EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CJ0477

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 april 2015.
Eintragungsausschuss bei der Bayerischen Architektenkammer tegen Hans Angerer.
Verzoek van het Bundesverwaltungsgericht om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2005/36/EG – Artikel 10 – Erkenning van beroepskwalificaties – Toegang tot het beroep van architect – Opleidingstitels die niet zijn opgenomen in bijlage V, punt 5.7.1 – Begrippen ‚bijzondere en uitzonderlijke reden’ en ‚architect’.
Zaak C-477/13.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2015:239

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

16 april 2015 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 2005/36/EG — Artikel 10 — Erkenning van beroepskwalificaties — Toegang tot het beroep van architect — Opleidingstitels die niet zijn opgenomen in bijlage V, punt 5.7.1 — Begrippen ‚bijzondere en uitzonderlijke reden’ en ‚architect’”

In zaak C‑477/13,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) bij beslissing van 10 juli 2013, ingekomen bij het Hof op 5 september 2013, in de procedure

Eintragungsausschuss bei der Bayerischen Architektenkammer

tegen

Hans Angerer,

in tegenwoordigheid van:

Vertreter des Bundesinteresses beim Bundesverwaltungsgericht,

Landesanwaltschaft Bayern als Vertreter des öffentlichen Interesses,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, K. Lenaerts, vicepresident van het Hof, waarnemend rechter van de Vierde kamer, K. Jürimäe (rapporteur), J. Malenovský en A. Prechal, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: M. Aleksejev, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 9 juli 2014,

gelet op de opmerkingen van:

de Eintragungsausschuss bei der Bayerischen Architektenkammer, vertegenwoordigd door A. Graf von Keyserlingk en J. Buntrock, Rechtsanwälte,

H. Angerer, vertegenwoordigd door H. Olschewski, Rechtsanwalt,

het Landesanwaltschaft Bayern als Vertreter des öffentlichen Interesses, vertegenwoordigd door C. Zappel en R. Käβ als gemachtigden,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Möller als gemachtigden,

de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. Bulterman en M. de Ree als gemachtigden,

de Roemeense regering, vertegenwoordigd door R. Haţieganu en A. Vacaru als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Braun en H. Støvlbæk als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 5 november 2014,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 10, onder c), van richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255, blz. 22, met rectificaties in PB 2007, L 271, blz. 18, en PB 2008, L 93, blz. 28), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 279/2009 van de Commissie van 6 april 2009 (PB L 93, blz. 11; hierna: „richtlijn 2005/36” of „richtlijn”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Eintragungsausschuss bei der Bayerischen Architektenkammer (Registratiecommissie van de Beierse orde van architecten; hierna: „Bayerische Architektenkammer”) en H. Angerer over de aanvraag van deze laatste tot inschrijving in het architectenregister van de Bayerische Architektenkammer.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

Richtlijn 2005/36 heeft richtlijn 85/384/EEG van de Raad van 10 juni 1985 inzake de onderlinge erkenning van de diploma’s, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten (PB L 223, blz. 15) ingetrokken.

4

De overwegingen 17, 19 en 28 van richtlijn 2005/36 luiden als volgt:

„(17)

Teneinde rekening te houden met alle situaties waarvoor nog geen bepalingen betreffende de erkenning van beroepskwalificaties bestaan, dient het algemeen stelsel te worden uitgebreid tot die gevallen die niet onder een specifieke regeling vallen, hetzij omdat het betrokken beroep niet onder een van deze regelingen valt, hetzij omdat het beroep wel onder een dergelijke regeling valt, maar de aanvrager, om een bijzondere en uitzonderlijke reden, niet aan de voorwaarden voldoet om ervan te profiteren.

[...]

(19)

Het vrije verkeer en de onderlinge erkenning van de opleidingstitels van [...] architecten moeten gebaseerd zijn op het grondbeginsel dat opleidingstitels op basis van een coördinatie van de minimumopleidingseisen automatisch worden erkend. [...]

