EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017CJ0313

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 24 januari 2019.
George Haswani tegen Raad van de Europese Unie.
Hogere voorziening – Artikel 86 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht – Ontvankelijkheid – Procedure tot aanpassing van het verzoekschrift – Noodzaak om de middelen en argumenten aan te passen – Beperkende maatregelen tegen de Arabische Republiek Syrië – Lijst van personen jegens wie de bevriezing van fondsen en economische middelen geldt – Opname van rekwirants naam op die lijst.
Zaak C-313/17 P.

Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2019:57

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

24 januari 2019 ( *1 )

„Hogere voorziening – Artikel 86 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht – Ontvankelijkheid – Procedure tot aanpassing van het verzoekschrift – Noodzaak om de middelen en argumenten aan te passen – Beperkende maatregelen tegen de Arabische Republiek Syrië – Lijst van personen jegens wie de bevriezing van fondsen en economische middelen geldt – Opname van rekwirants naam op die lijst”

In zaak C‑313/17 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 26 mei 2017,

George Haswani, wonend te Yabroud (Syrië), vertegenwoordigd door G. Karouni, avocat,

rekwirant,

andere partijen in de procedure:

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door A. Sikora-Kalėda en S. Kyriakopoulou als gemachtigden,

verweerder in eerste aanleg,

Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Havas en R. Tricot als gemachtigden,

interveniënte in eerste aanleg,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, vicepresident, waarnemend voor de president van de Eerste kamer, J.‑C. Bonichot, (rapporteur), A. Arabadjiev, E. Regan en S. Rodin, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 20 september 2018,

het navolgende

Arrest

1

George Haswani verzoekt om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 22 maart 2017, Haswani/Raad (T‑231/15, niet gepubliceerd, EU:T:2017:200; hierna: „bestreden arrest”), voor zover het Gerecht daarbij zijn verzoek tot nietigverklaring van besluit (GBVB) 2016/850 van de Raad van 27 mei 2016 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2016, L 141, blz. 125), en van uitvoeringsverordening (EU) 2016/840 van de Raad van 27 mei 2016 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2016, L 141, blz. 30) (hierna gezamenlijk: „handelingen van 27 mei 2016”) niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Toepasselijke bepalingen

2

Artikel 86 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, zoals van toepassing ten tijde van het geding in eerste aanleg (hierna: „Reglement voor de procesvoering van het Gerecht”), bepaalt onder het opschrift „Aanpassing van het verzoekschrift”:

„1.   Wanneer een handeling waarvan om nietigverklaring wordt verzocht, door een andere handeling met hetzelfde voorwerp wordt vervangen of gewijzigd, kan de verzoeker vóór de sluiting van de mondelinge behandeling of vóór de beslissing van het Gerecht om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen, het verzoekschrift aanpassen om met dit nieuwe gegeven rekening te houden.

2.   De aanpassing van het verzoekschrift moet bij afzonderlijke akte worden gedaan vóór het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 263, zesde alinea, VWEU waarbinnen kan worden verzocht om de nietigverklaring van de handeling die de aanpassing van het verzoekschrift rechtvaardigt.

3.   De memorie houdende aanpassing bevat:

a)

de aangepaste conclusies;

b)

zo nodig, de aangepaste middelen en argumenten;

c)

zo nodig, het bewijs en de bewijsaanbiedingen ter zake van de aanpassing van de conclusies.

4.   De memorie houdende aanpassing gaat vergezeld van de handeling die de aanpassing van het verzoekschrift rechtvaardigt. Indien deze handeling niet is overgelegd, stelt de griffier de verzoeker een redelijke termijn om deze over te leggen. Indien dit verzuim niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld, beslist het Gerecht of het niet in acht nemen van dit vereiste tot de formele niet-ontvankelijkheid van de memorie houdende aanpassing van het verzoekschrift leidt.

5.   Onverminderd de door het Gerecht te nemen beslissing ten aanzien van de ontvankelijkheid van de memorie houdende aanpassing van het verzoekschrift, bepaalt de president voor de verweerder een termijn waarbinnen hij op de memorie houdende aanpassing kan antwoorden.

[...]”

