EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011IP0261

Financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking Resolutie van het Europees Parlement van 8 juni 2011 over Verordening (EG) nr. 1905/2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking: geleerde lessen en toekomstperspectieven (2009/2149(INI))

OJ C 380E, 11.12.2012, p. 51–58 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

11.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 380/51


Woensdag 8 juni 2011
Financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking

P7_TA(2011)0261

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juni 2011 over Verordening (EG) nr. 1905/2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking: geleerde lessen en toekomstperspectieven (2009/2149(INI))

2012/C 380 E/08

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 208 tot en met 211 en de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (1) (Development Cooperation Instrument – DCI),

gezien de Millenniumverklaring van 8 september 2000, waarin de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (Millennium Development Goals - MDG's) - collectief door de internationale gemeenschap vastgestelde criteria voor de uitbanning van armoede - zijn vastgelegd,

gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: ‘De Europese consensus’, ondertekend op 20 december 2005 (2),

gezien de gemeenschappelijke verklaring over democratische controle en de samenhang van externe acties, en de verklaring van de Commissie over democratische controle en de samenhang van externe acties bij het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (3),

gezien de verklaringen van de Commissie die zijn opgenomen in de notulen van de Raad waarin formeel het gemeenschappelijk standpunt van de Raad inzake de invoering van een DCI (4) wordt aangenomen, en in het bijzonder de ‧Verklaring van de Commissie met betrekking tot artikel 5 van het DCI‧,

gezien brief D (2007) 303749 van 5 maart 2007 van de toenmalige voorzitter van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, Josep Borrell Fontelles, aan de toenmalige commissarissen Ferrero-Waldner en Michel (5),

gezien brief A (2007) 5238 van 26 maart 2007 van de toenmalige commissaris Ferrero-Waldner aan de toenmalige voorzitter van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, Josep Borrell Fontelles (6),

gezien de ‧Reporting Directives for the Creditor Reporting System‧ van de Commissie voor ontwikkelingshulp van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO/DAC) (7),

gezien het arrest van het Hof van Justitie van 23 oktober 2007 in zaak C-403/05 (Europees Parlement tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen) - beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie tot goedkeuring van een project voor de beveiliging van de Filippijnse grenzen (besluit aangenomen op basis van Verordening (EEG) nr. 443/92),

gezien Verordening (EG) nr. 1337/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot vaststelling van een snelleresponsfaciliteit voor maatregelen tegen de scherpe stijging van de voedselprijzen in de ontwikkelingslanden (8),

gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 29 en 30 oktober 2009 (15265/2009),

gezien het besluit van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) (9),

gezien de mededeling van de Commissie van 19 oktober 2010: ‧Evaluatie van de EU-begroting‧ (COM(2010)0700),

gezien het groenboek van de Commissie van 19 oktober 2010: ‧De toekomst van EU-begrotingssteun aan derde landen‧ (COM(2010)0586),

gezien het groenboek van de Commissie van 10 november 2010: ‧EU-ontwikkelingsbeleid ter ondersteuning van groei voor iedereen en duurzame ontwikkeling – Het EU-ontwikkelingsbeleid trefzekerder maken‧ (COM(2010)0629),

gezien zijn resolutie van 15 februari 2007 over de ontwerpbeschikkingen van de Commissie tot vaststelling van de landenstrategiedocumenten en indicatieve programma's voor Maleisië, Brazilië en Pakistan (10),

gezien zijn resolutie van 7 juni 2007 over de ontwerpbeschikkingen van de Commissie tot vaststelling van de landenstrategiedocumenten en indicatieve programma's voor Mercosur en Latijns-Amerika (11),

gezien zijn resolutie van 21 juni 2007 over de ontwerpbeschikking van de Commissie tot vaststelling van een regionaal strategiedocument 2007-2013 en een indicatief meerjarenprogramma voor Azië (12),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 juli 2007 over de democratische controle op de uitvoering van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI) (13),

gezien zijn resolutie van 25 oktober 2007 over het ontwerpbesluit van de Commissie tot vaststelling van een bijzondere maatregel voor 2007 voor Irak (14),

gezien zijn resolutie van 9 juli 2008 over de ontwerpbesluiten van de Commissie tot vaststelling van de jaarlijkse actieprogramma's voor Brazilië en Argentinië voor 2008 (15),

