EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009IP0385

Jaarverslag over de mensenrechten in de wereld in 2008 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie Resolutie van het Europees Parlement van 7 mei 2009 over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld in 2008 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie (2008/2336(INI))

OJ C 212E, 5.8.2010, p. 60–81 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

5.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 212/60


Donderdag, 7 mei 2009
Jaarverslag over de mensenrechten in de wereld in 2008 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie

P6_TA(2009)0385

Resolutie van het Europees Parlement van 7 mei 2009 over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld in 2008 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie (2008/2336(INI))

2010/C 212 E/11

Het Europees Parlement,

gezien het tiende jaarverslag van de EU over de mensenrechten 2008 (Raadsdocument 14146/1/2008),

gelet op de artikelen 3, 6, 11, 13 en 19 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 177 en 300 van het EG-Verdrag,

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens en alle relevante internationale mensenrechtenverdragen (1),

gezien het Handvest van de Verenigde Naties,

gezien alle mensenrechtenverdragen van de Verenigde Naties en de daartoe behorende facultatieve protocollen,

gezien de regionale instrumenten voor de verdediging van de rechten van de mens, in het bijzonder het Afrikaanse Handvest voor de rechten van de mens en de volkeren, het facultatieve protocol over de rechten van vrouwen in Afrika, het Amerikaanse Verdrag inzake de rechten van de mens en het Arabische Handvest inzake de rechten van de mens,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 januari 2009 over de situatie in de Gazastrook (2) en gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 27 januari 2009 over het vredesproces in het Midden-Oosten,

gezien de inwerkintreding op 1 juli 2002 van het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof (ICC) en onder verwijzing naar de resoluties van het Parlement met betrekking tot dat Internationaal Strafhof (3),

gezien het Verdrag inzake de bestrijding van mensenhandel van de Raad van Europa en het plan van de Europese Unie van 2005 inzake de beste praktijken, normen en procedures bij de voorkoming en bestrijding van mensenhandel (4),

gezien Protocol nr. 13 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), inzake de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het daarbij behorende facultatieve protocol,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (5),

gelet op de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst en de herziening daarvan (6),

gelet op Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld (7) (het Europees Instrument voor Democratie en Mensenrechten of EIDHR),

onder verwijzing naar zijn vorige resoluties over de mensenrechten in de wereld,

onder verwijzing naar zijn resoluties over de vijfde en zevende vergadering van de Mensenrechtenraad van de VN (UNHRC), aangenomen op respectievelijk 7 juni 2007 (8) en 21 februari 2008 (9), en over de resultaten van het overleg over deze Mensenrechtenraad,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 februari 2006 over de mensenrechten- en de democratieclausule in door de Europese Unie gesloten overeenkomsten (10),

onder verwijzing naar zijn resoluties van 1 februari 2007 (11) en 26 april 2007 (12) over het initiatief voor een wereldwijd moratorium op de doodstraf en gezien resolutie 62/149 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 18 december 2007 over een moratorium op de toepassing van de doodstraf,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 september 2001 over genitale verminking (13), die stelt dat iedere vorm van vrouwenbesnijdenis, hoe minimiem ook, een vorm van geweld tegen vrouwen inhoudt en tevens een schending van hun grondrechten vormt,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 september 2007 over het functioneren van de mensenrechtendialogen en de raadplegingen over mensenrechten met derde landen (14), met inbegrip van vrouwenrechten, die in alle mensenrechtendialogen expliciet aan de orde moeten worden gesteld,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 september 2008 over de evaluatie van sancties van de EU als deel van optreden en beleid van de EU op het gebied van mensenrechten (15),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 januari 2008 over de mededeling „Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind” (16),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 juli 2006 over vrijheid van meningsuiting op internet (17),

onder verwijzing naar alle door het Parlement aangenomen resoluties over urgente gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat,

gezien het in december 2007 in Lissabon gehouden Europees forum van NGO's over mensenrechten,

gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat werd ondertekend door de Europese Gemeenschap en de meerderheid van haar lidstaten op 30 maart 2007 en dat de verplichting bevat om rekening te houden met de belangen en behoeftes van personen met een handicap bij acties op het gebied van mensenrechten ten aanzien van derde landen,

gezien de verklaring van de VN inzake mensenrechtenactivisten en de activiteiten van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties inzake de situatie van mensenrechtenactivisten,

gezien het in december 2006 goedgekeurde Internationale Verdrag ter bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning,

gezien de richtsnoeren van de Europese Unie inzake de bevordering van de naleving van het internationale humanitaire recht (18), inzake kinderen in gewapende conflicten en mensenrechtenactivisten, evenals de doodstraf, marteling en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandelingen, mensenrechtendialogen met derde landen, de bevordering en de bescherming van de rechten van het kind, geweld tegen vrouwen en de strijd tegen alle vormen van vrouwendiscriminatie,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 8 mei 2008 betreffende verkiezingswaarnemingsmissies van de EU: doelstellingen, praktijken en uitdagingen voor de toekomst (19),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 januari 2009 over de ontwikkeling van de VN-Raad voor de mensenrechten en de rol van de EU (20),

gelet op de artikelen 45 en 112, lid 2, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0264/2009),

A.

overwegende dat mensenrechten en de bescherming daarvan afhankelijk zijn van de erkenning van de menselijke waardigheid; er in dit verband aan herinnerend dat de inleidende woorden van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens luiden: „erkenning van de inherente waardigheid en van de gelijke en onvervreemdbare rechten van alle leden van de mensengemeenschap [is de] grondslag (…) voor de vrijheid, gerechtigheid en vrede in de wereld”,

B.

overwegende dat gerechtigheid, vrijheid, democratie en de rechtsstaat voortkomen uit de oprechte erkenning van de menselijke waardigheid; overwegende voorts dat deze erkenning de basis van alle mensenrechten is,

C.

overwegende dat het tiende jaarverslag van de Europese Unie over de mensenrechten 2008, opgesteld door de Raad en de Commissie, een algemeen overzicht biedt van de activiteiten van de instellingen van de EU op het gebied van mensenrechten, zowel binnen als buiten de Europese Unie,

D.

overwegende dat deze resolutie tot doel heeft de mensenrechtenactiviteiten van de Commissie, de Raad en het Parlement te onderzoeken, beoordelen en, in specifieke gevallen, van opbouwende kritiek te voorzien,

E.

overwegende dat de interne mensenrechtensituatie van de Europese Unie directe gevolgen heeft voor haar geloofwaardigheid en de mogelijkheid om een daadkrachtig extern mensenrechtenbeleid ten uitvoer te leggen,

F.

overwegende dat meer aandacht moet worden besteed aan het eerbiedigen van de meest fundamentele mensenrechten, in het bijzonder politieke rechten, bij het overleg over en de tenuitvoerlegging van bilaterale of regionale handelsovereenkomsten, ook die welke worden gesloten met belangrijke handelspartners,

G.

overwegende dat de mensenrechtenclausules in de door de Europese Unie en haar derde-landenpartners ondertekende akkoorden moet worden nageleefd,

H.

overwegende dat beleidsmaatregelen die mensenrechten bevorderen in verschillende delen van de wereld nog steeds onder druk staan, aangezien schendingen van de mensenrechten onvermijdelijk hand in hand gaan met pogingen van de schenders om de impact van elk soort mensenrechtenbeleid te beperken, met name in landen waar mensenrechtenschendingen cruciaal zijn voor de instandhouding van een ondemocratische regering,

1.

is van oordeel dat de EU zich moet inzetten voor een coherent en consequent beleid waarin mensenrechten over de hele wereld worden gewaarborgd en bevorderd en benadrukt de noodzaak van een efficiëntere toepassing van een dergelijk beleid;

2.

herhaalt zijn overtuiging dat het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU (GBVB) moet worden versterkt, teneinde een verbetering van de bevordering van de mensenrechten teweeg te brengen, en dat het noodzakelijk is ervoor te zorgen dat de bevordering van de mensenrechten als een van de belangrijkste doelstellingen van het GBVB, zoals bepaald in artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, strikt ten uitvoer wordt gelegd in de dialogen en betrekkingen van de EU-instellingen met iedere staat ter wereld;

3.

verzoekt de Raad en de Commissie om meer te doen teneinde de capaciteit van de Europese Unie om snel te kunnen reageren op mensenrechtenschendingen door derde landen te verbeteren; benadrukt de belangrijke rol van de EU op het gebied van mensenrechten in de wereld van vandaag en de hogere verwachtingen op dit gebied; verzoekt om, wat het naleven van de mensenrechten betreft, eenzelfde opstelling voor zowel het buitenlandse beleid van de EU als het beleid dat zij binnen haar grenzen ontwikkelt;

4.

verzoekt zoveel mogelijk toezicht te blijven houden op de eerbiediging van de mensenrechtenclausule in de akkoorden van de Europese Unie met derde landen, evenals om het systematisch opnemen van dergelijke clausules in nieuwe akkoorden; wijst erop dat de mensenrechtenclausule als essentieel element van toepassing moet zijn op alle bepalingen van het akkoord; herhaalt zijn verzoek deze clausule systematisch te koppelen aan een volwaardig uitvoeringsmechanisme;

Jaarverslag van de EU over de mensenrechten 2008

5.

onderstreept de relevantie van het jaarverslag over de mensenrechten van de Europese Unie bij het analyseren en beoordelen van het mensenrechtenbeleid van de EU en erkent dat de activiteiten van de EU-instellingen op dit gebied een belangrijke positieve rol spelen;

6.

herhaalt zijn verzoek om meer en betere informatie voor een beoordeling van beleidsmaatregelen en is van oordeel dat elementen en richtsnoeren moeten worden voorgesteld om de algemene aanpak te verbeteren, eventuele tegenstrijdigheden tot een minimum te beperken en de beleidsprioriteiten per land aan te passen, met het oog op de goedkeuring van de landenstrategie over mensenrechten, of in ieder geval een hoofdstuk over mensenrechten in de landenstrategiedocumenten; herhaalt zijn verzoek om een regelmatige, periodieke beoordeling van het gebruik en de resultaten van beleidsmaatregelen, instrumenten en initiatieven op het gebied van mensenrechten van de EU in derde landen; verzoekt de Raad en de Commissie specifieke, meetbare indicatoren en benchmarks te ontwikkelen om de effectiviteit van dit beleid te meten;

7.

is ingenomen met de openbare presentatie van het verslag van de Raad en de Commissie van 2008 op de vergadering van de Subcommissie mensenrechten van het Europees Parlement van 4 november 2008, die samenviel met het jaar van de 60ste verjaardag van de Verklaring van de rechten van de mens van 10 december 1948, en de presentatie ervan op dezelfde dag als de uitreiking van zijn jaarlijkse Sacharovprijs voor de vrijheid van denken aan Hu Jia uit China;

8.

verzoekt de Raad en de Commissie opnieuw aan te geven wat de „landen van bijzondere zorg”, waar het zeer moeilijk is om mensenrechten te bevorderen, alsook de landen waarin de mensenrechten worden geschonden, zijn; verzoekt daarom tevens criteria op te stellen volgens welke de mensenrechtensituatie in verschillende landen kan worden beoordeeld, zodat specifieke beleidsprioriteiten kunnen worden opgesteld;

9.

verzoekt de Raad en de Commissie om meer inspanningen teneinde het jaarverslag over de mensenrechten onder een zo groot mogelijk publiek te verspreiden; verzoekt tevens om de uitvoering van publieke informatiecampagnes waardoor de rol van de Europese Unie op dit gebied zichtbaarder wordt;

10.

verzoekt de Raad en de Commissie regelmatig studies te verrichten naar de impact van mensenrechtenmaatregelen van de Europese Unie op de samenleving, en de bekendheid van de samenleving met die maatregelen;

11.

is van oordeel dat het verslag aantoont dat de Europese Unie, ondanks het feit dat er in een aantal verschillende lidstaten onderzoeken zijn gedaan, geen beoordeling heeft uitgevoerd van de maatregelen van de lidstaten met betrekking tot het beleid van de regering van de Verenigde Staten onder George Bush in het kader van de strijd tegen het terrorisme;