Voorgeschiedenis van het geding, beroep bij het Gerecht en bestreden arrest

3

Rekwirant is een zakenman met de Syrische nationaliteit. Hij is oprichter en mede-eigenaar van het olie- en gasbedrijf HESCO.

4

Bij twee handelingen van 6 maart 2015 is zijn naam toegevoegd aan de lijst in bijlage I bij besluit 2013/255/GBVB van de Raad van 31 mei 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2013, L 147, blz. 14), en ook aan de lijst in bijlage II bij verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië en tot intrekking van verordening (EU) nr. 442/2011 (PB 2012, L 16, blz. 1) om de volgende redenen:

„Bekend Syrisch zakenman, mede-eigenaar van HESCO Engineering and Construction Company, een groot techniek- en bouwbedrijf in Syrië. Hij onderhoudt nauwe banden met het Syrische regime.

George Haswani biedt steun aan en profiteert van het regime via zijn rol als tussenpersoon bij overeenkomsten voor de aankoop van olie van ISIL door het Syrische regime.

Hij profiteert ook van het regime dankzij een voorkeursbehandeling, onder meer de toekenning van een contract (als onderaannemer) met Stroytransgaz, een belangrijk Russisch oliebedrijf.”

5

Op 5 mei 2015 heeft rekwirant bij het Gerecht beroep tot nietigverklaring van de handelingen van 6 maart 2015 ingesteld.

6

Op 28 mei 2015 heeft de Raad besluit (GBVB) 2015/837 houdende wijziging van besluit 2013/255 (PB 2015, L 132, blz. 82) vastgesteld, waarbij besluit 2013/255 tot 1 juni 2016 is verlengd en bijlage I bij dat besluit is gewijzigd. Diezelfde dag heeft de Raad ook uitvoeringsverordening (EU) 2015/828 tot uitvoering van verordening nr. 36/2012 (PB 2015, L 132, blz. 3) vastgesteld, die bijlage II bij die verordening nr. 36/2012 wijzigt.

7

Bij memorie neergelegd ter griffie van het Gerecht op 23 juni 2015 heeft rekwirant het verzoekschrift aangepast om ook nietigverklaring van besluit 2015/837 en uitvoeringsverordening 2015/828 te vorderen.

8

Op 12 oktober 2015 heeft de Raad besluit (GBVB) 2015/1836 tot wijziging van besluit 2013/255 (PB 2015, L 266, blz. 75) vastgesteld, alsmede verordening (EU) 2015/1828 tot wijziging van verordening nr. 36/2012 (PB 2015, L 266, blz. 1), waarbij bijlage II bij die verordening is gewijzigd (hierna: „handelingen van 12 oktober 2015”).

9

De wijzigingen betroffen met name de criteria voor plaatsing op de lijsten in bijlage wat betreft artikel 28, lid 2, van besluit 2013/255 en artikel 15, lid 1 bis, van verordening nr. 36/2012. Inzonderheid zijn de criteria in verband met aansprakelijkheid voor de repressie of banden met het regime vervolledigd met een lijst van personen die in zeven categorieën zijn ingedeeld, waaronder „vooraanstaande zakenlieden die in Syrië actief zijn”.

10

Bij brief van 29 april 2016 heeft de Raad rekwirant op de hoogte gebracht van zijn voornemen om hem op de betrokken lijsten te handhaven alsook van de wijziging van de tegen hem in aanmerking genomen motivering. Rekwirant heeft via zijn advocaat de Raad geantwoord bij brief van 12 mei 2016.

11

Bij de handelingen van 27 mei 2016 heeft de Raad rekwirants naam in de bijlagen bij de betrokken handelingen opgenomen om de volgende redenen:

„Belangrijk zakenman in Syrië met belangen en/of activiteiten in de sectoren engineering, bouw en olie en gas. Hij heeft belangen en/of grote invloed in een aantal ondernemingen en entiteiten in Syrië, met name HESCO Engineering and Construction Company, een grote onderneming voor engineering en bouw.

George Haswani heeft nauwe banden met het Syrische regime. Hij biedt steun aan en profiteert van het regime via zijn rol als tussenpersoon bij overeenkomsten voor de aankoop van olie van ISIL door het Syrische regime. Hij profiteert ook van het regime dankzij een voorkeursbehandeling, onder meer de toekenning van een contract (als onderaannemer) met Stroytransgaz, een belangrijk Russisch oliebedrijf.”