gezien zijn resolutie van 15 maart 2007 over plaatselijke overheden en ontwikkelingssamenwerking (16),

gezien de mededeling van de Commissie: ‘Plaatselijke overheden als ontwikkelingsactoren’ (COM(2008)0626),

gezien de door de Commissie in 2010 gestarte gestructureerde dialoog voor het betrekken van organisaties uit het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden bij de ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie,

gezien zijn resolutie van 6 mei 2009 over de ontwerpbeschikking van de Commissie tot opstelling van het jaarlijkse actieprogramma 2009 voor niet-overheidsactoren en plaatselijke overheden in het ontwikkelingsproces (deel II: gerichte projecten) (17),

gezien zijn standpunt van 3 februari 2011 over het standpunt van de Raad in eerste lezing vastgesteld met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1905/2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (18),

gezien zijn standpunt van 3 februari 2011 over het standpunt van de Raad in eerste lezing vastgesteld met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1905/2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (19),

gezien zijn standpunt van 3 februari 2011 over het standpunt van de Raad, in eerste lezing vastgesteld met het oog op aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1934/2006 van de Raad tot vaststelling van een financieringsinstrument voor samenwerking met industrielanden en andere landen en gebiedsdelen met een hoog inkomen (20),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0187/2011),

A.

overwegende dat uitbanning van armoede in partnerlanden op grond van artikel 2, lid 1 van het DCI de overkoepelende doelstelling van samenwerking in het kader van dat instrument is, met inbegrip van de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG's),

B.

overwegende dat alle maatregelen uit hoofde van de geografische programma's en 90 % van de geraamde kosten binnen de thematische programma's op grond van artikel 2, lid 4 van het DCI moeten voldoen aan de criteria voor officiële ontwikkelingshulp (Official Development Assistance - ODA), zoals vastgesteld door de OESO/DAC,

C.

overwegende dat volgens berekeningen van de Commissie slechts 0,2 % van de tussen 2007 en 2009 gefinancierde maatregelen uit hoofde van de thematische programma's van het DCI niet voldoet aan de ODA-criteria,

D.

overwegende dat het Parlement, in overeenstemming met Besluit 1999/468/EG van de Raad (het ‧comitologiebesluit‧) (21), in 2007 gestart is met een proces van democratische controle op de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1905/2006, inclusief alle landenstrategiedocumenten, regionalestrategiedocumenten, thematische strategiedocumenten, indicatieve meerjarenprogramma's, en de meeste jaarlijkse actieprogramma’s,

E.

overwegende dat de Commissie, in overeenstemming met de gezamenlijke verklaring betreffende de democratische controle en de samenhang van externe acties en de verklaring van de Commissie betreffende de democratische controle en de samenhang van externe acties bij het interinstitutioneel akkoord betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer, zich heeft verplicht om ‘bij de tenuitvoerlegging van de strategieën ten volle rekening te houden met het standpunt van het Europees Parlement’,

F.

overwegende dat de beginselen van eigen verantwoordelijkheid, participatie en goed bestuur vragen om een benadering die uitgaat van meerdere belanghebbenden waarbij de verschillende ontwikkelingspartners, dat wil zeggen plaatselijke overheden of niet-overheidsactoren, elkaar op samenhangende wijze aanvullen; overwegende dat het echter van belang is om op het gebied van bevoegdheden, legitimiteit en democratische controle, ervaring met plaatselijk bestuur en betrokkenheid bij de uitvoering van overheidsbeleid een duidelijk onderscheid te maken tussen de specifieke rol van plaatselijke overheden en die van niet-overheidsactoren,

G.

overwegende dat de EU-financiering van internationale samenwerking met Afrika afkomstig is uit vier geografische instrumenten: het EOF voor Afrikaanse ACS-landen, de TDC-overeenkomst voor Zuid-Afrika, het ENPI voor vijf Noord-Afrikaanse staten, en het DCI voor de thematische programma's,

H.

overwegende dat de Commissie ernaar heeft gestreefd om vóór 2009 20 % van de toegewezen hulp uit hoofde van landenprogramma’s in het kader van het DCI te besteden aan basis- en voortgezet onderwijs en aan basisgezondheidszorg, via steun aan projecten en programma’s of via aan deze sectoren gekoppelde begrotingssteun, waarbij deze steun evenwichtig wordt verdeeld over alle geografische gebieden,