[...]

(28)

De nationale regelgevingen op het gebied van de architectuur en de toegang tot en uitoefening van de beroepswerkzaamheden van architect lopen sterk uiteen. In de meeste lidstaten worden de werkzaamheden op het gebied van de architectuur rechtens of feitelijk uitgeoefend door personen die de beroepstitel van architect, al dan niet in combinatie met een andere beroepstitel, voeren, zonder dat de uitoefening van deze werkzaamheden evenwel uitsluitend aan deze personen is voorbehouden, tenzij bij wet anders is bepaald. Deze werkzaamheden, of sommige daarvan, kunnen ook worden uitgeoefend door andere beroepsbeoefenaren, met name ingenieurs, die een speciale opleiding op het gebied van de bouwkunde of bouwkunst hebben genoten. Teneinde deze richtlijn zo eenvoudig mogelijk te houden, moet het begrip ‚architect’ worden gebruikt om het toepassingsgebied van de bepalingen betreffende de automatische erkenning van opleidingstitels op het gebied van architectuur af te bakenen, onverminderd de bijzondere kenmerken van de nationale regelgeving betreffende deze werkzaamheden.”

5

Artikel 1 van deze richtlijn, met het opschrift „Doel”, bepaalt:

„Deze richtlijn stelt de regels vast volgens welke een lidstaat die de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep op zijn grondgebied afhankelijk stelt van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties (hierna de ‚ontvangende lidstaat’ genoemd), de in een andere lidstaat of andere lidstaten (hierna de ‚lidstaat van oorsprong’ genoemd) verworven beroepskwalificaties die de houder van die kwalificaties het recht verlenen er hetzelfde beroep uit te oefenen, erkent voor de toegang tot en de uitoefening van dit beroep.”

6

Artikel 4, lid 1, van deze richtlijn luidt:

„Erkenning van de beroepskwalificaties door de ontvangende lidstaat geeft de begunstigde in deze lidstaat toegang tot hetzelfde beroep als dat waarvoor hij in de lidstaat van oorsprong de kwalificaties bezit en stelt hem in staat dit beroep uit te oefenen onder dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen onderdanen gelden.”

7

Titel III van richtlijn 2005/36, met het opschrift „Vrijheid van vestiging”, omvat vier hoofdstukken. In hoofdstuk I van deze titel, met als opschrift „Algemeen stelsel van erkenning van opleidingstitels”, bepaalt artikel 10:

„Dit hoofdstuk is van toepassing op alle beroepen die niet onder de hoofdstukken II en III van deze titel vallen en in onderstaande gevallen waarin de aanvrager, om een bijzondere en uitzonderlijke reden, niet voldoet aan de in die hoofdstukken opgenomen voorwaarden:

a)

voor de werkzaamheden van bijlage IV, wanneer de migrant niet voldoet aan de eisen van de artikelen 17, 18 en 19;

b)

voor artsen met een basisopleiding, medische specialisten, verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, beoefenaren der tandheelkunde, gespecialiseerde beoefenaren der tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen, apothekers en architecten, wanneer de migrant niet voldoet aan de eisen inzake daadwerkelijke en wettige beroepsuitoefening bedoeld in de artikelen 23, 27, 33, 37, 39, 43 en 49;

c)

voor architecten, wanneer de migrant houder is van een opleidingstitel die niet is opgenomen in bijlage V, punt 5.7;

d)

onverminderd artikel 21, lid 1, en de artikelen 23 en 27, voor artsen, ziekenverplegers, beoefenaren der tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen, apothekers en architecten die houder zijn van een opleidingstitel van specialist, die moeten hebben deelgenomen aan de opleiding voor een titel genoemd in bijlage V, punten 5.1.1, 5.2.2, 5.3.2, 5.4.2, 5.5.2, 5.6.2 en 5.7.1, en alleen ten behoeve van de erkenning van het specialisme in kwestie;

