Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus

In deze richtlijn zijn minimumnormen vastgesteld voor de procedures voor toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus om de verschillen tussen de nationale behandelingsprocedures te beperken en de kwaliteit van de besluitvorming in de landen van de Europese Unie (EU) te waarborgen.

BESLUIT

Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus.

SAMENVATTING

De richtlijn is van toepassing op alle asielverzoeken * die worden ingediend op het grondgebied van de landen van de Europese Unie (EU), met inbegrip van de grens en transitzones. Zij is evenwel niet van toepassing op Denemarken, dat helemaal niet deelneemt aan het EU-beleid inzake justitie en binnenlandse zaken.

De EU-landen moeten deze richtlijn toepassen bij procedures waarin wordt beslist over asielverzoeken op basis van het Verdrag van Genève *. Indien de EU-landen in hun asielprocedures ook nagaan of de asielzoekers in aanmerking komen voor andere soorten internationale bescherming, dienen zij deze richtlijn in de volledige procedure toe te passen. Bovendien kunnen zij haar toepassen bij procedures waarin wordt beslist over verzoeken om elke andere vorm van internationale bescherming.

Fundamentele waarborgen

Een asielverzoek mag niet worden afgewezen louter op grond van het feit dat het niet zo snel mogelijk is ingediend. Bovendien moeten de EU-landen zorgen voor een individueel, objectief en onpartijdig onderzoek.

Het is de asielzoeker toegestaan in de betrokken lidstaat te verblijven zolang er geen beslissing over zijn verzoek is genomen.

De lidstaten dienen er bovendien voor te zorgen dat asielzoekers:

  • ingelicht worden over de te volgen procedure, over hun rechten en verplichtingen en over het resultaat van de beslissing van de beslissingsautoriteit *. Iedere beslissing moet schriftelijk worden meegedeeld; indien het verzoek wordt afgewezen, dienen de redenen te worden vermeld en moet informatie worden verstrekt over de manier waarop de beslissing kan worden aangevochten;
  • telkens wanneer dat nodig is gebruik kunnen maken van de diensten van een tolk wanneer zij hun zaak voorleggen aan de bevoegde autoriteiten;
  • de gelegenheid krijgen contact te hebben met de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen (UNHCR). Meer in het algemeen moeten de EU-landen de UNHCR toegang verschaffen tot de asielzoekers, met inbegrip van degenen die in accommodaties voor bewaring zijn geplaatst, alsook tot informatie over asielverzoeken en -procedures, en ervoor zorgen dat hij/zij iedere bevoegde autoriteit zijn/haar zienswijze kan geven;
  • daadwerkelijk in de gelegenheid worden gesteld een juridisch adviseur te raadplegen. In eerste aanleg kan dit eventueel op kosten van de asielzoekers. In geval van een negatieve beslissing van een beslissingsautoriteit zorgen de betrokken EU-landen ervoor dat op verzoek kosteloos rechtsbijstand wordt geboden. Zij mogen aan dit recht voorwaarden verbinden (het recht beperken tot één beroep en alle verdere procedures uitsluiten of het recht op juridische bijstand beperken tot bijstand van juridisch adviseurs die door het nationale recht uitdrukkelijk zijn aangewezen, tot zaken die een kans van slagen hebben of tot asielzoekers die niet over voldoende middelen beschikken).

Voor niet-begeleide minderjarigen * dienen onder bepaalde voorwaarden bijkomende waarborgen te worden gegeven:

  • een persoon vertegenwoordigt de minderjarige en/of helpt hem/haar met het asielverzoek;
  • indien de procedure een persoonlijk onderhoud omvat, krijgt de vertegenwoordiger de kans om de minderjarige te informeren over het doel van het onderhoud;
  • een persoon die de nodige kennis heeft van de bijzondere behoeften van minderjarigen bereidt de beslissing van de beslissingsautoriteit voor en neemt in voorkomend geval het persoonlijke onderhoud af.

Verplichtingen

De EU-landen kunnen asielzoekers verplichten om met de bevoegde autoriteiten samen te werken. Zij kunnen met name bepalen dat asielzoekers:

  • contact moeten opnemen met de bevoegde autoriteiten of zich persoonlijk moeten aanmelden;
  • hun verzoek persoonlijk en/of op een aangewezen plaats moeten indienen;
  • documenten die in hun bezit zijn en die relevant zijn voor de behandeling van hun asielverzoek, zoals hun paspoort, moeten overhandigen.