12

Bij op 7 juli 2016 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie heeft rekwirant om aanpassing van zijn verzoekschrift verzocht om ook nietigverklaring van de handelingen van 27 mei 2016 te vorderen (hierna: „tweede memorie houdende aanpassing” of „tweede aanpassingsverzoek”).

13

Bij brief van 22 juli 2016 heeft de Raad zijn opmerkingen over de tweede memorie houdende aanpassing gemaakt; de Raad was van mening dat die memorie hiaten vertoonde en onnauwkeurig was.

14

In het bestreden arrest heeft het Gerecht met name het tweede aanpassingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard omdat rekwirant in de tweede memorie houdende aanpassing de aangepaste middelen en argumenten ter ondersteuning van de conclusies tot nietigverklaring had moeten uiteenzetten overeenkomstig artikel 86, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

15

Het Gerecht heeft in de punten 41 tot en met 47 van dat arrest dus geoordeeld dat, aangezien de toepasselijke bepalingen inzake de beperkende maatregelen of de criteria voor plaatsing op de lijsten waren gewijzigd, rekwirant zijn middelen en argumenten moest aanpassen om daarmee rekening te houden en in casu niet aan dat vereiste was voldaan aangezien in het tweede aanpassingsverzoek enkel was verzocht om de conclusies van het verzoekschrift uit te breiden zonder nadere toelichting of nieuwe gegevens, feitelijk en rechtens, waarbij rekening werd gehouden met de evolutie van de toepasselijke bepalingen, met name de invoering van nieuwe criteria voor plaatsing op de lijsten.

Conclusies van de partijen in de procedure bij het Hof

16

Haswani verzoekt het Hof:

het bestreden arrest te vernietigen, voor zover daarbij het tweede aanpassingsverzoek niet-ontvankelijk is verklaard;

dientengevolge, te gelasten dat de naam van George Haswani wordt geschrapt van de bijlagen bij de handelingen van 27 mei 2016;

de handelingen van 12 oktober 2015 nietig te verklaren;

de Raad van de Europese Unie te veroordelen tot betaling van het bedrag van 700000 EUR tot vergoeding van alle schade;

de Raad te verwijzen in de kosten van de procedure bij het Hof en alle kosten van de procedure bij het Gerecht.

17

De Raad verzoekt het Hof:

de hogere voorziening af te wijzen;

rekwirant te verwijzen in de kosten.

18

Overeenkomstig artikel 172 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof heeft de Europese Commissie, interveniënte in eerste aanleg, een memorie van antwoord ingediend, waarin zij zich aansluit bij de conclusies van de Raad en het Hof verzoekt de hogere voorziening in haar geheel af te wijzen en rekwirant te verwijzen in de kosten.

Hogere voorziening

19

Met zijn middelen, die samen dienen te worden onderzocht, stelt Haswani in wezen dat het Gerecht, door het tweede aanpassingsverzoek niet-ontvankelijk te verklaren om de in punt 15 van dit arrest uiteengezette redenen, in zijn arrest blijk heeft gegeven van een drievoudige onjuiste rechtsopvatting.

Argumenten van de partijen

20

Haswani verwijt het Gerecht een eerste onjuiste rechtsopvatting bestaande in schending van artikel 86, leden 4 en 5, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht. Uit deze bepalingen blijkt dat, indien de verzoeker heeft nagelaten een afschrift van de handeling die de gevraagde aanpassing rechtvaardigt, te voegen bij zijn verzoekschrift, de griffier van het Gerecht hem uitdrukkelijk moet verzoeken dit verzuim te herstellen binnen de vooraf gestelde termijn; zo niet kan de memorie houdende aanpassing door het Gerecht niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo niet-overlegging van de handeling die de aanpassing van het verzoekschrift rechtvaardigt, niet ambtshalve leidt tot niet-ontvankelijkheid van een aanpassingsverzoek, moet dit dus a fortiori gelden wanneer wordt nagelaten aangepaste middelen aan te dragen.