e)

voor verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers en gespecialiseerde ziekenverplegers die houder zijn van een opleidingstitel als specialist, die hebben deelgenomen aan de opleiding voor een titel bedoeld in bijlage V, punt 5.2.2, wanneer de migrant erkenning vraagt in een andere lidstaat waar de relevante beroepswerkzaamheden worden uitgeoefend door gespecialiseerde ziekenverplegers zonder opleiding als algemeen verantwoordelijke ziekenverplegers;

f)

voor gespecialiseerde ziekenverplegers zonder opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, wanneer de migrant erkenning vraagt in een andere lidstaat waar de relevante beroepswerkzaamheden worden uitgeoefend door een verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, gespecialiseerde ziekenverplegers zonder opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger of gespecialiseerde ziekenverplegers die houder zijn van een specialistische opleidingstitel, die hebben deelgenomen aan de opleiding voor de titels bedoeld in bijlage V, punt 5.2.2;

g)

voor migranten die voldoen aan de eisen van artikel 3, lid 3.”

8

Hoofdstuk III van diezelfde titel III, met het opschrift „Erkenning op basis van de coördinatie van de minimumopleidingseisen”, bevat het artikel 21, getiteld „Beginsel van automatische erkenning”. Lid 1 daarvan bepaalt:

„Elke lidstaat erkent de opleidingstitels van [...] architecten, zoals bedoeld [in bijlage V, punt 5.7.1.], die voldoen aan de minimumopleidingseisen van [artikel 46], door daaraan op zijn grondgebied, wat de toegang tot en uitoefening van de betrokken beroepswerkzaamheden betreft, hetzelfde rechtsgevolg toe te kennen als aan de door hem afgegeven opleidingstitels.

Deze opleidingstitels moeten door bevoegde instellingen van de lidstaten zijn afgegeven en, in voorkomend geval, vergezeld gaan van het certificaat, zoals bedoeld [in bijlage V, punt 5.7.1].

[...]”

9

Artikel 46 van richtlijn 2005/36, getiteld „Opleiding tot architect”, bepaalt in lid 1:

„De opleiding tot architect omvat in totaal ten minste, hetzij vier jaar studie op voltijdbasis, hetzij zes jaar studie waarvan ten minste drie jaar voltijds, aan een universiteit of een vergelijkbare onderwijsinstelling. Ter afsluiting van deze opleiding moet met goed gevolg een examen op universitair niveau worden afgelegd.

Deze opleiding op universitair niveau, die hoofdzakelijk betrekking heeft op de architectuur, moet evenveel aandacht besteden aan de theoretische als aan de praktische aspecten van de architectuuropleiding en moet de verwerving van de hieronder genoemde kennis en bekwaamheid waarborgen:

[...]”

10

Artikel 48 van deze richtlijn, met het opschrift „Uitoefening van de werkzaamheden van architect”, bepaalt in lid 1:

„Voor de toepassing van deze richtlijn zijn beroepswerkzaamheden van architect die welke gewoonlijk onder de beroepstitel van architect worden uitgeoefend.”

11

Bijlage V, punt 5.7.1, bij dezelfde richtlijn vermeldt voor elke lidstaat de opleidingstitels die toegang verlenen tot het beroep van architect, de instellingen die deze titels mogen uitreiken en de aanvullende certificaten bij deze titels.

Duits recht

12

Volgens de grondwet behoort de regeling van het beroep van architect in Duitsland tot de wetgevingsbevoegdheid van de Länder. Artikel 4 van het Gesetz über die Bayerische Architektenkammer und die Bayerische Ingenieurekammer-Bau (wet van het Land Bayern inzake de Beierse orde van architecten en de Beierse orde van civiel ingenieurs) van 9 mei 2007 (GVBl. blz. 308; hierna: „BauKaG”) bepaalt:

„[...]