Behandelingsprocedure

Beslissingen over asielverzoeken worden in het algemeen genomen door de beslissingsautoriteiten die door de EU-landen zijn aangewezen. De medewerkers van dergelijke autoriteiten moeten kennis hebben van de normen die van toepassing zijn op het gebied van asiel- en vluchtelingenrecht.

Voordat de bevoegde autoriteit zijn beslissing neemt, heeft de asielzoeker gewoonlijk recht op een persoonlijk onderhoud met een daartoe gekwalificeerde ambtenaar. Dit vindt doorgaans plaats in afwezigheid van de familieleden en in zodanige omstandigheden dat een passende geheimhouding wordt gewaarborgd. Er wordt een schriftelijk verslag opgesteld, dat ter goedkeuring aan de asielzoeker kan worden voorgelegd. De weigering van de asielzoeker om de inhoud van het verslag goed te keuren, belet de beslissingsautoriteit evenwel niet een beslissing over het asielverzoek te nemen.

De EU-landen mogen een persoon niet in bewaring houden uitsluitend omdat hij/zij een asielzoeker is. Indien een asielzoeker in bewaring wordt gehouden, dient het EU-land ervoor te zorgen dat snelle toetsing door een rechterlijke instantie mogelijk is. De richtlijn over minimumnormen voor de opvang van asielzoekers bevat nadere voorschriften voor de bewaring van asielzoekers.

De EU-landen kunnen in het kader van de behandeling van een asielverzoek besluiten om door middel van een medisch onderzoek de leeftijd van een niet-begeleide minderjarige vast te stellen.

De EU-landen moeten de vertrouwelijkheid van de informatie betreffende elk verzoek garanderen.

Procedures in eerste aanleg

De in de richtlijn vastgelegde fundamentele beginselen en waarborgen zijn volledig van toepassing op de "normale" asielverzoeken. Voor de behandeling van asielverzoeken kunnen de EU-landen voorzien in specifieke procedures waarbij van deze beginselen en waarborgen wordt afgeweken. Dit kan in twee gevallen:

  • in geval van een volgend verzoek (afkomstig van een persoon die bij het betrokken EU-land reeds een dergelijk verzoek heeft ingediend);
  • onder bepaalde voorwaarden, om aan de grens uitspraak te doen over de verlening van toegang tot het grondgebied aan personen die daar een verzoek hebben ingediend.

De EU-landen kunnen voorts bepalen dat een behandelingsprocedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen in de richtlijn wordt versneld, met name onder de volgende voorwaarden:

  • de asielzoeker heeft alleen aangelegenheden aan de orde gesteld die niet of slechts minimaal ter zake doen om uit te maken of hij/zij in aanmerking komt voor erkenning als vluchteling of heeft inconsistente, contradictoire of onwaarschijnlijke verklaringen afgelegd die zijn verzoek duidelijk alle overtuigingskracht ontnemen;
  • de asielzoeker heeft geen informatie verstrekt aan de hand waarvan met een redelijke mate van zekerheid zijn identiteit of nationaliteit kan worden vastgesteld, of hij heeft waarschijnlijk, te kwader trouw, identiteits- of reisdocumenten vernietigd of zich daarvan ontdaan, of hij heeft zelfs de autoriteiten misleid over zijn identiteit of nationaliteit;
  • de asielzoeker komt uit een land dat het betrokken EU-land heeft aangemerkt als “veilig land van herkomst” of “veilig derde land”.

Een derde land dat als veilig land van herkomst is aangemerkt, kan voor een bepaalde asielzoeker alleen als veilig land van herkomst worden beschouwd wanneer hij/zij geen substantiële redenen heeft opgegeven waaruit blijkt dat het niet veilig is door zijn/haar persoonlijke situatie, rekening houdend met de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor erkenning als vluchteling overeenkomstig Richtlijn 2004/83/EG.

De EU-landen kunnen een asielverzoek onder specifieke voorwaarden als niet-ontvankelijk beschouwen en het niet behandelen, met name wanneer:

  • een ander EU-land overeenkomstig de Dublin II-verordening bevoegd is om het verzoek te behandelen of een ander EU-land de vluchtelingenstatus (DE) (EN) (ES) (FR) al heeft toegekend;
  • de asielzoeker bescherming kan genieten in een derde land dat het eerste land van asiel is of voor hem/haar een veilig derde land is;
  • de asielzoeker na een definitieve beslissing een identiek verzoek heeft ingediend.