12.

roept de Raad er overeenkomstig de in april 2008 unaniem door het Peruviaanse congres aangenomen resolutie toe op zich te beraden over de opneming van de Movimiento Revolucionario Túpac Amaru (MRTA) in de Europese lijst van terroristische organisaties;

13.

wijst erop dat immigratiebeleid naar de mening van grote groepen van de bevolking over de hele wereld bepalend is voor de geloofwaardigheid van het buitenlands beleid van de Europese Unie op het gebied van mensenrechten;

Activiteiten van de Raad en de Commissie op het gebied van mensenrechten in internationale fora

14.

is van oordeel dat een kwantitatieve en een kwalitatieve verbetering van het mensenrechtensecretariaat van de Raad de Europese Unie de mogelijkheid zou bieden zich meer te profileren bij het bevorderen en waarborgen van respect voor de mensenrechten in haar buitenlands beleid; verwacht dat een toekomstige benoeming van een hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, die tevens vice-voorzitter van de Commissie zou zijn, de samenhang en de daadkracht van de EU aanzienlijk zal vergroten, indien het Verdrag van Lissabon van kracht zou worden;

15.

is van oordeel dat het essentieel is dat alle speciale vertegenwoordigers van de Europese Unie, gezien het belang van mensenrechtenkwesties in conflict- en postconflictsituaties, in de toekomst een mandaat krijgen waarin specifiek melding wordt gemaakt van het bevorderen en waarborgen van de eerbiediging van mensenrechten;

16.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om EU-lidstaten en derde landen waarmee thans wordt onderhandeld over toekomstige toetreding of de intensivering van hun betrekkingen, aan te sporen alle fundamentele mensenrechtenverdragen van de Verenigde Naties en de Raad van Europa, evenals de daarbij behorende facultatieve protocollen, te ondertekenen en te ratificeren en mee te werken aan internationale mensenrechtenprocedures en -mechanismen; verzoekt met name een kaderovereenkomst te sluiten tussen de Europese Unie en de UNHCR teneinde de ratificatie en tenuitvoerlegging van de VN-Verdragen door alle lidstaten te bevorderen;

17.

verzoekt de Raad en de Commissie om voortzetting van hun krachtige inspanningen om universele ratificatie van het Statuut van Rome, evenals de goedkeuring van de vereiste nationale uitvoeringswetgeving, overeenkomstig Gemeenschappelijk Standpunt 2003/444/GBVB van de Raad van 16 juni 2003 betreffende het Internationaal Strafhof (21) en het actieplan van 2004 als follow-up van het Gemeenschappelijk Standpunt, te bevorderen; verzoekt deze inspanningen uit te breiden tot ratificatie en tenuitvoerlegging van de overeenkomst inzake de voorrechten en immuniteiten van het ICC, wat een belangrijk operationeel instrument voor het Strafhof is; is ingenomen met het feit dat de ratificaties van het Statuut van Rome door Madagaskar, de Cookeilanden en Suriname in 2008 het totaal aantal lidstaten in juli 2008 op 108 heeft gebracht; eist dat Tsjechië, als enige lidstaat die het Statuut van Rome nog niet heeft geratificeerd, dit onverwijld alsnog doet (22); dringt er bij Roemenië op aan zijn bilaterale immuniteitsovereenkomst met de Verenigde Staten te herroepen;

18.

verzoekt alle EU-voorzitterschappen om op alle EU-toppen en bij alle EU-dialogen met derde landen, inclusief de Europees-Russische top en de dialogen met China, op het belang van samenwerking met het ICC te wijzen, en dringt er bij alle EU-lidstaten op aan de samenwerking met het Strafhof te intensiveren en bilaterale overeenkomsten te sluiten inzake de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en de bescherming van getuigen en slachtoffers; erkent voorts de Overeenkomst tussen de EU en het ICC inzake samenwerking en bijstand, en doet op basis daarvan een oproep aan de EU en haar lidstaten om het Strafhof bij lopende zaken alle noodzakelijke bijstand te geven, inclusief ondersteuning in het veld; verwelkomt in dit verband de bijstand van België en Portugal bij de arrestatie van Jean-Pierre Bemba en zijn uitlevering aan het Strafhof in mei 2008;

19.

roept op tot spoedige ratificatie door de Europese Gemeenschap en haar lidstaten van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap; dringt erop aan het facultatieve protocol daarbij als een integraal onderdeel van het verdrag te beschouwen en verzoekt om gelijktijdige tenuitvoerlegging van het verdrag en het protocol (23);

20.

benadrukt dat de actieve betrokkenheid van de Europese Unie en haar lidstaten op het gebied van democratie- en mensenrechtenkwesties verder moet worden opgevoerd voor wat betreft de deelname van de lidstaten aan verschillende internationale fora in 2009, met inbegrip van het werk van de UNHRC, de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, de ministerraad van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en de Raad van Europa;

21.

is verheugd over de door het EIDHR gefinancierde conferentie voor mensenrechtenactivisten, die plaatsvond in het Europees Parlement in Brussel op 7 en 8 oktober 2008, als een belangrijk interinstitutioneel initiatief van de Commissie, het Europees Parlement, de Commissie en de Verenigde Naties, ter viering van de 60ste verjaardag van de Universele Verklaring van de rechten van de mens;

22.

is verheugd over de samenwerking tussen de Europese Unie en de Raad van Europa in het kader van een in mei 2007 ondertekend memorandum van overeenstemming; is verheugd over het feit dat op 23 oktober 2007 en 10 maart 2008 vierpartijenbijeenkomsten zijn gehouden tussen het EU-voorzitterschap, de Commissie, de secretaris-generaal van de Raad van Europa en de voorzitter van het Comité van Ministers van de Raad van Europa; bevestigt opnieuw de noodzaak om de samenwerking op het gebied van mensenrechten, de rechtsstaat en pluriforme democratie, welke waarden beide organisaties, en tevens alle EU-lidstaten, gemeen hebben, nog verder te bevorderen;

23.

is verheugd over de op 18 juni 2008 ondertekende overeenkomst tussen de Commissie en de Raad van Europa inzake samenwerking binnen het Europees Bureau voor de grondrechten; wijst erop dat de overeenkomst bepalingen bevat over het beleggen van reguliere vergaderingen, de uitwisseling van informatie en de coördinatie van activiteiten;

24.

is verheugd over het feit dat het verdrag over clusterwapens is goedgekeurd door de diplomatieke conferentie van Dublin, die plaatsvond van 19 tot 30 mei 2008; uit zijn zorg over het feit dat niet alle EU-lidstaten het verdrag hebben ondertekend op de ondertekeningsconferentie in Oslo op 3 december 2008, en verzoekt hen dat zo spoedig mogelijk te doen (24); merkt op dat het verdrag een onmiddellijk en onvoorwaardelijk verbod op alle clusterwapens die onaanvaardbaar letsel onder burgers veroorzaken, oplegt;

25.

verwelkomt de samenwerking met Servië bij de arrestatie en overdracht van Radovan Karadžić aan het Internationale Tribunaal voor het voormalige Joegoslavië (ICTY); wijst er met bezorgdheid op dat Ratko Mladić en Goran Hadžić nog steeds niet zijn opgepakt en voor berechting zijn overgedragen aan het ICTY; verzoekt de Servische autoriteiten in dit verband om volledige samenwerking met het ICTY te waarborgen, zodat alle overgebleven aangeklaagde personen kunnen worden aangehouden en overgedragen, teneinde het pad te effenen naar de ratificatie van de stabilisatie- en associatieovereenkomst;

26.

dringt er bij alle lidstaten op aan hun volledige medewerking te verlenen aan internationale strafrechtmechanismen, met name bij het voor de rechter brengen van voortvluchtigen; uit zijn grote bezorgdheid over het halstarrig nalaten van Soedan om Ahmad Muhammad Harun („Ahmad Harun”) en Ali Muhammad Ali Abd-Al-Rahman („Ali Kushayb”) te arresteren en over te dragen aan het Internationaal Strafhof, waarmee het verzuimt de verplichtingen na te komen die volgens resolutie 1593 (2005) van de VN-Veiligheidsraad op het land rusten; veroordeelt ten zeerste de represailles van Sudan na de uitvaardiging van een arrestatiebevel tegen president al-Bashir door het ICC, en toont zich ten zeerste verontrust over het recente harde politieoptreden tegen mensenrechtenactivisten, wat in juni leidde tot de arrestatie van Mohammed el-Sari, die is veroordeeld tot zeventien jaar gevangenisstraf voor samenwerking met het ICC; verwelkomt de vrijlating van Hassan al-Turabi, leider van de belangrijkste oppositiegroep, de Popular Congress Party, na twee maanden gevangenschap, voor zijn openlijke oproep aan president al-Bashir om zijn politieke verantwoordelijkheid voor de misdaden in Darfur te nemen; herinnert tenslotte aan zijn resolutie van 22 mei 2008 betreffende Sudan en het Internationaal Strafhof (25) en doet opnieuw een oproep aan de EU-voorzitterschappen en de lidstaten om de eigen woorden gestand te doen zoals die tot uitdrukking zijn gebracht in de EU-verklaring van maart 2008 en de conclusies van de Raad over Sudan van juni 2008, waarin staat dat de EU „bereid (is) maatregelen te overwegen tegen personen die niet met het Internationaal Strafhof samenwerken, mocht de verplichting krachtens resolutie 1593 van de VN-Veiligheidsraad inzake samenwerking met het Strafhof nog steeds verzaakt worden”;

27.

verwelkomt de opening op 26 januari 2009 van het allereerste proces van het ICC en wel tegen Thomas Lubanga van de Democratische Republiek Congo (DRC) en merkt op dat het tevens het eerste proces in de geschiedenis van het internationaal strafrecht is waaraan de slachtoffers actief deelnemen; dringt in dit verband bij het ICC aan op intensivering van zijn voorlichtingsinspanningen om gemeenschappen in crisislanden tot constructieve interactie met het ICC te bewegen, en meer in het bijzonder om begrip en steun voor zijn mandaat te bevorderen, verwachtingen te sturen en die gemeenschappen in staat te stellen de internationale strafrechtspraak te volgen en begrijpen; is verheugd over de samenwerking van de DRC bij de overdracht van Thomas Lubanga, Germain Katanga en Mathieu Ngudjolo aan het ICC; betreurt echter dat het arrestatiebevel van het ICC tegen Bosco Ntaganda nog niet ten uitvoer is gelegd en doet een oproep aan de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen om in zijn komende bijeenkomsten de onmiddellijke arrestatie van Bosco Ntaganda en zijn uitlevering aan het ICC te eisen; constateert met bezorgdheid dat de toch al explosieve situatie in de DRC verder is gedestabiliseerd door de nieuwe aanvallen van het Verzetsleger van de Heer, dat tussen 24 december 2008 en 13 januari 2009 in het noorden van het land ten minste 620 burgers afslachtte en meer dan 160 kinderen ontvoerde; benadrukt daarom dat het dringend noodzakelijk is dat de bevelhebbers van het Verzetsleger van de Heer worden gearresteerd, zoals het Parlement vordert in zijn resolutie van 21 oktober 2008 over dagvaarding en vervolging van Joseph Kony door het Internationaal Strafhof (26); is bezorgd over het feit dat de arrestatiebevelen van het ICC voor vier leden van het Verzetsleger van de Heer in Oeganda nog steeds niet ten uitvoer zijn gelegd;

28.

neemt met tevredenheid kennis van de eerste veelbelovende verklaringen over het ICC door de nieuwe Amerikaanse regering, die erkent dat het „ernaar uitziet dat het ICC een belangrijk en geloofwaardig instrument wordt voor het aansprakelijk stellen van de hooggeplaatste leidinggevenden die verantwoordelijk zijn voor in Congo, Uganda en Darfur begane wreedheden” (27), en roept de Verenigde Staten op alsnog te ondertekenen en bij het ICC betrokken te blijven, met name door samenwerking in situaties die het onderwerp zijn van een (voorlopig) onderzoek van het ICC;

