarden voor de ontwikkeling van ondernemingen en de versterking van het ondernemerschap, met name voor het MKB, alsmede voor samenwerkingsvormen (partnerschappen, associaties, onderlinge maatschappijen). Voorop staat hierbij het scheppen van meer, kwalitatief hoogstaande en duurzame arbeidsplaatsen." PB C 133 van 6.6.2003.

(10) Als bijlage, PB C 368 van 20.12.1999.

(11) PB C 133 van 6.6.2003.

(12) PB C 133 van 6.6.2003.

(13) PB C 133 van 6.6.2003.

(14) PB C 133 van 6.6.2003.

(15) De doelstellingen voor 2010 zijn: opheffing van de verschillende behandeling van man en vrouw in geval van werkloosheid en halvering van de loonverschillen tussen mannen en vrouwen.

(16) PB C 133 van 6.6.2003.

(17) PB C 133 van 6.6.2003.

Top