21

Het bestreden arrest bevat een tweede onjuiste rechtsopvatting doordat het Gerecht heeft geoordeeld dat het de conclusies van rekwirants tweede memorie houdende aanpassing niet-ontvankelijk kon verklaren zonder zelfs te onderzoeken of rekwirant van de griffier een verzoek had ontvangen om het verzuim te herstellen.

22

De derde onjuiste rechtsopvatting van het Gerecht bestaat in miskenning van het tussenvoegsel „zo nodig” in artikel 86, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, dat erop wijst dat het niet noodzakelijk was aangepaste middelen en argumenten aan te dragen aangezien de criteria voor plaatsing op de lijsten waren gewijzigd tussen de aanvankelijk bestreden handelingen en de handelingen die met het aanpassingsverzoek waren gevoegd bij het verzoekschrift.

23

Ook al betwist Haswani niet dat de handelingen van 12 oktober 2015 het aantal personen jegens wie beperkende maatregelen kunnen gelden, is uitgebreid, hij meent „flagrant” dat de redenen voor de maatregelen die jegens hem in 2016 zijn genomen, afgezien van een lichtjes verschillende formulering, in wezen dezelfde zijn als voor de in 2015 genomen maatregelen. Het Gerecht heeft evenwel zelf geoordeeld dat deze redenen niet gestaafd waren aangezien de Raad geen enkel document met voldoende bewijskracht had overgelegd, want het ging ofwel om onnauwkeurige persberichten, ofwel om internetpagina’s. Bijgevolg is Haswani van mening dat hij niet ertoe gehouden kon zijn aangepaste middelen aan te dragen op straffe van niet-ontvankelijkheid van het aanpassingsverzoek, aangezien dat „overbodig” zou zijn geweest.

24

De Raad trekt de ontvankelijkheid van de hogere voorziening in twijfel aangezien daarin niet voldoende verduidelijkt wordt welke Unierechtelijke bepalingen zijn geschonden, en hij meent dat de gestelde tweede onjuiste rechtsopvatting niet voldoende gestaafd wordt.

25

Voor het overige meent de Raad dat de hogere voorziening kennelijk ongegrond is. Hij herinnert aan de argumenten die hij in eerste aanleg met succes heeft aangevoerd in zijn middel van niet-ontvankelijkheid van de tweede memorie houdende aanpassing.

26

In dat betoog heeft de Raad de vereisten voor de middelen van het gedinginleidende verzoekschrift, dat ingevolge artikel 76, onder d), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht op straffe van niet-ontvankelijkheid een – desnoods summiere – uiteenzetting van de middelen moet bevatten, geëxtrapoleerd naar het aanpassingsverzoek.

27

Deze instelling is van mening dat wat in casu is beslist voor het aanpassingsverzoek, een vaste praktijk van het Gerecht vormt, dat reeds een ander aanpassingsverzoek op dezelfde grond heeft afgewezen (arrest van 28 januari 2016, Klyuyev/Raad, T‑341/14, EU:T:2016:47, punten 7173).

28

Onder verwijzing naar de conclusie van de advocaat-generaal in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 9 november 2017, HX/Raad (C‑423/16 P, EU:C:2017:848, punt 33), is de Raad van mening dat de regel die voortvloeit uit het tussenvoegsel „zo nodig” in artikel 86, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, geval per geval moet worden toegepast en vereist dat het Gerecht de noodzaak om aangepaste middelen en argumenten aan te dragen ten gronde beoordeelt. Deze uitlegging vloeit voort uit het feit dat vormvereisten als die in artikel 86, lid 3, onder b), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht beogen het contradictoire karakter van de procedure te waarborgen en het Gerecht in staat te stellen met kennis van zaken recht te spreken, zonder dat zij een „doel op zich” vormen. Het Gerecht beschikt in dit opzicht over een zekere beoordelingsvrijheid.

29

De Commissie heeft geïntervenieerd ter ondersteuning van de schriftelijke opmerkingen van de Raad en voert daartoe hetzelfde soort argumenten aan. Zij benadrukt met name dat de tweede memorie houdende aanpassing „bijzonder veel hiaten” vertoont. Wanneer een memorie „zoveel hiaten” vertoont, belet volgens haar niets het Gerecht het aanpassingsverzoek, dat het zelfs niet ten gronde zou kunnen beoordelen, niet-ontvankelijk te verklaren.