29.

neemt nogmaals met tevredenheid kennis van de goedkeuring door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van de Verklaring van de rechten van inheemse volken, die een kader biedt waarbinnen staten de rechten van inheemse volkeren zonder uitsluiting of discriminatie kunnen beschermen en bevorderen; dringt er daarom bij de Commissie op aan verder te gaan met de tenuitvoerlegging van de Verklaring, met name via het EIDHR, en in het bijzonder alle lidstaten te verzoeken verdrag 169 van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) inzake inheemse en tribale volkeren zo spoedig mogelijk te ratificeren, dat de beginselen in bovengenoemde verklaring ondersteunt met een juridisch bindend instrument; is echter verheugd over de activiteiten van de Commissie gericht op inheemse volkeren en juicht het project getiteld „Bevordering van de rechten van inheemse en tribale volkeren door middel van juridisch advies, capaciteitsopbouw en dialoog” toe, dat is gestart als project onder gezamenlijk beheer van de Commissie en de ILO; merkt op dat bijna twintig jaar na de inwerkingtreding van het ILO-Verdrag het slechts door drie lidstaten is geratificeerd, namelijk Denemarken, Nederland en Spanje; moedigt daarom initiatieven aan om de bewustwording van dit belangrijke wetgevingsinstrument te vergroten en de effectiviteit ervan over de hele wereld te vergroten door ervoor te zorgen dat alle lidstaten het ratificeren;

30.

herhaalt zijn verzoek om de ontwikkeling van een Europese kaderstrategie inzake Roma, gezien de bijzondere situatie van Roma-gemeenschappen in de Europese Unie, in de kandidaat-landen en in de landen die betrokken zijn bij het stabilisatie- en associatieproces; uit haar tevredenheid over de eerste „EU-Roma top” van de Commissie, die plaatsvond in september 2008 onder gezamenlijke auspiciën van de voorzitter van de Commissie en het Franse voorzitterschap en die tot doel had een krachtig engagement tot stand te brengen om concrete problemen aan te pakken en voor mechanismes die moeten leiden tot een beter begrip van de situatie van Roma in heel Europa te zorgen;

31.

juicht het toe dat er op de herzieningsconferentie van Durban op 21 april 2009 overeenstemming is bereikt over een slotdocument als follow-up van de Wereldconferentie tegen racisme, dat onder andere voorziet in de volledige bescherming van het recht op vrije meningsuiting, zoals dat in het internationale recht is gedefinieerd, onderschrijft en steunt de oproep tot bescherming van de rechten van migranten, en erkent dat er sprake is van talrijke en ernstige vormen van discriminatie; spreekt zijn veroordeling uit over de toespraak van president Mahmoud Ahmadinejad, die in strijd was met de geest en het doel van de conferentie, dat erin bestond de plaag van het racisme te bestrijden; is verheugd over de inhoudelijke vergaderingen van de UNHRC, ter voorbereiding op de herzieningsconferentie van Durban, die plaatsvonden van 21 april tot 2 mei 2008 en van 6 tot 17 oktober 2008;

32.

is teleurgesteld over het gebrek aan leiderschap van de kant van de Raad en over het onvermogen van de lidstaten om tijdens de Durban-herzieningsconferentie tegen racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en gerelateerde onverdraagzaamheid in Genève van 20-24 april 2009 (Durban II) tot afspraken te komen over een gemeenschappelijke strategie; betreurt ten zeerste het gebrek aan eenheid en samenwerking, met name tegen de achtergrond van de verwachte intensivering van de externebeleidsmaatregelen van de EU krachtens het nieuwe EU-Verdrag; verzoekt de Commissie en met name de Raad het Parlement uit te leggen of er een EU-strategie was gepland en welke inspanningen er zijn verricht om tot een gemeenschappelijke aanpak te komen, en verslag uit te brengen over wat er is gebeurd en over de gevolgen van de resultaten van Durban II;

33.

is verheugd over het door de Commissie in maart 2008 georganiseerde tweede Europese Forum voor de rechten van het kind, dat de nadruk legde op waarschuwingssystemen voor vermiste kinderen en op kinderarmoede en sociale uitsluiting, met bijzondere aandacht voor Roma-kinderen;

34.

is verheugd over het Europees Jaar van de interculturele dialoog 2008, dat werd geïnitieerd door de Commissie en ingesteld bij besluiten van het Europees Parlement en de Raad; herhaalt dat de interculturele dialoog een steeds belangrijker rol speelt bij het versterken van Europese identiteit en burgerschap; dringt bij de lidstaten en de Commissie aan op het voorleggen van strategieën voor het stimuleren van de interculturele dialoog, op het bevorderen van de doelstellingen van de Alliantie der beschavingen op de gebieden die onder hun bevoegdheid vallen en op het behoud van de politieke steun aan de Alliantie;

De Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties

35.

is verheugd over het werk van de UNHRC en benadrukt zijn belangrijke rol binnen de algemene VN-structuur en zijn potentieel om een waardevol kader te ontwikkelen voor de multilaterale mensenrechteninspanningen van de Europese Unie; merkt op dat dit nieuwe orgaan moet blijven functioneren om meer geloofwaardigheid te krijgen;

36.

benadrukt dat de rol van organisaties van het maatschappelijk middenveld cruciaal is voor de daadkracht van de UNHRC;

37.

is verheugd over de start van het universeel periodiek herzieningsmechanisme en de eerste herzieningsronde, die plaatsvond in april en mei 2008 en eindigde met de goedkeuring van de eindrapporten door de plenaire vergadering van de UNHRC in juni 2008; merkt op dat de tenuitvoerlegging van de eerste twee rondes van het nieuwe mechanisme het potentieel van het universeel periodiek herzieningsmechanisme hebben bevestigd en vertrouwt erop dat de tenuitvoerlegging van het universeel periodiek herzieningsmechanisme tot meer concrete resultaten en verbeteringen zal leiden; verzoekt de Raad en de Commissie de toezeggingen die voortvloeien uit het universeel periodiek herzieningsmechanisme nauwlettend te volgen en verzoekt de Raad het Parlement in deze te raadplegen;

38.

merkt op dat, zoals in het jaarverslag wordt opgemerkt, de EU-lidstaten een minderheid in de UNHRC vormen; verzoekt de instellingen van de EU en de lidstaten om een gecoördineerde actie om hier verandering in te brengen, door het aangaan van passende banden met andere landen en niet-overheidsactoren die blijven strijden voor de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten;

39.

verzoekt de Raad en de Commissie in dit verband hun banden met democratische regeringen uit andere regionale groepen binnen de UNHRC aan te halen, teneinde de kans op succes van maatregelen gericht op het waarborgen van de in de Universele Verklaring van de rechten van de mens vervatte beginselen te vergroten; verzoekt de Commissie jaarlijks verslag uit te brengen over het stemgedrag in de VN met betrekking tot mensenrechten, waarbij een analyse wordt gemaakt van de wijze waarop dit beïnvloed werd door de beleidslijnen van de EU, van EU-lidstaten en andere verbonden;

40.

verzoekt om een nauwere samenwerking tussen de Raad van Europa en de Europese Unie op het gebied van de bevordering van de rechten van minderheden en de bescherming van regionale en minderhedentalen, en daarbij gebruik te maken van de wettelijke antidiscriminatie-instrumenten voor het bevorderen van diversiteit en verdraagzaamheid;

41.

bevestigt opnieuw het cruciale belang van de speciale procedures en landenmandaten binnen de UNHRC; is van oordeel dat het proces voor de vernieuwing van de mandaten transparant moet zijn; is verheugd over het nieuwe handboek over speciale VN-procedures en dringt erop aan dat men ernaar blijft streven om onafhankelijke en ervaren kandidaten te benoemen die werkelijk representatief zijn, zowel wat hun herkomst als wat hun sekse betreft; neemt kennis van de recente ontwikkelingen in de thematische en landenmandaten; verheugt zich over de recent opgestelde thematische mandaten, die betrekking hebben op moderne vormen van slavernij en toegang tot schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen; is verheugd over het feit dat het mandaat van de speciale rapporteur over de mensenrechtensituatie in Soedan is verlengd tot juni 2009;

42.

is verheugd over het feit dat de EU het initiatief heeft genomen voor een speciale UNHRC-vergadering over Myanmar in oktober 2007, die leidde tot de aanname van een resolutie in juni 2008, die de systematische mensenrechtenschendingen en de werving van kindsoldaten in Myanmar veroordeelt en er bij de Myanmarese overheid op aandringt alle politieke gevangen onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten;

Prestatie met betrekking tot de mensenrechtenrichtsnoeren van de Europese Unie

43.

is van oordeel dat de voorbereidingen voor de oprichting van een nieuwe Europese dienst voor extern optreden, ondanks de vertraging in de definitieve ratificatie van het Verdrag van Lissabon, proactief moeten worden benut om de wijze van aanpak van de missies van de lidstaten en de Commissie op het gebied van mensenrechten in het buitenland te harmoniseren, door het delen van structuren en personeel, om zodanig daadwerkelijke „EU-ambassades” te creëren;

44.

neemt nota van de wil van het Sloveense en het Franse voorzitterschap om de richtsnoeren over de rechten van het kind van de Europese Unie af te ronden; hoopt voor het eind van volgend jaar ontwerpen te ontvangen van de specifieke uitvoeringsmaatregelen die zich concentreren op de tenuitvoerlegging van een holistische en alomvattende aanpak van de belangrijkste richtsnoeren;

45.

is van mening dat maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat mensenrechtenkwesties door de EU-missies op een meer systematische manier worden gevolgd, bijvoorbeeld door het oprichten van speciale contactpunten en het opnemen van mensenrechtenrichtsnoeren en de uitvoering daarvan in opleidingsprogramma's voor medewerkers van EU-missies;

Situatie van vrouwen, huiselijk geweld en de moord op vrouwen

46.

uit zijn tevredenheid over het feit dat het Franse voorzitterschap in de tweede helft van 2008 het probleem van de situatie van vrouwen als nieuwe actieprioriteit van de Europese Unie op het gebied van mensenrechten heeft genoemd en speciale nadruk heeft gelegd op de noodzaak een einde te maken aan vreselijke fenomenen als huiselijk geweld (inclusief vrouwenbesnijdenis) en de moord op vrouwen (inclusief genderselectieve abortus);

47.

verzoekt de Raad en de lidstaten, gezien het feit dat de internationale gemeenschap niet in staat blijkt om in Zimbabwe – een mensenrechtenramp – een verandering ten goede te bewerkstelligen, te onderzoeken wat daar de redenen voor zijn, effectiever beleid vast te stellen en het Parlement te informeren over wat men denkt te ondernemen gezien de omvangrijke relaties die de EU en haar lidstaten met veel Afrikaanse landen, met name in zuidelijk Afrika, onderhouden;

48.

is verheugd over de goedkeuring van nieuwe richtsnoeren op 8 december 2008, waarmee een alomvattende strategie voor meer EU-maatregelen ter verbetering van de veiligheid van vrouwen, met name in conflictlanden, maar tevens in ieder ander land is vastgesteld; betreurt echter dat het Parlement niet intensiever is betrokken bij de opstelling van deze nieuwe richtsnoeren en verzoekt in dit verband een toekomstig mechanisme tot stand te brengen voor raadpleging van het Parlement bij het opstellen en bij het beoordelen en herzien van deze nieuwe richtsnoeren;

49.

wijst echter op de huidige gebreken in de ontwikkeling van het beleid en de maatregelen van de Europese Unie gericht op de mensenrechten van vrouwen; constateert dat deze gebreken in het verslag van de Raad zichtbaar worden, daar waar bij de evaluatie van de verschillende thematische kwesties niet dieper op de zaak wordt ingegaan;

De doodstraf

50.

herinnert aan de resolutie over een moratorium op de toepassing van de doodstraf (Resolutie 62/149), zoals aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 18 december 2007, waarin wordt verzocht om een wereldwijd moratorium op de toepassing van de doodstraf; benadrukt dat de resolutie eindigt met een oproep aan alle lidstaten van de Verenigde Naties om een moratorium in te stellen op terechtstellingen, teneinde de doodstraf af te schaffen;