I.

overwegende dat de EU zich heeft verbonden tot de collectieve doelstelling om vóór 2015 0,7 % van haar bruto nationaal inkomen (bni) aan ODA te besteden,

J.

overwegende dat de Wereldmilieutop 2012 tot doel heeft hernieuwde politieke betrokkenheid bij duurzame ontwikkeling te bekrachtigen, de voortgang richting de internationaal overeengekomen duurzame ontwikkelingsdoelen te beoordelen en nieuwe en opkomende uitdagingen het hoofd te bieden,

K.

overwegende dat artikel 290 van het VWEU bepaalt dat een wetgevingshandeling aan de Commissie de bevoegdheid kan delegeren niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van de wetgevingshandeling,

Geleerde lessen

1.

waardeert dat de Commissie bereid is haar verplichting na te komen en een regelmatige dialoog met het Parlement aan te gaan over de tenuitvoerlegging van het DCI; waardeert de inspanningen om de DCI-werkgroepen van het Parlement op de hoogte te houden van de wijze waarop hun opmerkingen over de strategiedocumenten in aanmerking zijn genomen bij het opstellen van de jaarlijkse actieprogramma's;

2.

merkt op dat mede dankzij de dialoog tussen de Commissie en het Parlement als onderdeel van de uitoefening van democratische controle, in het bijzonder tijdens de tussentijdse evaluatie, kon worden voorkomen dat strategiedocumenten met machtsoverschrijdende bepalingen zijn aangenomen, en deze in lijn gebracht konden worden met de eisen van de DCI-verordening, in het bijzonder met de beginselen op grond waarvan wordt bepaald welke gebieden voor ODA in aanmerking komen;

3.

betreurt dat de Commissie onvoldoende rekening heeft gehouden met diverse punten van zorg die het Parlement tijdens het proces van democratische controle naar voren heeft gebracht, vooral wat betreft het gebrek aan aandacht voor armoede en voor de MDG's;

4.

betreurt dat de Europese consensus over ontwikkeling (2005) en het DCI het belang van eigen verantwoordelijkheid weliswaar benadrukken, maar dat de betrokkenheid van nationale parlementen bij de opstelling van de landenstrategiedocumenten in de praktijk gering is geweest; acht het teleurstellend dat de Commissie de artikelen 19, 20 en 33 van Verordening (EG) nr. 1905/2006 over de raadpleging van niet-overheidsactoren en plaatselijke overheden niet adequaat ten uitvoer heeft gelegd;

5.

brengt hierbij in herinnering dat een groeistimulerende strategie niet verward moet worden met een strategie voor ontwikkeling op de lange termijn die financiering van langetermijndoelstellingen met zich meebrengt, zoals volksgezondheid, onderwijs, beschikbaarheid van energie op het platteland, steun aan kleine boeren, enz.;

6.

spreekt zijn teleurstelling uit over het feit dat de Commissie, in reactie op de resoluties waarin het Parlement benadrukt dat de in artikel 2, lid 4 van de verordening geformuleerde eis tot vervulling van de ODA-criteria voor subsidialiteit niet wordt nageleefd, slechts 3 van de 11 desbetreffende ontwerpuitvoeringsmaatregelen heeft gewijzigd of ingetrokken;

7.

betreurt dat de op grond van artikel 35 van het DCI opgerichte commissie niet gereageerd heeft op de resoluties van het Parlement, waarin gesignaleerd wordt dat de Commissie haar uitvoerende bevoegdheden heeft overschreden; stelt met bezorgdheid vast dat het door het Parlement verrichte omvangrijke controlewerk niet tot reacties heeft geleid van vertegenwoordigers van de lidstaten in het DCI-comité; en roept de lidstaten op hun verantwoordelijkheid te nemen en er in nauwe samenwerking met het Parlement op toe te zien dat de door de Commissie voorgestelde maatregelen volledig overeenstemmen met de voorschriften van het DCI;

8.

verlangt dat de Commissie aangeeft, in volgorde van prioriteit en met vermelding van hun respectieve gewicht, welke criteria zij heeft gebruikt bij de verdeling van de middelen over de DCI-landen en -regio's en over de diverse sectoren binnen elk geografisch en thematisch programma;