De EU-landen mogen het begrip “veilig derde land” alleen toepassen indien de bevoegde autoriteiten zich ervan hebben vergewist dat in het betrokken derde land:

  • het leven en de vrijheid van de asielzoeker niet worden bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging;
  • het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Verdrag van Genève wordt nageleefd;
  • het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd;
  • de mogelijkheid bestaat om om de vluchtelingenstatus te verzoeken en, indien deze status wordt toegekend, bescherming te ontvangen overeenkomstig het Verdrag van Genève.

Intrekkingsprocedure

De EU-landen beginnen een onderzoek om de vluchtelingenstatus van een persoon in te trekken wanneer er nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn waaruit blijkt dat er redenen zijn om de geldigheid van de vluchtelingenstatus opnieuw te onderzoeken.

Bij een dergelijk onderzoek moeten bepaalde beginselen worden nageleefd en moeten bepaalde waarborgen worden gegeven, met name met betrekking tot de informatie van de betrokkene en de mogelijkheid om tijdens een persoonlijk onderhoud argumenten tegen de intrekking voor te leggen.

Verhaalsprocedures

De EU-lidstaten moeten asielzoekers daadwerkelijk de mogelijkheid bieden om bij een gerechtelijke instantie beroep aan te tekenen tegen beslissingen over hun asielverzoek en tegen andere soorten beslissingen die in het kader van asielprocedures worden genomen (met inbegrip van beslissingen tot intrekking van de vluchtelingenstatus en over de ontvankelijkheid van verzoeken).

Context

De Europese Raad van Tampere heeft in 1999 in zijn conclusies besloten een gemeenschappelijk Europees asielstelsel op te zetten dat op de volledige en niet-restrictieve toepassing van het Verdrag van Genève stoelt. Op korte termijn betekende dit dat er gemeenschappelijke normen voor een eerlijke en doeltreffende asielprocedure moesten worden opgesteld, zoals bepaald in het scorebord dat op 27 maart 2000 door de Raad is goedgekeurd. Op langere termijn moest er een gemeenschappelijke asielprocedure en een eenvormige vluchtelingenstatus komen die geldig is voor het hele grondgebied van de Unie.

Belangrijkste begrippen

  • Asielverzoek: een door een onderdaan van een derde land of een staatloze ingediend verzoek om verlening van internationale bescherming door een EU-land op grond van het Verdrag van Genève. Elk verzoek om eender welke vorm van internationale bescherming wordt als een asielverzoek beschouwd, tenzij de betrokkene uitdrukkelijk vraagt om een andere vorm van bescherming waarvoor een afzonderlijk verzoek kan worden ingediend.
  • Verdrag van Genève: het verdrag van 1951, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 1967, over de vluchtelingenstatus. Volgens artikel 78 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dient het asielbeleid van de EU in overeenstemming te zijn met het Verdrag van Genève.
  • Beslissingsautoriteit: elk semirechterlijk of administratief orgaan in een EU-land dat bevoegd is om in eerste aanleg een beslissing over het verzoek te nemen.
  • Niet-begeleide minderjarige: een persoon jonger dan 18 jaar die zonder begeleiding van een volwassene op het grondgebied van een EU-land aankomt.

Referenties

Besluit

Datum van inwerkingtreding

Uiterste datum voor omzetting in nationaal recht

Publicatieblad

Richtlijn 2005/85/EG

2.1.2006

1.12.2007(1.12.2008 voor artikel 15)

L 326 van 13.12.2005

GERELATEERDE BESLUITEN

Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 8 september 2010 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus [COM(2010) 465 definitief – Niet in het Publicatieblad bekendgemaakt]. Dit verslag bevat een overzicht van de omzetting van Richtlijn 2005/85/EG in nationaal recht door de EU-landen en de problemen die zich bij de uitvoering hebben voorgedaan.

De Commissie meldt in het verslag een aantal gevallen van onvolledige of onjuiste omzetting en gebreken in de uitvoering van de richtlijn door de EU-landen. Als gevolg van enkele facultatieve bepalingen en afwijkingen in de richtlijn blijven bovendien verschillen bestaan tussen de regelingen en procedurele waarborgen van de EU-landen. Dat is met name het geval voor:

  • het persoonlijk onderhoud;
  • juridische bijstand en vertegenwoordiging;
  • versnelde behandelingsprocedures;
  • het begrip “veilig derde land”;
  • het begrip “veilig land van herkomst”;
  • het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel.

Teneinde de procedurele verschillen tussen de EU-landen als gevolg van bepaalde vage en dubbelzinnige normen in de richtlijn weg te werken, heeft de Commissie in 2009 een voorstel tot wijziging van de richtlijn [COM(2009) 554 definitief] goedgekeurd.

Laatste wijziging: 16.10.2010

Top