51.

is verheugd over de Gezamenlijke Verklaring tegen de doodstraf, ondertekend op 10 oktober 2008 door de voorzitters van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, namens de EU, de voorzitter van de Parlementaire Vergadering, de voorzitter van het Comité van Ministers en de secretaris-generaal van de Raad van Europa, op de „Europese dag tegen de doodstraf”, die jaarlijks op 10 oktober wordt gehouden; herhaalt dat het verbod op de doodstraf een van de kernbepalingen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is, waarvan artikel 2 expliciet stelt: „Niemand wordt tot de doodstraf veroordeeld of terechtgesteld”;

52.

is verheugd over de herziene en geactualiseerde versie van de EU-richtsnoeren inzake de doodstraf; herhaalt dat de EU onder alle omstandigheden tegen de doodstraf is en benadrukt nogmaals dat de afschaffing van de doodstraf bijdraagt aan de versterking van de menselijke waardigheid en de verdere ontwikkeling van de rechten van de mens;

53.

roept het voorzitterschap op Italië, Letland, Polen en Spanje, die protocol nr. 13 van het EVRM inzake de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden wel hebben ondertekend, maar nog niet geratificeerd, aan te moedigen dit alsnog te doen; erkent in dit verband dat de richtsnoeren inzake de doodstraf vollediger zouden kunnen worden uitgevoerd indien de lidstaten dergelijke protocollen en verdragen zouden ondertekenen en ratificeren;

54.

is verheugd over het feit dat de doodstraf al minder wordt toegepast en in 2008 door Rwanda en Oezbekistan voor alle misdrijven is afgeschaft; juicht het ontwerp voor een nieuw wetboek van strafrecht in Iran toe, dat vonnissen tot steniging verbiedt, en dringt er bij het Iraanse parlement op aan het wetboek van strafrecht zodanig af te ronden dat steniging volledig verboden wordt; veroordeelt het feit dat het Iraanse regime verdachten jonger dan 18 nog steeds ter dood veroordeelt en terechtstelt (met name jongeren die „schuldig” zijn bevonden aan het plegen van homoseksuele handelingen, wat volgens de sharia strafbaar is); benadrukt dat Iran in 2008 als enige land jeugddelinquenten terecht heeft gesteld; is zeer verontrust over het feit dat ten minste 130 andere jeugddelinquenten in Iran in de dodencel zitten; veroordeelt nogmaals de toenemende toepassing door het Iraanse regime van de doodstraf, waardoor Iran de tweede plaats inneemt, net onder China, van landen met het hoogste aantal terechtstellingen; merkt op dat in Guatemala niemand ter dood is veroordeeld; uit echter zijn ongerustheid over de mogelijkheid dat de doodstraf opnieuw zou kunnen worden toegepast; dringt er bij de Guatemalteekse regering op aan zich ten volle te houden aan het wereldwijde moratorium op de doodstraf; is echter verheugd over de besluiten van president Colom van maart 2008 die zouden kunnen leiden tot de afschaffing van de doodstraf in Guatemala; uit zijn bezorgdheid over het behoud van de doodstraf in de nationale wetgeving van Peru; merkt op dat alle veroordelingen tot de doodstraf in China in 2007 zijn herzien door het Hooggerechtshof; blijft echter bezorgd over het feit dat China wereldwijd nog steeds het grootste aantal terechtstellingen heeft; veroordeelt de toepassing van de doodstraf in Wit-Rusland, dat enige Europese land nog steeds de doodstraf toepast en daarom in strijd handelt met Europese waarden;

Foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling

55.

dringt er bij alle EU-lidstaten die het facultatief protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling (OPCAT) nog niet hebben ondertekend of geratificeerd op aan dit zo spoedig mogelijk te doen;

56.

blijft bezorgd over de werkelijke toewijding aan mensenrechten van EU-lidstaten die eerdergenoemd Internationaal Verdrag ter bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning weigeren te ondertekenen; is verheugd over de ratificatie van het verdrag door Argentinië in mei 2008 en verzoekt alle EU-lidstaten die dit verdrag nog niet hebben ondertekend en geratificeerd dit zo spoedig mogelijk te doen (28);

57.

is verheugd over de herziene versie van de EU-richtsnoeren inzake marteling, aangenomen door de Raad in april 2001 en geactualiseerd in 2008, die tot doel hebben de EU een operationeel instrument te bieden voor contacten met derde landen op ieder niveau, evenals in multilaterale mensenrechtenfora, om de aanhoudende inspanningen om foltering en mishandeling in alle delen van de wereld te voorkomen en uit te roeien te ondersteunen en te versterken; herhaalt dat de EU zich vastberaden achter het absolute verbod op foltering en wrede, onmenselijke en onterende behandeling schaart;

58.

verwacht van de Raad en de Commissie dat zij de samenwerking met de Raad van Europa om een Europa-brede zone te creëren die vrij is van marteling en andere vormen van wrede behandeling, opvoert, als een duidelijk signaal dat Europese landen er alles aan zullen doen om deze praktijken in de eerste plaats binnen hun eigen grenzen uit te roeien, om zo een voorbeeld te geven dat door andere landen in de wereld gevolgd kan worden, landen waarin, helaas, dergelijke praktijken nog steeds doorgang vinden;

59.

is verheugd over de beoordeling van de EU-richtsnoeren inzake foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling en bestraffing, die nieuwe aanbevelingen en uitvoeringsmaatregelen omvat om het optreden op dit gebied verder te versterken; uit zijn tevredenheid over de opname van de aanbevelingen uit de studie getiteld „De tenuitvoerlegging van de EU-richtsnoeren inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing”, voorgelegd aan de Subcommissie mensenrechten van het Parlement op 28 juni 2007 en aan COHOM in december 2007; verheugt zich over de conclusies die zijn getrokken naar aanleiding van het onderzoek van de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren; juicht de uitvoeringsmaatregelen toe, die zijn opgesteld om in dit verband een leidraad te verschaffen aan EU-missies en Commissiedelegaties; verheugt zich in dit verband over de specifieke criteria voor maatregelen op het gebied van individuele gevallen en betreurt het gebrek aan maatregelen om te voorkomen dat personen worden overgedragen aan een land waar zij het risico lopen gemarteld te worden of aan een andere onmenselijke of onterende bestraffing te worden onderworpen; dringt er in dit verband nogmaals bij de EU op aan zich te houden aan de normen en regels die zijn neergelegd in de internationale en regionale instrumenten op het gebied van marteling en mishandeling;

60.

verheugt zich over Resolutie 62/148 inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, mede-ingediend door de EU en aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 4 maart 2008, en brengt in herinnering dat vrijwaring van foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing een fundamenteel recht is dat in alle omstandigheden moet worden gewaarborgd; merkt op dat het netwerk van parlementaire commissies inzake mensenrechten van de Europese Unie op 25 juni 2008 zijn tweede vergadering heeft gehouden in het Europees Parlement, met een bijzondere nadruk op de bestrijding van foltering, in aanwezigheid van de speciale VN-rapporteur voor foltering, Manfred Nowak;

61.

dringt er bij de Raad en de Commissie op aan demarches te blijven uitvoeren ten aanzien van alle internationale partners van de Europese Unie met betrekking tot de ratificatie en tenuitvoerlegging van internatonale verdragen die de toepassing van foltering en mishandeling verbieden, en het bieden van hulp aan slachtoffers van foltering bij rehabilitatie; verzoekt de Raad en de Commissie de strijd tegen foltering en mishandeling als een topprioriteit van het mensenrechtenbeleid van de EU te beschouwen, met name door een verbeterde tenuitvoerlegging van de Europese richtsnoeren en alle andere instrumenten van de EU, zoals het EIDHR, en door ervoor te zorgen dat de lidstaten geen diplomatieke toezeggingen van derde landen accepteren waar een daadwerkelijk risico bestaat dat mensen worden gefolterd of mishandeld;

62.

merkt het belang op van de op 30 juli 2006 van kracht geworden Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad van 27 juni 2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (29), die een verbod bevat op de export en import van goederen die geen andere toepassingen in de praktijk hebben dan de doodstraf, foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing; verzoekt de Raad en de Commissie een beoordeling uit te voeren van de tenuitvoerlegging van die verordening door de lidstaten en de mogelijkheden voor het verbreden van de werkingssfeer van de verordening te onderzoeken;

63.

betreurt dat de DRC 1 350 000 ontheemden telt, inclusief 850 000 in Noord-Kivu; wijst eens te meer op de noodzaak van dringende actie in de vorm van een volledig onderzoek gericht op de berechting van degenen die verantwoordelijk zijn voor de moord op naar schatting 150 mensen door het Nationale Congres voor de Verdediging van het Volk (CNDP) en Mai-Mai-strijders in Kiwanja in november 2008; verzoekt de regeringen van de DRC en Rwanda om toe te zeggen MONUC (de VN-missie in de DRC) volledig te zullen ondersteunen bij de uitvoering van haar vredeshandhavingsopdracht in de regio, en zich in te zetten voor het beschermen van de burgerbevolking in de regio tegen de gruweldaden en andere vormen van geweld die tot dusver zijn waargenomen; verzoekt voorts de Raad en de Commissie een onderzoek te ondersteunen naar de ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht die dagelijks plaatsvinden, zoals verkrachting, buitengerechtelijke executies en foltering, en de noodzaak te erkennen van een krachtige EU-strategie voor het bevorderen van verandering in de regio;

64.

is nog steeds zeer verontrust over de verwoestende humanitaire crisis en de cholera-epidemie in Zimbabwe, en over de aanhoudende weigering van het regime van Mugabe om hier effectief op te reageren; roept de Raad en de Commissie op de acties van het regime van Mugabe onomwonden te veroordelen en opnieuw blijk te geven van hun betrokkenheid bij het Zimbabwaanse volk door het vaststellen van een langetermijnprogramma voor humanitaire hulp; spreekt voorts zijn afkeuring uit over de intimidatie en detentie van mensenrechtenactivisten en leden van het maatschappelijk middenveld, zoals Jestina Mukoko, door het regime van Mugabe en roept ertoe op de daders te berechten;

Rechten van kinderen

65.

benadrukt opnieuw dat het van essentieel belang is de EU-richtsnoeren inzake kinderen en gewapende conflicten ten uitvoer te leggen; dringt er bij alle lidstaten op aan de akkoorden van Parijs van 2007 om kinderen te beschermen tegen onwettige werving of inzet door het leger of gewapende groepen goed te keuren;

66.

is verheugd over de op 16 juni 2008 goedgekeurde geactualiseerde versie van die richtsnoeren en is tevreden over het feit dat de EU haar ambassadeurs heeft geïnstrueerd individuele strategieën op te stellen inzake de 13 prioriteitslanden voor de tenuitvoerlegging van de in de richtsnoeren omschreven zes nieuwe thema's: werving, doden en verminken, aanvallen op scholen en ziekenhuizen, blokkeren van humanitaire hulp, seksueel en op sekse gebaseerd geweld en verkrachtingen en misbruik;

67.

is verheugd over de goedkeuring in juni 2008 van de conclusies van de Europese Raad over de rechten van het kind, met name kinderen die worden getroffen door gewapende conflicten; merkt op dat de Raad de Commissie en de lidstaten heeft verzocht te blijven zorgen voor samenhang, complementariteit en coördinatie van mensenrechten-, veiligheids- en ontwikkelingsbeleidsmaatregelen en -programma's, teneinde de gevolgen van gewapende conflicten voor kinderen op de korte, middellange en lange termijn op een efficiënte, duurzame en allesomvattende manier aan te pakken;

68.

is verheugd over de goedkeuring door de EU in juni 2008 van de herziene checklist, die tot doel heeft de bescherming van kinderen die worden getroffen door gewapende conflicten op te nemen in het Europees veiligheids- en defensiebeleid; merkt op dat deze aanzienlijke verbeteringen bevat, met name inzake het opstellen van een definitie van kinderbescherming, specifieke opleidingen ten aanzien van kinderen die zijn getroffen door gewapende conflicten, toezicht en rapportage, verbetering van zichtbaarheid en bewustwording, de mogelijkheid om specifieke expertise ter plaatse te hebben en een verbetering van de communicatie tussen deskundigen op missie en in Brussel;