9.

is van mening dat veel landen- en regionalestrategiedocumenten onvoldoende middelen toewijzen aan het overkoepelende DCI-doel van armoedebestrijding in de context van duurzame ontwikkeling, en dat veel documenten niet helder aangeven in hoeverre de voorgestelde maatregelen bijdragen aan het halen van de MDG's;

10.

vraagt in het bijzonder aandacht voor de eis dat de geografische programma's binnen het DCI zo zijn opgesteld dat zij aan de ODA-criteria voor subsidiabiliteit voldoen, en dringt erop aan dat de Commissie en EDEO altijd toezien op volledige naleving van deze wettelijke verplichting;

11.

wijst erop dat samenhangend beleid, eigen verantwoordelijkheid voor het ontwikkelingsproces en niet-gefragmenteerde hulp essentieel zijn voor de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp;

Toekomstperspectieven: beginselen

12.

benadrukt dat de EU nog steeds een specifiek financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking nodig heeft dat speciaal gericht is op ontwikkelingslanden en expliciet de in artikel 208 VWEU geformuleerde doelen nastreeft; benadrukt dat de jaarcijfers voor ODA in het volgende meerjarig financieel kader effectief moeten stijgen, zodat de collectieve doelstelling om vóór 2015 0,7 % van het bni aan ODA te besteden, gehaald kan worden;

13.

benadrukt dat volledige naleving van de ODA-criteria, en in het bijzonder naleving van de OESO/DAC-eis dat ‧elke transactie wordt geadministreerd met als belangrijkste doelstelling de bevordering van de economische ontwikkeling en het welzijn van ontwikkelingslanden‧ (22) een voorwaarde moet blijven voor alle maatregelen die als onderdeel van de geografische programma's in het kader van het nieuwe instrument worden gefinancierd; verlangt dat een strikter ODA-quotum voor thematische programma's wordt vastgesteld dan onder het huidige DCI het geval is, met name voor thematische programma’s over migratie en asiel, waar de Commissie niet duidelijk heeft laten zien hoe activiteiten die in het kader van grenscontroles worden gefinancierd, op grond van de OESO/DAC-criteria als ODA subsidiabel zijn;

14.

benadrukt dat het halen van de MDG's voor de periode tot 2015 de belangrijkste doelstelling van het instrument moet blijven; verzoekt de Commissie met klem ervoor te zorgen dat EU-hulp blijft stroken met de internationaal overeengekomen ontwikkelingsdoelstellingen die de Verenigde Naties en andere bevoegde internationale organisaties voor de periode na 2015 zullen vaststellen;

15.

erkent dat het voor de verschaffing van mondiale publieke goederen noodzakelijk is om buiten het kader van ODA met veel ontwikkelingslanden samen te werken; meent dat deze vorm van samenwerking moet worden gereguleerd en dat middelen moeten worden doorgesluisd via een of meer afzonderlijke instrumenten, zodat transparantie kan worden gewaarborgd en het bijzondere karakter van ontwikkelingssamenwerking als een autonoom beleidsterrein op het gebied van externe betrekkingen kan worden beschermd; dringt erop aan, overeenkomstig de toezegging van de lidstaten op de Europese Raad van 29-30 oktober 2009, dat steun voor de aanpassing aan de klimaatverandering de strijd tegen armoede en het verder werken aan de MDG's niet ondermijnt of in gevaar brengt, en dat de schaarse ODA-middelen die beschikbaar zijn voor terugdringing van armoede niet worden gebruikt voor doelstellingen die niet bijdragen tot de ontwikkeling van ontwikkelingslanden; benadrukt dat de definitie van ODA door de OESO niet moet worden gewijzigd; roept de Commissie op ervoor te zorgen dat door de EU gefinancierde projecten niet in tegenspraak zijn met de wereldwijde inspanningen tegen klimaatverandering en dat al deze projecten klimaatbestendig zijn, met name grote infrastructuurprojecten of projecten op kleine eilanden, die het eerst te lijden zullen hebben van de gevolgen van klimaatverandering;

16.