Beoordeling door het Hof

30

Om te beginnen dienen de bezwaren van de Raad en de Commissie inzake de ontvankelijkheid van de onderhavige hogere voorziening van de hand te worden gewezen. Uit de hogere voorziening blijkt immers duidelijk dat rekwirant met zijn middelen het Gerecht schending van artikel 86, leden 4 en 5, van zijn Reglement voor de procesvoering verwijt doordat het in de punten 39 tot en met 47 van het bestreden arrest het tweede aanpassingsverzoek niet-ontvankelijk heeft verklaard op grond dat het geen aangepaste middelen en argumenten bevatte. Met deze middelen wordt dus een rechtsvraag opgeworpen die in hogere voorziening aan het Hof kan worden voorgelegd.

31

Artikel 86 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht bepaalt onder welke voorwaarden de verzoeker in afwijking van het beginsel dat de conclusies onveranderbaar zijn, zijn verzoekschrift kan aanpassen wanneer een handeling waarvan de nietigverklaring wordt gevraagd, wordt vervangen of gewijzigd door een andere handeling met hetzelfde voorwerp (zie met name arrest van 9 november 2017, HX/Raad, C‑423/16 P, EU:C:2017:848, punt 18).

32

Uit lid 3, onder b), van dat artikel 86 blijkt met name dat de memorie houdende aanpassing van het verzoekschrift zo nodig de ten aanzien van de middelen en argumenten van het verzoekschrift aangepaste middelen en argumenten moet bevatten.

33

Het gebruik van het tussenvoegsel „zo nodig” in de bewoordingen van deze bepaling wijst er ondubbelzinnig op dat de memorie houdende aanpassing van het verzoekschrift enkel wanneer dit noodzakelijk blijkt de aangepaste middelen en argumenten moet bevatten.

34

Deze vaststelling vindt steun in de doelstellingen van artikel 86 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

35

In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat het weliswaar volstrekt gerechtvaardigd is om aan de aanpassing van het verzoekschrift bepaalde formele voorwaarden te verbinden, maar dat deze voorwaarden niet voor niets gelden en juist ertoe dienen om het contradictoire karakter van de procedure en de goede rechtsbedeling te waarborgen (zie met name arrest van 9 november 2017, HX/Raad, C‑423/16 P, EU:C:2017:848, punt 23).

36

Zoals de advocaat-generaal in punt 61 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zou het in strijd zijn met de goede rechtsbedeling en de proceseconomie wanneer van de verzoeker die zijn conclusies heeft aangepast, wordt verlangd dat hij in zijn memorie houdende aanpassing van het verzoekschrift dezelfde middelen en argumenten herhaalt als die welke tegen de aanvankelijk bestreden handeling zijn aangevoerd.

37

Wanneer een handeling die later wordt bestreden middels aanpassing van het verzoekschrift, in wezen identiek is aan de aanvankelijk bestreden handeling of slechts louter formeel daarvan verschilt, valt dus niet uit te sluiten dat de verzoeker, door in zijn aanpassingsverzoek geen aangepaste middelen en argumenten aan te dragen, impliciet maar noodzakelijkerwijs heeft willen verwijzen naar de middelen en argumenten van zijn gedinginleidende verzoekschrift.

38

In een dergelijk geval staat het aan het Gerecht om bij het onderzoek of de memorie houdende aanpassing van het verzoekschrift ontvankelijk is, na te gaan of de middels aanpassing van het verzoekschrift bestreden handeling in vergelijking met de middels het gedinginleidende verzoekschrift bestreden handeling in die mate inhoudelijke verschillen vertoont dat een aanpassing van de ter ondersteuning van het gedinginleidende verzoekschrift aangedragen middelen en argumenten noodzakelijk wordt.

39

Indien het Gerecht na dit onderzoek tot de slotsom komt dat de verzoeker ten onrechte geen aangepaste middelen en argumenten in de memorie houdende aanpassing van het verzoekschrift heeft aangedragen, kan het Gerecht, anders dan Haswani stelt, op grond van artikel 86, lid 6, van zijn Reglement voor de procesvoering deze memorie niet-ontvankelijk verklaren op grond dat het vormvereiste van lid 3, onder b), van dat artikel niet in acht is genomen, zoals het geval is wanneer om het even welk vereiste van dat artikel niet in acht is genomen.