69.

is verheugd over de initiatieven van het Voorzitterschap inzake kinderen die worden getroffen door gewapende conflicten; wijst op de door het Sloveense voorzitterschap in april 2008 georganiseerde conferentie „Vergroten van de impact ter plaatse – samenwerking tussen NGO's en de EU op het gebied van kinderen die worden getroffen door gewapende conflicten”;

70.

wijst op de op 22 februari 2008 door de Algemene Vergadering van de VN aangenomen resolutie inzake kinderen en gewapende conflicten en het verslag van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN; veroordeelt met kracht de werving en het gebruik van kinderen in gewapende conflicten in Tsjaad en Irak;

71.

verheugt zich over het jaarverslag en de conclusies van de werkgroep Kinderen en gewapende conflicten van de VN-Veiligheidsraad; veroordeelt met kracht de ernstige schendingen van de rechten van het kind en het aanhoudende gebruik van kinderen in de gewapende conflicten in Sri Lanka, Myanmar, de Filipijnen, Somalië, Congo en Burundi;

72.

is verheugd over het feit dat 16 EU-lidstaten (30) de Verklaring van Genève inzake gewapend geweld en ontwikkeling hebben ondertekend, waarmee het totaal aantal aangesloten staten nu 97 bedraagt; dringt er bij de overige 11 EU-lidstaten die de Verklaring van Genève nog niet hebben ondertekend op aan dit zo spoedig mogelijk te doen;

73.

verzoekt de lidstaten die de facultatieve protocollen bij het Verdrag inzake de rechten van het kind (31) nog niet hebben ondertekend en geratificeerd dit zo spoedig mogelijk te doen;

74.

is verheugd over het feit dat de Commissie in 2008 in het kader van het themaprogramma „Investeren in mensen” non-gouvernementele organisaties (NGO's) heeft verzocht projectvoorstellen in te dienen voor kinderen die worden getroffen door gewapende conflicten en kinderhandel; verzoekt de Commissie bijzondere aandacht te blijven besteden aan de situatie van kinderen die worden getroffen door gewapende conflicten;

Mensenrechtenactivisten

75.

is verheugd over de op 7 en 8 oktober 2008 gehouden conferentie voor mensenrechtenactivisten; herhaalt de toezegging van de EU om mensenrechtenactivisten beter te beschermen bij hun strijd om de in de Universele Verklaring van de rechten van de mens vastgelegde visie te realiseren;

76.

vestigt de aandacht op het misbruik en de seksuele uitbuiting van miljoenen kinderen in de hele wereld; verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten al het mogelijke in het werk te stellen voor het voorkomen en bestrijden van de seksuele uitbuiting en het seksuele misbruik van kinderen, voor het beschermen van de rechten van slachtoffers van dit soort uitbuiting en misbruik, en voor het bevorderen van nationale en internationale samenwerking in de strijd tegen de seksuele uitbuiting en het seksuele misbruik van kinderen;

77.

is verheugd over de verklaring over maatregelen van de Raad van Europa ter verbetering van de bescherming van mensenrechtenactivisten en de bevordering van hun activiteiten, aangenomen door het Comité van Ministers op 6 februari 2008;

78.

is verheugd over de oprichting in 2006 door het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten (ODIHR) van een contactpunt voor verdedigers van de mensenrechten, dat toezicht houdt op de situatie van de mensenrechten in alle landen van de OVSE; raadt de instellingen van de EU ten zeerste aan hun steun aan mensenrechtenactivisten kracht bij te zetten door een contactpunt binnen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie op te richten, teneinde de follow-up van individuele gevallen en de coördinatie met andere internationale en Europese organisaties te verbeteren;

79.

is verheugd over de herziene versie van 2008 van de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenorganisaties; onderstreept het belang van het opnemen van bepalingen ter verbetering van de steunverlening aan en bescherming van mensenrechtenactivisten door EU-missies, zoals het vaststellen van lokale strategieën voor de uitvoering van de richtsnoeren, het oprichten van lokale werkgroepen voor mensenrechten en het minstens een keer per jaar organiseren van bijeenkomsten van mensenrechtenactivisten en diplomaten; is tegelijkertijd verheugd over het opnemen van de mogelijkheid tot het afgeven van een noodvisum en het verstrekken van een tijdelijke schuilplaats in een EU-lidstaat als maatregel om mensenrechtenactivisten die in een derde land in gevaar verkeren snel hulp en bescherming te bieden;

80.

verzoekt de Raad en de lidstaten nogmaals om zich op concrete wijze te buigen over de kwestie van noodvisa voor mensenrechtenactivisten door in de nieuwe communautaire visumcode een duidelijke verwijzing op te nemen naar de specifieke situatie van mensenrechtenactivisten en aldus een specifieke en versnelde visumprocedure in het leven te roepen, waarbij gebruik kan worden gemaakt van de ervaring van de Ierse en Spaanse regeringen op dit gebied; neemt kennis van de discussie inzake de afgifte van visa voor de tijdelijke verplaatsing van mensenrechtenactivisten die onmiddellijk risico lopen of bescherming nodig hebben, en verzoekt COHOM verdere maatregelen terzake te nemen; is van oordeel dat de vertrouwelijkheid van demarches van de Europese Unie ten gunste van mensenrechtenactivisten soms nuttig is, maar verzoekt lokaal personeel van de Unie, ondanks deze vertrouwelijkheid, NGO's ter plaatse, mensenrechtenactivisten en hun familie altijd vertrouwelijk te informeren over dergelijke demarches;

81.

verwijst naar de conclusies van de Raad inzake Wit-Rusland van 13 oktober 2008 en de verklaring van het Voorzitterschap van 30 september 2008 inzake de parlementsverkiezingen die die maand in Wit-Rusland zijn gehouden; betreurt dat de verkiezingen noch aan de internationale normen, noch aan de democratische criteria van de OVSE voldeden; is verheugd over de vrijlating van de laatste internationaal erkende politieke gevangene, Alyaksandr Kazulin, voor de verkiezingen; blijft echter bezorgd over het feit dat de bewegingsvrijheid van ten minste tien activisten nog steeds bij rechterlijk besluit is beperkt tot de eigen woning en de werkplek; blijft zeer bezorgd over de mensenrechtensituatie in Wit-Rusland;

82.

veroordeelt het feit dat de Chinese regering mensenrechtenactivisten voorafgaande aan de Olympische Spelen grotere beperkingen heeft opgelegd, door hen te verbieden om via de telefoon of het internet te communiceren, door hun gangen na te gaan, verschillende vormen van huisarrest op te leggen en hen op ongekende wijze te controleren, als gevolg waarvan veel activisten ervoor kozen hun werk tot het einde van de Spelen uit te stellen of te onderbreken;

83.

vestigt in het bijzonder de aandacht op het aanzienlijke effect dat het recht op vrijheid van meningsuiting op het internet op gesloten gemeenschappen kan hebben, en roept de EU op om wereldwijd steun te verlenen aan cyberdissidenten; verzoekt de Raad en de Commissie bijgevolg om als onderdeel van het externe handelsbeleid van de EU stappen te ondernemen tegen alle restricties op internet- en andere diensten van de informatiemaatschappij die Europese ondernemingen in derde landen opleggen, en alle onnodige restricties op bedoelde diensten als handelsbelemmeringen te beschouwen;

84.

is uitermate bezorgd over het feit dat Iran in 2008 is voortgegaan met de onderdrukking van onafhankelijke mensenrechtenactivisten en leden van het maatschappelijk middenveld en dat er nog steeds ernstige schendingen van de mensenrechten plaatsvinden; veroordeelt de willekeurige arrestatie, marteling en gevangenneming van mensenrechtenactivisten vanwege hun werk, onder de beschuldiging van „activiteiten die ingaan tegen de nationale veiligheid”; betreurt het huidige regeringsbeleid gericht tegen docenten en academici, waardoor studenten de toegang tot hoger onderwijs wordt belet, en veroordeelt de vervolging en gevangenneming van studentenactivisten;

85.

uit zijn bezorgdheid over de mensenrechtensituatie in Nicaragua en Venezuela en over de aanvallen en intimidaties waar verschillende mensenrechtenorganisaties in die landen slachtoffer van zijn; verzoekt de regeringen en autoriteiten van Nicaragua en Venezuela in dit verband op te treden om de democratische rechten en vrijheden en de rechtsstaat te waarborgen;

86.

herhaalt zijn standpunt met betrekking tot de Cubaanse winnaars van de Sacharovprijs Oswaldo Payá Sardiñas en de groep die bekend staat als de „Damas de Blanco” („dames in het wit”); acht het onaanvaardbaar dat een land waarmee de EU de politieke dialoog over allerlei aangelegenheden – waaronder de mensenrechten – heeft hervat, weigert om zowel Oswaldo Payá als de Damas de Blanco deel te laten nemen aan de ceremonie ter gelegenheid van de 20ste verjaardag van de Sacharovprijs; keurt ten zeerste het stelselmatige geweld en de aanhoudende intimidaties af waarvan de winnaars van de Sacharovprijs het slachtoffer zijn; roept de Cubaanse regering er in dit verband toe op onmiddellijk alle politieke gevangenen en gewetensgevangenen vrij te laten en het recht van alle Cubanen te erkennen om vrijelijk het land te betreden en te verlaten;

Richtsnoeren inzake mensenrechtendialogen en erkend overleg met derde landen

87.

neemt kennis van de herziene versie van de onder Franse voorzitterschap aangenomen richtsnoeren inzake mensenrechtendialogen met derde landen; verzoekt de Raad en de Commissie nogmaals om een uitgebreide evaluatie te starten van deze richtsnoeren, gebaseerd op een grondige evaluatie van elke dialoog en de behaalde resultaten, en met het oog hierop duidelijke indicatoren te ontwikkelen voor de impact van de verschillende dialogen, evenals criteria voor het aangaan, opschorten en hervatten van die dialogen; benadrukt de noodzaak om vóór en na elke dialoog informele interinstitutionele bijeenkomsten te blijven houden om de informatie-uitwisseling tussen instellingen te bevorderen en indien nodig een betere coördinatie mogelijk te maken; herhaalt in verband hiermee dat het formuleren van mensenrechtenstrategieën per afzonderlijk land de samenhang van het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie zal helpen bevorderen;

88.

benadrukt in dit verband opnieuw de voorstellen die het Parlement in bovengenoemde resolutie van 6 september 2007 heeft gedaan over het functioneren van de mensenrechtendialogen en het overleg over mensenrechten met derde landen;

89.