spreekt de zorg uit dat, nu sprake is van ernstige begrotingsrestricties, sterk de nadruk wordt gelegd op investeringen door de private sector als manier om meer ontwikkelingsfinanciering te verkrijgen; wijst erop dat ontwikkelingssamenwerking - naast humanitaire hulp - het enige gebied van extern optreden is dat niet is ontwikkeld om EU-belangen te dienen, maar om op te komen van de belangen van de meest gemarginaliseerde en kwetsbaarste bevolkingsgroepen op aarde; verzoekt de Commissie er daarom voor te zorgen dat overheidsmiddelen die worden gebruikt ter ondersteuning van investeringen van de private sector in het Zuiden niet worden onttrokken aan sectoren die nu al te weinig steun krijgen (zoals het geval is bij de programma’s voor niet-overheidsactoren en plaatselijke overheden), en dat deze steun daadwerkelijke ontwikkeling van de binnenlandse private sector en van het MKB in landen met een laag inkomen mogelijk maakt;

17.

meent eveneens dat een gedifferentieerde benadering van de gevarieerde groep ontwikkelingslanden noodzakelijk is, en dat traditionele financiële hulp minder relevant kan worden voor opkomende landen; is van mening dat hulp voor opkomende landen, naast het bevorderen van duurzame economische groei, nog altijd gericht moet zijn op versterking van het fiscaal beleid van het partnerland en bevordering van de mobilisering van binnenlandse ontvangsten, hetgeen moet leiden tot terugdringing van armoede en van de afhankelijkheid van hulp;

18.

dringt er bij de Commissie op aan om ontwikkelingslanden en opkomende landen intensiever te steunen bij belastinghervormingen, zodat zij effectieve, efficiënte, eerlijke en duurzame belastingstelsels kunnen opbouwen; roept de Commissie op de beginselen van goed bestuur op belastinggebied daadwerkelijk te integreren in de programmering, uitvoering en controle van landen- en regionalestrategiedocumenten, en daarnaast de nodige maatregelen te nemen om per land verslaggeving door multinationale bedrijven af te dwingen;

19.

benadrukt dat het toekomstige instrument voor ontwikkelingssamenwerking van toepassing moet blijven op alle landen van de geografische regio's die op grond van de OESO/DAC-lijst van ontwikkelingslanden onder dit instrument vallen;

20.

roept op tot meer coördinatie tussen de Commissie en de lidstaten, zodat wordt voldaan aan de bepaling in artikel 210 VWEU, en steunt de opstelling van gezamenlijke Europese strategiedocumenten; is van mening dat alle EU-programmeringsdocumenten voor elk land en elke regio gedetailleerde en actuele donormatrices moet bevatten, naast een speciaal hoofdstuk over de doeltreffendheid van EU-hulp waarin wordt aangegeven welke maatregelen zijn genomen met het oog op meer coördinatie tussen donoren, harmonisatie en onderlinge aanvulling, alsook met het oog op verbetering van de arbeidsdeling tussen donoren, en vooral tussen EU-lidstaten;

21.

herhaalt zijn verzoek het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) op te nemen in de EU-begroting, hetgeen de procedures zal vereenvoudigen en de doeltreffendheid en efficiëntie van Europese hulp zal vergroten; wijst er met klem op dat dit niet mag leiden tot eventuele verlaging van de globale financiële middelen die op EU-niveau worden uitgetrokken voor het DCI en het EOF, of van de totale middelen die op EU-niveau voor ODA worden uitgetrokken;

22.

is van mening dat meer steun moet worden verstrekt aan kwetsbare groepen (vrouwen, mensen met een handicap, jongeren, werklozen, inheemse volken), aan gendermainstreaming, en aan de aanpak van andere transversale vraagstukken; dringt erop aan dat het instrument dat het DCI opvolgt in de programmeringsdocumenten heldere benchmarks verplicht stelt, zodat het effect van EU-maatregelen op deze gebieden kan worden gemeten;

23.

benadrukt dat betrokkenheid van plaatselijke overheden bij het ontwikkelingsbeleid onmisbaar is om de MDG's te verwezenlijken en een goed bestuur te garanderen; roept met name in herinnering dat plaatselijke overheden een cruciale rol spelen op terreinen als onderwijs, de bestrijding van honger, volksgezondheid, water, riolering, sociale cohesie, plaatselijke economische ontwikkeling, enz.; acht het daarom van groot belang om hen - overeenkomstig het beginsel van eigen verantwoordelijkheid voor het ontwikkelingsproces - een grotere rol te laten spelen in het nieuwe financiële instrument;