40

Bij dat onderzoek is het Gerecht niet verplicht om de verzoeker vooraf te verzoeken het verzuim om aangepaste middelen en argumenten aan te dragen, te herstellen. Zoals de advocaat-generaal in de punten 48 tot en met 57 van zijn conclusie heeft opgemerkt, staat het immers aan de verzoeker, die het initiatief tot de procedure heeft genomen en het geding heeft afgebakend door met name de conclusies en de middelen die hij zowel in zijn aanpassingsverzoek als in het gedinginleidende verzoekschrift heeft aangedragen, om te beoordelen of het noodzakelijk is de middelen en argumenten van het verzoekschrift aan te passen (zie naar analogie arrest van 14 november 2017, British Airways/Commissie, C‑122/16 P, EU:C:2017:861, punten 86 en 87).

41

Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het Hof in het arrest van 9 november 2017, HX/Raad (C‑423/16 P, EU:C:2017:848, punten 2227), zich weliswaar niet akkoord met het Gerecht heeft verklaard omdat het de verzoeker niet vooraf de gelegenheid had geboden om een aanpassingsverzoek waarbij de in artikel 86, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht vereiste afzonderlijke akte niet was neergelegd, te regulariseren, maar dit was wegens de bijzondere omstandigheden van het geval, namelijk een dubbelzinnigheid in de versie van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht in de door de verzoeker gekozen procestaal.

42

In de zaak die heeft geleid tot het met de onderhavige hogere voorziening bestreden arrest, is het Gerecht tot de slotsom gekomen dat Haswani in zijn verzoek tot aanpassing van het verzoekschrift aangepaste middelen en argumenten had moeten aandragen, door in de punten 41 tot en met 47 van zijn arrest enkel op te merken dat de toepasselijke bepalingen inzake de beperkende maatregelen, en met name de redenen voor plaatsing van de betrokkenen op de betrokken lijsten, sinds de indiening van het gedinginleidende verzoekschrift waren gewijzigd en dat met deze wijziging rekening was gehouden in de met de tweede memorie houdende aanpassing bestreden handelingen, zonder na te gaan of er een inhoudelijk verschil bestond tussen de individuele redenen die jegens Haswani in aanmerking waren genomen in de met het gedinginleidende verzoekschrift bestreden handelingen, te weten de handelingen van 6 maart 2015 en uitvoeringsverordening 2015/828, en de redenen die jegens Haswani in aanmerking waren genomen in de met de tweede memorie houdende aanpassing bestreden handelingen, te weten de handelingen van 27 mei 2016, gelezen tegen de achtergrond van de handelingen van 12 oktober 2015.

43

Zodoende heeft het Gerecht het in punt 38 van dit arrest besproken onderzoek niet verricht.

44

Uit het voorgaande volgt dat punt 1 van het dictum van het bestreden arrest moet worden vernietigd.

Beroep bij het Gerecht

45

Overeenkomstig artikel 61, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan het Hof in geval van vernietiging van de beslissing van het Gerecht de zaak zelf afdoen wanneer deze in staat van wijzen is, dan wel haar voor afdoening verwijzen naar het Gerecht.

46

Aangezien het Gerecht het tweede verzoek tot aanpassing van het verzoekschrift niet-ontvankelijk heeft verklaard zonder het in punt 38 van dit arrest besproken onderzoek te verrichten en zonder de partijen daarover te horen, is het Hof van oordeel dat de zaak niet in staat van wijzen is.

Kosten

47

Daar de zaak naar het Gerecht wordt verwezen, dient de beslissing omtrent de kosten te worden aangehouden.

 

Het Hof (Eerste kamer) verklaart:

 

1)

Punt 1 van het dictum van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 22 maart 2017, Haswani/Raad (T‑231/15, niet gepubliceerd, EU:T:2017:200), wordt vernietigd.

 

2)

De zaak wordt verwezen naar het Gerecht van de Europese Unie.

 

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Frans.

Top