betreurt het uitstel door China van de 11de top met de Europese Unie vanwege het bezoek van de Dalai Lama aan Europa en benadrukt de noodzaak van een flinke intensivering en heroverweging van de mensenrechtendialoog tussen China en de Europese Unie; spreekt zijn verontrusting uit over de ernstige mensenrechtenschendingen in China en benadrukt dat de mensenrechtensituatie in het land, ondanks de beloftes van het regime vòòr de Olympische Spelen in augustus 2008, niet is verbeterd; wijst er verder op dat de restricties op de vrijheid van vereniging, meningsuiting en godsdienst verder zijn verscherpt; veroordeelt ten zeerste het harde politieoptreden tegen Tibetanen naar aanleiding van de golf van protesten die vanaf 10 maart 2008 Tibet overspoelde en de repressie door de Chinese regering, die sindsdien is toegenomen, en roept op tot de herstart van een oprechte en resultaatgerichte dialoog tussen beide partijen op basis van het „Memorandum on Genuine Autonomy for the Tibetan People”; merkt op dat de Chinese regering het Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondanks herhaalde toezeggingen, nog niet heeft geratificeerd; verwijst naar de resolutie van het Parlement van 17 januari 2008 over de arrestatie van de Chinese dissident Hu Jia (32), aan wie in 2008 de Sacharovprijs voor de vrijheid van denken is toegekend; verzoekt de Chinese regering Hu Jia onmiddellijk vrij te laten en het huisarrest van zijn vrouw Zeng Jinyan en zijn dochter op te heffen; veroordeelt eveneens de grootschalige onderdrukking van personen die de „Charter O8” hebben ondertekend, een document waarin wordt opgeroepen tot democratische hervormingen in China en wordt verzocht om de vrijlating van de dissident Liu Xiaobo, die sinds 9 december 2008 gevangen wordt gehouden; toont zich verontrust over het feit dat het rechtssysteem nog steeds gevoelig is voor willekeurige en vaak politiek gemotiveerde inmenging, waaronder het stelsel van staatsgeheimen, dat de benodigde transparantie voor de ontwikkeling van behoorlijk bestuur en een systeem waarin de rechtsstaat vooropstaat in de weg staat; betreurt in dit verband de systematische bestraffing van advocaten die proberen het Chinese rechtsstelsel in overeenstemming te brengen met China's eigen wetten en de rechten van zijn burgers; merkt op dat de internetvrijheid in China nog steeds fragiel is, en verzoekt in dit verband Europese ondernemingen die webhost-diensten op het internet aan te bieden, af te zien van het verstrekken van informatie aan buitenlands overheidspersoneel waaruit de persoonsgegevens van een bepaalde gebruiker van de dienst in kwestie kunnen worden opgemaakt, behalve voor de rechtmatige handhaving van buitenlandse wetten waarbij de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens in acht wordt genomen;

90.

blijft bezorgd over het feit dat de mensenrechtendialoog met Iran sinds 2004 is opgeschort als gevolg van het gebrek aan enige vooruitgang in het verbeteren van de mensenrechtensituatie en een gebrek aan samenwerking van de zijde van Iran; verzoekt de Iraanse autoriteiten deze dialoog te hervatten, teneinde alle belanghebbenden van het maatschappelijk middenveld die zich inzetten voor democratie te steunen, bestaande processen die democratische, institutionele en constitutionele hervormingen kunnen bevorderen – op een vreedzame en geweldloze manier – te versterken, de duurzaamheid van die hervormingen te waarborgen en de betrokkenheid van alle Iraanse mensenrechtenactivisten en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld bij het beleidvormingsproces te verstevigen door hun rol in het algemene politieke debat te versterken; is zeer bezorgd dat de mensenrechtensituatie in Iran in 2008 is verslechterd en dat de vrijheid van meningsuiting en van vergadering nog steeds aan banden wordt gelegd; uit in dit verband zijn diepe bezorgdheid over de onderdrukking van de rechten van journalisten, schrijvers, academici en vrouwen en van mensenrechtenactivisten; blijft bezorgd over de onderdrukking van etnische en religieuze minderheden in Iran; veroordeelt de toenemende toepassing van de doodstraf in Iran, waaronder ook op jongeren;

91.

betreurt het gebrek aan resultaten van het overleg tussen de Europese Unie en Rusland over mensenrechten; betreurt dat de Russische autoriteiten aan geen enkele rondetafelbijeenkomst, die zijn gehouden ter voorbereiding op het overleg met de betrokken nationale en internationale NGO's, hebben willen deelnemen; merkt op dat de Europese Unie tijdens het overleg haar bezorgdheid over de mensenrechtensituatie heeft geuit, met de bijzondere nadruk op de vrijheid van meningsuiting en van vergadering, de rol van het maatschappelijk middenveld, rechten van minderheden, het bestrijden van racisme en xenofobie en de rechten van kinderen en vrouwen, evenals de internationale mensenrechtenverplichtingen van zowel de EU als Rusland; betreurt dat de Europese Unie desondanks geen enkele beleidsverandering teweeg heeft kunnen brengen in Rusland, met name op het vlak van de onschendbaarheid en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, de behandeling van mensenrechtenactivisten en politieke gevangen, waaronder Mikhail Khodorkovsky, de onafhankelijkheid van de media en het recht op vrije meningsuiting, de behandeling van etnische en religieuze minderheden, eerbiediging van de rechtsstaat en bescherming van de mensenrechten in het leger, discriminatie op grond van seksuele geaardheid en andere kwesties; verwijst naar zijn resolutie van 19 juni 2008 over de topconferentie EU/Rusland op 26-27 juni 2008 in Khanty-Mansiisk (33); uit opnieuw zijn bezorgdheid over de verslechterende situatie van mensenrechtenactivisten en de problemen die NGO's hebben met hun registratie en het uitvoeren van hun werkzaamheden; herhaalt zijn zorgen over de anti-extremismewet, die gevolgen zou kunnen hebben voor het vrije verkeer van informatie en ervoor zou kunnen zorgen dat de Russische autoriteiten het recht op vrije meningsuiting van onafhankelijke journalisten en politieke tegenstanders nog verder beperken; uit voorts zijn bezorgdheid, zoals ook geuit in het rapport van Amnesty International van 2008, over het feit dat de openbaar aanklager blijft verzaken het recht van Mikhail Khodorkovsky en zijn partner Platon Lebedev op een eerlijk proces, overeenkomstig de internationale normen, te waarborgen, en betreurt ten zeerste de behandeling van de voormalige vicepresident van Yukos, Vasily Aleksanian, wiens weigering om een valse getuigenis af te leggen tegen Mikhail Khodorkovsky de Russische autoriteiten ertoe bracht zijn medische toestand dusdanig te laten verslechteren dat hij in een terminaal stadium belandde; verzoekt de Russische autoriteiten, evenals de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa om „alle mogelijke juridische middelen in te zetten” om voor de vrijlating van Igor Sutiagin en Valentin Danilov te zorgen; is verheugd over de vrijlating van Mikhail Trepashkin; betreurt ten zeerste dat de ODIHR-waarnemingsmissie voor de verkiezingen van de Russische president van maart 2008 geen doorgang kon vinden vanwege de beperkingen die de Russische autoriteiten die missie hebben opgelegd;

92.

neemt kennis van het bestaan van mensenrechtensubcommissies, waarin de landen aan de zuidoever van de Middellandse Zee (Marokko, Tunesië, Libanon, Jordanië, Egypte, Israël en de Palestijnse Autoriteit) zitting hebben, in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid en verzoekt de Raad en de Commissie mensenrechtensubcommissies op te richten in alle buurlanden; herhaalt zijn verzoek aan parlementariërs betrokken te zijn bij de voorbereidingen van de vergaderingen van die subcommissies en geïnformeerd te worden over de resultaten ervan; is verheugd over de raadpleging vooraf en achteraf van het maatschappelijk middenveld door de delegatie van de Commissie in het partnerland en door de betreffende diensten van de Commissie in Brussel; plaatst echter vraagtekens bij de doeltreffendheid en de samenhang van de gehanteerde methode en in het bijzonder bij de criteria voor de evaluatie van het binnen deze subcommissies gevoerde overleg; is van oordeel dat deze subcommissies specifiek toezicht moeten uitoefenen op in de actieplannen vermelde mensenrechtenvraagstukken, maar benadrukt dat overleg over mensenrechten absoluut niet beperkt moet blijven tot deze subcommissies en benadrukt het belang van coördinatie met andere mensenrechtengerelateerde kwesties, zoals migratie; benadrukt dat deze kwesties moeten worden meegenomen in de politieke dialoog op het hoogste niveau, om zo de samenhang van het EU-beleid op dit vlak te vergroten; blijft ervan overtuigd dat het Europees nabuurschapsbeleid zoals het is opgesteld en gestructureerd (actieplan, monitoringverslag en subcommissies) een krachtige hefboom zou kunnen zijn voor het bevorderen van de mensenrechten indien de Europese Unie een echte politieke wil zou tonen om de mensenrechten op samenhangende, systematische en overkoepelende wijze voorop te stellen; is derhalve van mening dat eerbiediging van de mensenrechten en democratische beginselen een eerste vereiste moet zijn bij het intensiveren van de betrekkingen tussen de Unie en een derde land; verzoekt in het kader van de sluiting van een kaderovereenkomst met Libië de Raad en de Commissie passende aandacht te besteden aan een dialoog en samenwerking op het gebied van mensenrechten;

93.

betreurt ten zeerste de recente militaire escalatie en de verdere verslechtering van de humanitaire situatie in Gaza, maar spreekt tegelijkertijd zijn onvoorwaardelijke sympathie uit voor de burgerbevolking in het zuiden van Israël; dringt bij alle partijen aan op volledige tenuitvoerlegging van resolutie 1860(2009) van de VN-Veiligheidsraad, teneinde een permanent staakt-het-vuren te verzekeren; onderstreept dat een daadwerkelijke verantwoordingsplicht in gevallen van schendingen van internationale mensenrechten dringend gewenst is; is dan ook ingenomen met het besluit van de UNHRC om een onafhankelijke onderzoeksmissie in te stellen om de door alle partijen in het recente conflict in Gaza gepleegde ernstige mensenrechtenschendingen te onderzoeken; dringt er bij alle partijen op aan met de mensenrechtenonderzoekers van de VN samen te werken; neemt kennis van de toezegging van de Raad Buitenlandse Betrekkingen van 27 januari 2009 om deze onderzoeken op de voet te volgen en verzoekt de Commissie om, in nauw overleg met de lidstaten, vast te stellen welke maatregelen moeten worden genomen wanneer de feiten bekend zijn;

94.

onderkent de tweede ronde van de mensenrechtendialoog tussen de EU en Oezbekistan, die plaatsvond op 5 juni 2008; neemt kennis van het seminar over persvrijheid, dat werd gehouden in Tasjkent op 2 en 3 oktober 2008; is echter van mening dat het seminar niet is geslaagd in zijn oorspronkelijke opzet een open discussie te voeren over de mensenrechtenschendingen en de persvrijheid in Oezbekistan; merkt op dat een onafhankelijk, internationaal onderzoek naar de massamoord in Andizjan nog steeds ontbreekt en dat er evenmin verbetering te zien is in de mensenrechtensituatie in Oezbekistan; is verheugd over de vrijlating van twee mensenrechtenactivisten, Dilmurod Mukhiddinov en Mamarajab Nazarov; veroordeelt de arrestatie en opsluiting van mensenrechtenactivisten en onafhankelijke journalisten op grond van politieke aanklachten en dringt er bij de Oezbeekse autoriteiten op aan alle mensenrechtenactivisten en andere politieke gevangenen vrij te laten; uit opnieuw zijn diepe bezorgdheid over de gevangenneming van Salijon Abdurakhmanov, een onafhankelijke journalist, en Agzam Turgunov, en mensenrechtenactivist; neemt kennis van de conclusies van de Raad van 13 oktober 2008 over Oezbekistan; verzoekt de Oezbeekse autoriteiten de benoeming van de nieuwe landelijke directeur van Human Rights Watch te aanvaarden en die organisatie en andere internationale organisaties en NGO's onbelemmerd hun werk te laten doen; verzoekt Oezbekistan volledig en daadkrachtig samen te werken met de speciale rapporteurs van de VN inzake marteling en vrijheid van meningsuiting en de beperkingen op de registratie en de werking van NGO's in Oezbekistan af te schaffen; merkt op dat de Raad heeft besloten de reisbeperkingen die van toepassing waren op bepaalde in Gemeenschappelijk Standpunt 2007/734/GBVB (34) genoemde personen, die waren opgeheven krachtens de conclusies van de Raad van 15-16 oktober 2007 en 29 april 2008, niet te verlengen; is ingenomen met het feit dat de Raad echter wel heeft besloten het wapenembargo als vervat in dat gemeenschappelijk standpunt te verlengen voor een periode van 12 maanden; verzoekt de Raad en de Commissie de algemene mensenrechtensituatie in Oezbekistan opnieuw te beoordelen; herhaalt zijn verzoek om onmiddellijke vrijlating van politieke gevangenen; neemt kennis van de verklaring van het voorzitterschap van de EU van 17 december 2008 inzake een aantal individuele gevallen;

95.