24.

benadrukt dat de Commissie, EDEO, niet-overheidsactoren en plaatselijke overheden een regelmatige en gestructureerde dialoog moeten voeren over de programmering, tenuitvoerlegging en evaluatie van strategiedocumenten; benadrukt daarom dat bij de opstelling van nieuwe financiële instrumenten rekening moet worden gehouden met de conclusies van de gestructureerde dialoog;

25.

onderstreept dat flexibele bepalingen nodig zijn op grond waarvan de EU kan reageren op veranderende behoeften en prioriteiten; stelt voor te onderzoeken of het EOF-model, op grond waarvan landen een beperkte hoeveelheid onvoorziene hulp krijgen toegewezen, kan dienen als model voor het toekomstige instrument voor ontwikkelingssamenwerking; benadrukt dat fondsen die op een flexibeler manier worden gebruikt, wel echte ontwikkelingsdoelstellingen moeten nastreven;

26.

is van mening dat het nieuwe instrument voor ontwikkelingssamenwerking als basis moet dienen voor doelgerichte en flexibeler hulp bij onstabiele situaties; meent dat de nieuwe financiële structuur moet bijdragen aan een goede samenhang tussen noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling door middel van flexibele financieringsmechanismen die elkaar aanvullen;

Toekomstperspectieven: geografische en thematische programma's

27.

verlangt dat 20 % van de uitgaven in het kader van geografische programma's wordt bestemd voor basale sociale diensten zoals gedefinieerd in de MDG's van de Verenigde Naties (indicator 8.2 voor doelstelling 8: ‧Een wereldwijd partnerschap voor ontwikkeling opzetten‧);

28.

verzoekt met klem alleen op grond van strenge criteria begrotingssteun toe te kennen; benadrukt dat de Commissie moet afzien van begrotingssteun in landen waar transparantie van overheidsuitgaven niet kan worden gegarandeerd; verlangt dat begrotingssteun altijd vergezeld gaat van maatregelen ter ontwikkeling van de parlementaire controle en auditcapaciteit in het ontvangende land, dat wordt gezorgd voor meer transparantie en betere toegang van het publiek tot informatie, en dat het maatschappelijk middenveld wordt betrokken bij het toezicht op begrotingssteun;

29.

erkent dat het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol speelt in het ontwikkelingsproces door bijvoorbeeld te fungeren als waakhond die erop toeziet dat de overheid verantwoording aflegt; dringt er daarom op aan het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden voldoende middelen toe te kennen;

30.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om een omvattende financiële analyse op te stellen van de begrotingssteun in het algemeen, de steun per sector, de steun per project en alle overige steun die aan plaatselijke overheden is verstrekt; onderstreept dat dit totaalbeeld zou zorgen voor consistentere steun aan plaatselijke overheden en een beter bestuur in partnerlanden;

31.

merkt op dat alle thematische programma's binnen het DCI relevant zijn gebleken en benadrukt dat het van groot belang is zowel thematische als geografische programma’s te handhaven, verzoekt evenwel de aandacht enigszins te verleggen in verband met nieuwe uitdagingen, zoals de wereldwijde financiële en economische crisis, de wereldwijde voedselcrisis, klimaatverandering en de speciale behoeften van kwetsbare staten en staten die zich in een overgangsfase bevinden;

32.

wijst erop dat migratie een terrein is waar samenhangend ontwikkelingsbeleid duidelijk prioriteit moet krijgen boven kortetermijnoverwegingen van de EU, die meestal gericht zijn op het bestrijden van illegale immigratie; benadrukt dat ontwikkelingsfondsen voor migratie niet gebruikt mogen worden voor intensievere grensbewaking en bestrijding van illegale immigratie; staat erop dat een eventueel toekomstig thematisch programma voor migratie volledig in overeenstemming moet zijn met de ontwikkelingsdoelstellingen van de EU, en dat basisfinanciering in het kader van dit programma moet voldoen aan de ODA-criteria voor subsidiabiliteit; benadrukt met name dat projecten in verband met Zuid-Zuid-migratie prioriteit moeten krijgen binnen het thematische programma;

33.