is verheugd over het feit dat de Europese Unie en Turkmenistan de eerste ronde van de mensenrechtendialoog hebben gehouden in juli 2008; is ingenomen met de groeiende bezorgdheid over de mensenrechtensituatie in Turkmenistan, met name op het gebied van de vrijheid van meningsuiting en vergadering, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de rol van het maatschappelijk middenveld; verwijst naar zijn resolutie van 20 februari 2008 over een EU-strategie voor Centraal-Azie (35) en herhaalt dat Turkmenistan op belangrijke gebieden vooruitgang moet boeken alvorens de EU de interimovereenkomst kan ondertekenen, onder meer door het Internationaal Comité van het Rode Kruis vrije en onbelemmerde toegang te verlenen, het onderwijssysteem overeenkomstig de internationale normen te hervormen, alle politieke gevangenen en gewetensbezwaarden onvoorwaardelijk vrij te laten, alle overheidsbelemmeringen op vrij reizen af te schaffen en alle NGO's en mensenrechtenorganen vrijelijk in het land te laten opereren; verzoekt de Raad en de Commissie, voor ondertekening van de interimovereenkomst, duidelijk specifieke verbeteringen op het vlak van de mensenrechten te formuleren en daartoe een routekaart met duidelijke nalevingstermijnen vast te stellen;

96.

steunt de bereidheid van de Raad om mensenrechtendialogen aan te gaan met elk van de overige Centraal-Aziatische landen; verzoekt om resultaatgerichte dialogen, die volledig stroken met de richtsnoeren inzake mensenrechtendialogen met derde landen van de Europese Unie en die de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en het Europees Parlement garanderen; verzoekt om ervoor te zorgen dat de secretariaten van de Raad en de Commissie bij het aangaan van de dialogen over voldoende middelen beschikken;

97.

merkt op dat de inspanningen van Turkije en de EU in het kader van het toetredingsproces van Turkije van groot belang zijn voor de lopende mensenrechtenhervormingen in Turkije; ziet het besluit van de Turkse regering om toestemming te geven voor het uitzenden van Koerdische televisieprogramma's als een positieve stap naar vrijheid van meningsuiting in Turkije; betreurt echter dat het verbod op het gebruik van de Koerdische taal nog steeds geldt voor het parlement en voor politieke campagnes; wijst opnieuw op de noodzaak van aanvullende wetgevingshervormingen om het respect voor en de bescherming van minderheden en volledige vrijheid van meningsuiting te waarborgen, zowel in de wetgeving als in de praktijk, overeenkomstig het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens; constateert met bezorgdheid dat geen vooruitgang is geboekt inzake de ratificatie van mensenrechteninstrumenten, in het bijzonder het OPCAT, het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en de Aanvullende Protocols nrs. 4, 7 en 12 bij het EVRM;

98.

dringt er bij de nieuwe Pakistaanse regering op aan passende maatregelen te nemen om de mensenrechtensituatie in Pakistan te verbeteren; verwijst naar het verzoek van Amnesty International aan de Pakistaanse regering om alle illegaal door voormalig president Pervez Musharraf in 2007 afgezette rechters opnieuw aan te stellen; is verheugd over het feit dat de EU een onafhankelijke verkiezingswaarnemingsmissie heeft gezonden voor de algemene parlementsverkiezingen in februari 2008; merkt met tevredenheid op dat de verkiezingen competitief waren en hebben geleid tot meer vertrouwen van het publiek in het democratische proces; merkt op dat de EU zich inzet om de democratische instellingen te versterken en verzoekt de Raad en de Commissie de beweging voor democratie die door de rechterlijke macht en de advocatuur in gang is gezet, te ondersteunen, in het bijzonder door enkele van hun vertegenwoordigers, waaronder de heer Choudhry, uit te nodigen; benadrukt dat mensenrechten een van de belangrijkste prioriteiten moeten zijn van de EU in het kader van een permanente dialoog met Pakistan;

99.

is tevreden over de voorstellen van de Raad om mensenrechtendialogen aan te gaan met verschillende landen in Latijns-Amerika; onderstreept dat die dialogen gepaard moeten gaan met nadrukkelijke, concrete en tastbare eisen op het stuk van de eerbiediging van de mensenrechten, waarbij ook de EU-instellingen verplichtingen moeten worden opgelegd in hun betrekkingen met de bewuste landen; onderstreept de wenselijkheid om ook de landen van Centraal-Amerika hierbij op te nemen; stelt vast dat de Cubaanse regering in februari 2008 het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten heeft ondertekend; roept ertoe op deze verdragen zonder voorbehoud te ratificeren; verzoekt de Cubaanse regering alle politieke gevangenen vrij te laten en de rechten die onder de bescherming van de ondertekende verdragen vallen, te respecteren; merkt op dat de Raad bij besluit van 20 juni 2008 de informele sancties tegen Cuba heeft opgeheven; merkt voorts op dat de Raad in 2009 zal besluiten of de politieke dialoog met Cuba wordt voortgezet en deze zal laten afhangen van de vraag of er met betrekking tot de mensenrechten sprake is van significante verbeteringen;

100.

verzoekt Rusland als bezettingsmacht in Georgië om de mensenrechten in Abchazië en Zuid-Ossetië te respecteren, waaronder het recht van burgers om terug te keren naar hun huizen; verzoekt alle partijen om hun toezeggingen, overeenkomstig de akkoorden van 12 augustus en 8 september 2008, gestand te blijven doen; verzoekt alle betrokken overheden gedetailleerde kaarten en informatie te blijven verstrekken over alle door het conflict getroffen gebieden waar clusterbommen op zijn afgevuurd, om het opruimen van clusterwapenmunitie te vergemakkelijken en de gebieden weer veilig te maken voor burgers; is van oordeel dat beide regeringen er ook voor moeten zorgen dat het publiek door middel van informatiecampagnes bewust wordt gemaakt van het gevaar van ongeëxplodeerd materieel; verzoekt de verantwoordelijke overheden om akkoord te gaan met de inzet van internationale mensenrechtenwaarnemers in Zuid-Ossetië en Abchazië;

101.

toont zich verontrust over het gebrek aan vooruitgang in de mensenrechtensituatie in Myanmar, vooral met het oog op de komende verkiezingen, die voor 2010 staan gepland; veroordeelt de recente arrestaties en veroordelingen na showprocessen van meer dan honderd leden van de Myanmarese oppositie en de draconische straffen die hun werden opgelegd; dringt bij de Myanmarese regering aan op de onmiddellijke vrijlating van alle politieke gevangenen; is van mening dat het Parlement een missie van zwaargewichten naar Myanmar moet sturen, aangezien de huidige mensenrechtensituatie ondanks alle sancties nog steeds niet is verbeterd en is van mening dat de internationale druk op het Myanmarese regime moet worden opgevoerd;

Algemene controle op de activiteiten van de Raad en de Commissie, met inbegrip van het optreden van de twee voorzitterschappen

102.

verzoekt de Voorzitter van de Raad zich, wat de mensenrechten betreft, te richten op landen die speciale aandacht vereisen;

103.

is verheugd over de gebeurtenissen en discussies die plaatsvinden in het kader van het Europees Jaar van de interculturele dialoog 2008, en uit zijn tevredenheid over de initiatieven die onder de twee voorzitterschappen zijn ontplooid;

104.

is verheugd over het door het Franse voorzitterschap en de Commissie georganiseerde tiende mensenrechtenforum van de EU en de NGO's, dat plaatsvond op 10 december 2008, met als thema de 60ste verjaardag van de Universele Verklaring van de rechten van de mens en met een bijzondere nadruk op vrouwendiscriminatie;

105.

verzoekt om meer inspanningen en krachtiger maatregelen van de Europese Unie om een politiek akkoord over het conflict in Darfur te bereiken en de uitvoering van een algeheel vredesakkoord mogelijk te maken; onderstreept de noodzaak om een einde te maken aan straffeloosheid, door het sanctiesysteem van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties op te leggen; verheugt zich over de steun van de Europese Unie voor de arrestatiebevelen van het ICC in relatie tot Darfur, die zo spoedig mogelijk ten uitvoer moeten worden gelegd;

106.

is verheugd over Resolutie 1834 van de VN-Veiligheidsraad van 24 september 2008, die het mandaat van de VN-missie in de Centraal-Afrikaanse Republiek en Tsjaad verlengt tot maart 2009, en over het voornemen van de Verenigde Naties om de inzet van een militaire eenheid van de VN goed te keuren als opvolger van EUFOR Tsjaad/CAR in zowel Tsjaad als de Centraal-Afrikaanse Republiek;

107.

is verheugd over het feit dat de Raad een lijst met aandachtslanden opstelt en regelmatig bijwerkt, ten aanzien waarvan aanvullende, onderling afgestemde inspanningen worden betracht met het oog op de toepassing van de EU-richtsnoeren op kinderen en gewapende conflicten, op de doodstraf (zogenoemde „keerpuntlanden”) en op mensenrechtenactivisten;

108.

herhaalt zijn verzoek om ervoor te zorgen dat al het overleg met derde landen over mensenrechten en democratie en alle instrumenten, documenten en verslagen, met inbegrip van de jaarverslagen over mensenrechten, expliciet aandacht besteden aan discriminatiekwesties, inclusief kwesties omtrent etnische, nationale en taalkundige minderheden, vrijheid van godsdienst, met inbegrip van intolerantie jegens welke religie dan ook en discriminerende praktijken jegens minderhedenreligies, discriminatie op grond van kaste, de bescherming en bevordering van de rechten van inheemse volken, de mensenrechten van vrouwen en de rechten van kinderen, (geestelijk) gehandicapten en mensen van elke seksuele geaardheid, en genderidentiteiten, door hun organisaties, zowel binnen de Europese Unie als in derde landen, indien van toepassing, een stem te geven;

109.

neemt kennis van het initiatief van het Franse voorzitterschap voor een Unie voor het Middellandse Zeegebied, een nieuwe uitdaging met als doel het bevorderen van democratie en respect voor de mensenrechten in het Middellandse Zeegebied; merkt op dat de ontwikkeling van nieuwe initiatieven van de Unie voor het Middellandse Zeegebied niet tot gevolg mogen hebben dat minder aandacht en prioriteit wordt gegeven aan de bevordering van de benodigde hervormingen op het gebied van democratie en mensenrechten in het gebied;

De programma's voor externe bijstand van de Commissie en het EIDHR

110.

is verheugd over het feit dat in de programmeringsdocumenten van het EIDHR van 2007 en 2008 rekening is gehouden met de prioriteiten van het Parlement;

111.

verzoekt om een actualisering van de elektronische repertoria, die tot doel hebben alle projecten van het EIDHR geografisch en thematisch te rangschikken;

112.

uit zijn tevredenheid over de interesse in het presenteren van projecten uit hoofde van de nieuwe doelstelling van steun aan mensenrechtenactivisten en de mogelijkheid van urgente maatregelen om hen te beschermen; merkt op dat de Commissie 11 begunstigden heeft geselecteerd voor de uitvoering van deze projecten en verwacht dat de werkelijke activiteiten begin 2009 zullen aanvangen;

113.

verzoekt de Commissie nogmaals te zorgen voor voldoende personeel voor de uitvoering van het EIDHR, zowel op het hoofdkantoor als in de delegaties, teneinde rekening te kunnen houden met de bijzonderheden en problemen van dit nieuwe instrument;

114.

verzoekt de Commissie te zorgen voor voldoende samenhang tussen de politieke prioriteiten van de Unie en de projecten en programma's die zij ondersteunt, met name in verband met haar bilaterale programmering met derde landen;

Verkiezingsondersteuning en -waarneming

115.

stelt met genoegen vast dat de EU steeds meer gebruik maakt van verkiezingsondersteuning en -waarneming om democratie in derde landen te bevorderen, waardoor tegelijkertijd het respect voor mensenrechten, fundamentele vrijheden en de rechtstaat wordt bevorderd, en dat de kwaliteit en onafhankelijkheid van dergelijke missies breed worden erkend;

116.

benadrukt dat de zeer brede EU-methodiek, die de hele electorale cyclus bestrijkt en zowel verkiezingsondersteuning als verkiezingswaarneming omvat, zeer succesvol is geweest voor de EU, waardoor zij een toonaangevende internationale organisatie voor verkiezingswaarnemingen is geworden;

117.

is verheugd over het eerste, in april 2008 uitgebrachte Handboek voor Europese verkiezingswaarneming; neemt met genoegen kennis van het specifieke onderdeel over genderkwesties; merkt op dat het nieuwe handboek een uitgebreid overzicht van de EU-methodologie voor verkiezingswaarneming bevat en een beschrijving van hoe de missies worden gepland, ingezet en uitgevoerd, evenals een beschrijving van hoe de internationale normen worden toegepast bij beoordelingen en verslaglegging;

118.

verzoekt om strenger te letten op de selectiecriteria van landen waar verkiezingsondersteuning of -waarneming plaats zal vinden en om naleving van de op internationaal niveau opgestelde methodologie en regels, met name wat het onafhankelijke karakter van de missie betreft;

119.

herhaalt zijn verzoek om het electorale proces, met inbegrip van de pre- en postverkiezingsfases, te integreren in de verschillende soorten politieke dialogen met de betreffende derde landen, teneinde de onderlinge samenhang van het EU-beleid te waarborgen en de essentiële rol van mensenrechten en democratie te bevestigen;

Mainstreaming van mensenrechten

120.

verzoekt de Commissie om nauw te blijven toezien op de toekenning van bepaalde voordelen in het kader van het „algemeen preferentiestelsel plus” (APS+) aan landen die ernstige tekortkomingen hebben laten zien bij de uitvoering van de acht ILO-verdragen op het gebied van fundamentele arbeidsnormen, in de vorm van schendingen van burger- en politieke rechten of het gebruik van arbeid in detentie; verzoekt de Commissie criteria op te stellen die bepalen wanneer de voordelen van het APS wegens schendingen van de mensenrechten moeten worden ingetrokken;

Economische, sociale en culturele (ESC) rechten

121.

onderstreept dat economische, sociale en culturele rechten net zo belangrijk zijn als burger- en politieke rechten; benadrukt het engagement van de EU om de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te ondersteunen, zoals uiteengezet in de conclusies van de Europese Raden van december 2007 en juni 2008;

122.

verzoekt de EU de bescherming van ESC-rechten te integreren in haar externe betrekkingen met derde landen, door dit regelmatig op de agenda van mensenrechtendialogen en overleg met derde landen te plaatsen en door druk uit te oefenen om het Facultatieve Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten uit te voeren, met name met het oog op een effectieve werking van de bijbehorende individuele klachtenprocedure;

123.

verzoekt de Raad en de Commissie de samenhang van ECS-rechten in het ontwikkelings-, buitenlandse-handels- en mensenrechtenbeleid van de EU te waarborgen en daartoe een interdisciplinaire werkgroep inzake ESC-rechten op te richten;

124.

benadrukt dat mensenrechten ook het recht op voedsel, passende huisvesting, onderwijs, water, grond, fatsoenlijk werk, sociale zekerheid en het oprichten van een vakbond omvatten en dat het met name belangrijk is ervoor te zorgen dat die rechten toekomen aan extreem kwetsbare groepen zoals mensen in de minst ontwikkelde, postconflict- of opkomende landen, inheemse volkeren, vluchtelingen als gevolg van klimaatverandering, migranten, enz.;

125.

verzoekt de Commissie extra haar best te doen om ervoor te zorgen dat het recht op voedsel, in de huidige voedsel- en algemene economische crisis, wordt gewaarborgd;

126.

onderstreept het belang om maatschappelijk verantwoord ondernemen te bevorderen en transnationale bedrijven met hoofdkantoren in EU-lidstaten te verplichten de betreffende ILO-voorschriften na te leven bij hun activiteiten in derde landen;

127.

neemt verheugd kennis van het feit dat het APS+-stelsel, door een link te leggen tussen mensenrechten en internationale handel, zowel duurzame ontwikkeling als behoorlijk bestuur bevordert en verzoekt om effectief toezicht op de naleving van de „essential element”-clausule;

128.

verzoekt de Raad en de Commissie nogmaals EU-initiatieven op internationaal niveau te ontplooien, teneinde vervolging en discriminatie op grond van seksuele geaardheid en sekse-identiteit te bestrijden, bijvoorbeeld door een resolutie over dit onderwerp op VN-niveau te bepleiten en door NGO's en actoren die gelijkheid en non-discriminatie bevorderen steun te verlenen;

Effectiviteit van het optreden van het Europees Parlement in mensenrechtenkwesties

129.

verwacht dat resoluties en andere belangrijke documenten op het gebied van mensenrechtenkwesties zullen worden vertaald in de taal die in het betreffende gebied wordt gesproken;

130.

is verheugd over de baanbrekende verklaring, gesteund door 66 staten, waaronder alle lidstaten van de EU, afgelegd in de Algemene Vergadering van de VN op 18 december 2008, waarin wordt bevestigd dat de bescherming van de internationale mensenrechten ook seksuele geaardheid en genderidentiteit omvat, en het beginsel van non-discriminatie wordt herbevestigd, dat zegt dat mensenrechten in gelijke mate van toepassing zijn op elk menselijk wezen, ongeacht seksuele geaardheid of genderidentiteit;

131.

verzoekt de Raad concreet te reageren op de wensen en zorgen zoals het Parlement die in zijn officiële mededelingen, in het bijzonder zijn resoluties over dringende onderwerpen, heeft verwoord;

132.

herinnert de delegaties van het Parlement die een bezoek brengen aan derde landen eraan dat zij een interparlementair debat over de mensenrechtensituatie systematisch in hun agenda moeten opnemen, alsook ontmoetingen met mensenrechtenactivisten, teneinde uit de eerste hand geïnformeerd te worden over de mensenrechtensituatie in het betreffende land en hen waar nodig internationale zichtbaarheid en bescherming te bieden;

133.

is ervan overtuigd dat enkel een versterkt mensenrechtenorgaan binnen het Parlement in staat zou zijn om een samenhangend, doeltreffend, systematisch en overkoepelend mensenrechtenbeleid te bevorderen binnen onze instelling en tegenover de Raad en de Commissie, met name gelet op de bepalingen van het Verdrag van Lissabon inzake buitenlands beleid;

134.

is verheugd over de oprichting van het Sacharovnetwerk zoals aangekondigd ter gelegenheid van het 20-jarig bestaan van de Sacharovprijs; is van oordeel dat het netwerk snel moet beslissen over zijn werkwijze en zich de vereiste middelen moet verschaffen om zijn doelstellingen te verwezenlijken; herhaalt zijn eis om alle winnaars van de Sacharovprijs, en met name Aung San Suu Kyi, Oswaldo Jose Payá Sardiñas, de Cubaanse groepering „Damas de Blanco” en Hu Jia toegang te verschaffen tot de Europese instellingen; betreurt het uitblijven van een enigerlei significante reactie op de EU-oproepen aan de Chinese, Birmese en Cubaanse autoriteiten om de fundamentele vrijheden, met name de vrijheid van meningsuiting en politieke vereniging, te eerbiedigen;

*

* *

135.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten, de Verenigde Naties, de Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en aan de regeringen van de in deze resolutie genoemde landen en gebiedsdelen.


(1)  Zie voor alle relevante basisteksten de tabel in bijlage III bij verslag A6-0128/2007 van de Commissie buitenlandse zaken.

(2)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0025.

(3)  PB C 379 van 7.12.1998, blz. 265; PB C 262 van 18.9.2001, blz. 262; PB C 293 E van 28.11.2002, blz. 88; PB C 271 E van 12.11.2003, blz. 576; Aangenomen teksten, 22.5.2008, P6_TA(2008)0238; Aangenomen teksten, 21.10.2008, P6_TA(2008)0496.

(4)  PB C 311 van 9.12.2005, blz. 1.

(5)  PB C 303 van 14.12.2007, blz. 1.

(6)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3; PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27.

(7)  PB L 386 van 29.12.2006, blz. 1.

(8)  PB C 125 E van 22.5.2008, blz. 220.

(9)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0065.

(10)  PB C 290 E van 29.11.2006, blz. 107.

(11)  PB C 250 E van 25.10.2007, blz. 91.

(12)  PB C 74 E van 20.3.2008, blz. 775.

(13)  PB C 77 E van 28.3.2002, blz. 126.

(14)  PB C 187 E van 24.7.2008, blz. 214.

(15)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0405.

(16)  PB C 41 E van 19.2.2009, blz. 24.

(17)  PB C 303 E van 13.12.2006, blz. 879.

(18)  PB C 327 van 23.12.2005, blz. 4.

(19)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0194.

(20)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0021.

(21)  PB L 150 van 18.6.2003, blz. 67.

(22)  Op 18 juli 2008 hadden 85 staten het Statuut van Rome nog niet geratificeerd: Algerije, Angola, Armenië, Azerbeidzjan, Bahama's, Bahrein, Bangladesh, Wit-Rusland, Bhutan, Brunei, Kameroen, Kaapverdië, Chili, China, Ivoorkust, Cuba, Tsjechië, Democratische Volksrepubliek Korea, Egypte, El Salvador, Equatoriaal-Guinea, Eritrea, Ethiopië, Grenada, Guatemala, Guinee-Bissau, Haïti, India, Indonesië, Iran, Irak, Israël, Jamaica, Kazachstan, Kiribati, Koeweit, Kirgizië, Laos, Libanon, Libië, Maleisië, Malediven, Mauritanië, Federale Staten van Micronesia, Moldavië, Monaco, Marokko, Mozambique, Myanmar/Birma, Nepal, Nicaragua, Oman, Pakistan, Palau, Papoea-Nieuw-Guinea, Filipijnen, Qatar, Russische Federatie, Rwanda, Saint Lucia, Sao Tomé en Principe, Saudi-Arabië, Seychellen, Singapore, Salomonseilanden, Somalië, Sri Lanka, Sudan, Swaziland, Syrië, Thailand, Togo, Tonga, Tunesië, Turkije, Turkmenistan, Tuvalu, Oekraïne, Verenigde Arabische Emiraten, Verenigde Staten, Oezbekistan, Vanuatu, Vietnam, Jemen, Zimbabwe.

(23)  Met ingang van november 2008 hebben Oostenrijk, Hongarije, Slovenië en Spanje zowel het verdrag als het facultatieve protocol geratificeerd.

(24)  Van de EU-lidstaten hebben Cyprus, Estland, Finland, Griekenland, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië en Slowakije het verdrag nog niet ondertekend.

(25)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0238.

(26)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0496.

(27)  Verklaring van ambassadeur Susan E. Rice, Permanente Vertegenwoordiger van de VS, betreffende eerbiediging van het internationale humanitaire recht, in de Veiligheidsraad, 29 januari 2009.

(28)  Ondertekenaars (per november 2008): België, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Cyprus, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Slowakije, Slovenië, Finland, Zweden (slechts vijf landen – Albanië, Argentinië, Frankrijk, Honduras en Mexico – hebben het verdrag geratificeerd, dat pas in werking kan treden zodra 20 landen tot ratificatie zijn overgegaan).

(29)  PB L 200 van 30.7.2005, blz. 1.

(30)  Bulgarije, Duitsland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Hongarije, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Roemenië, Slovenië, Zweden, Finland en het Verenigd Koninkrijk.

(31)  Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind betreffende de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie (per november 2008): niet geratificeerd door Tsjechië, Duitsland, Ierland, Luxemburg, Hongarije, Malta, Finland en het Verenigd Koninkrijk.Facultatief protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind betreffende de betrokkenheid van kinderen in gewapende conflicten (per november 2008): niet geratificeerd door Estland, Nederland en Hongarije.

(32)  PB C 41 E van 19.2.2009, blz. 82.

(33)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0309.

(34)  Gemeenschappelijk Standpunt 2007/734/GBVB van de Raad van 13 november 2007 betreffende restrictieve maatregelen tegen Oezbekistan (PB L 295 van 14.11.2007, blz. 34).

(35)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0059.


Top