benadrukt dat een nieuw thematisch programma onder het motto ‧Investeren in mensen‧ gericht moet zijn op het halen van de MDG's waarvan de realisering nog het verst weg is, maar zich daar niet toe moet beperken, en bijzondere aandacht moet besteden aan landen en regio’s met kritieke MDG-indicatoren; onderstreept dat basisonderwijs en alfabetisering de beginpunten zijn van het bewustwordingsproces en van het nemen van eigen verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling; verlangt daarom dat het programma zich ook toespitst op onderwijs als een instrument om emancipatie en participatie te realiseren;

34.

is van mening dat het nieuwe instrument moet zorgen voor een gedifferentieerde benadering van de financiering van organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden, en tevens moet voorkomen dat een nutteloze concurrentiestrijd tussen deze twee typen actoren ontstaat; onderstreept dat het probleem van overmatige deelname aan het huidige programma moet worden aangepakt; verlangt dat de uitkomsten van de gestructureerde dialoog volledig worden weerspiegeld in het toekomstige thematische programma en in de voorgestelde wijzen van steunverlening;

35.

wijst erop dat het feit dat niet wordt erkend welke bijdrage het milieu, natuurlijke hulpbronnen en ecosystemen leveren aan de menselijke ontwikkeling een van de redenen is waarom de MDG's niet zijn gehaald; stelt met bezorgdheid vast dat in het kader van de huidige Europese ODA slechts 3 % van de totale uitgaven wordt besteed aan milieuproblemen; meent dat een extra probleem is ontstaan door het feit dat een deel van de steun van de EU en de lidstaten aan ontwikkelingslanden geïnvesteerd wordt in projecten die klimaatverandering bevorderen in plaats van deze te bestrijden; benadrukt dat op het gebied van klimaatverandering meer samenhang in het ontwikkelingsbeleid is vereist, vooral met betrekking tot de financiering van klimaatbeschermingsmaatregelen en de integratie van uit de klimaatverandering voortvloeiende vraagstukken in de EU-ontwikkelingssamenwerking;

36.

wijst erop dat de Rekenkamer in speciaal verslag nr. 6/2006 heeft geconcludeerd dat de EU sinds 2001 slechts beperkte vooruitgang heeft geboekt bij de integratie van milieuvraagstukken in de ontwikkelingssamenwerking omdat in de landenstrategiedocumenten onvoldoende rekening is gehouden met milieukwesties; roept de Commissie daarom op te zorgen voor betere integratie en monitoring van milieuvraagstukken in het hele externe beleid en in alle financiële instrumenten, met name in het licht van de huidige uitdagingen op het gebied van klimaatverandering en het verlies van biodiversiteit;

37.

herhaalt dat artikel 290 VWEU volledig van toepassing is op het DCI, en wijst er daarom nogmaals op dat toepassing van de procedure voor gedelegeerde handelingen verplicht is voor besluiten die voldoen aan de criteria van artikel 290 VWEU, zoals vaststelling van algemene doelstellingen, prioriteiten, verwachte resultaten en toewijzing van middelen;

*

* *

38.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, en aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.

(2)  PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1.

(3)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(4)  Bijlage bij de mededeling van 24.10.2006 van de Commissie aan het Europees Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad inzake de goedkeuring van een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (COM(2006)0628).

(5)  Geregistreerd als comitologiedocument nr. CMT-2007-1709 – bijlage geregistreerd als comitologiedocument nr. CMT-2007-1709-2.

(6)  Geregistreerd als comitologiedocument nr. CMT-2007-1709-3.

(7)  DCD/DAC (2007) 39/definitief van 4.9.2007, 145 pagina's.

(8)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 62.

(9)  PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30.

(10)  PB C 287 E van 29.11.2007, blz. 507.

(11)  PB C 125 E van 22.5.2008, blz. 213.

(12)  PB C 146 van 12.6.2008, blz. 337.

(13)  PB C 175 E van 10.7.2008, blz. 595.

(14)  PB C 263 E van 16.10.2008, blz. 624.

(15)  PB C 294 E van 3.12.2009, blz. 19.

(16)  PB C 301 E van 13.12.2007, blz. 249.

(17)  PB C 212 E van 5.8.2010, blz. 8.

(18)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0032.

(19)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0030.

(20)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0033.

(21)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(22)  Zie OESO/DAC: ‧Reporting Directives for the Creditor Reporting System‧.


Top