(2)   In het architectenregister wordt op aanvraag ingeschreven degene die:

1.

in Beieren woonachtig of gevestigd is of daar hoofdzakelijk zijn beroep uitoefent,

2.

met goed gevolg de examens heeft afgelegd van een opleiding

a)

met een reguliere studieduur van ten minste vier jaar voor de in artikel 3, lid 1, genoemde vakken van de studierichting architectuur (burgerlijke en utiliteitsbouw), of

b)

met een reguliere studieduur van ten minste drie jaar voor de in artikel 3, leden 2 en 3, genoemde vakken van de studierichtingen binnenhuis‑ of landschapsarchitectuur,

aan een Duitse universiteit, een Duitse publieke of van overheidswege erkende ingenieursschool (academie) of aan een daarmee gelijkgestelde Duitse onderwijsinstelling, en

3.

daarna ten minste twee jaar praktijkervaring heeft opgebouwd in de betrokken studierichting.

Als praktijkervaring wordt ook aangemerkt de deelneming aan bijscholings‑ en voortgezette beroepsopleidingsprogramma’s van de Architektenkammer op het gebied van technische en economische planning alsook bouwrecht.

[...]

(5)   Aan de in lid 2, eerste zin, punten 2, onder a), en 3, genoemde voorwaarden wordt ook voldaan, indien een onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, om bijzondere en uitzonderlijke redenen in de zin van artikel 10, onder b), c), d) en g), van richtlijn [2005/36] niet voldoet aan de voorwaarden voor erkenning van zijn opleidingstitels op grond van de coördinatie van de minimumopleidingseisen in de zin van richtlijn [2005/36], en voor het overige is voldaan aan de voorwaarden van artikel 13 van richtlijn [2005/36]; de opleidingen worden dan gelijkgesteld in de zin van artikel 12 van richtlijn [2005/36]. [...]

[...]”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

13

Sinds maart 2007 is Angerer, Duits staatsburger, in Oostenrijk werkzaam als „Planender Baumeister” (bouwtechnicus/planning en technische berekeningen). Hij is zowel in Beieren als in Oostenrijk woonachtig. Op 25 april 2008 diende hij bij de Bayerische Architektenkammer een aanvraag in tot inschrijving in haar register van buitenlandse dienstverleners.

14

Ten tijde van die aanvraag had hij in Oostenrijk met succes de bekwaamheidsproef voor het beroep van „Baumeister” afgelegd. Daarnaast had hij in Duitsland of in Oostenrijk – naargelang van het geval – met goed gevolg ook de volgende proeven afgelegd en diploma’s behaald: eindexamen in het leerlingwezen en vakdiploma voor het beroep schilder en lakwerker, examen bedrijfseconomie in de ambachtelijke sector, vakdiploma voor het beroep stukadoor, examen energieadviseur en eindexamen in het leerlingwezen voor het beroep metselaar.

15

Bij besluit van 18 juni 2009 wees de Bayerische Architektenkammer Angerers aanvraag tot inschrijving af. Bij besluit van 17 maart 2010 van de Bayerische Ingenieurekammer-Bau (Beierse orde van civiel ingenieurs) werd hij daarentegen opgenomen in een register als bedoeld in artikel 61, lid 7, van de Bayerische Bauordnung (Beiers bouwreglement), waardoor hij in Beieren bouwprojecten kon indienen. Angerer kan de werkzaamheden van „Planender Baumeister” waarvoor hij een Oostenrijks diploma heeft behaald, bijgevolg zonder enige beperking verrichten.

16

Angerer stelde tegen het besluit van 18 juni 2009 houdende weigering van inschrijving beroep in bij het Bayerische Verwaltungsgericht (bestuursrechter Land Bayern), dat bij vonnis van 22 september 2009 dat besluit nietig verklaarde en de Bayerische Architektenkammer gelastte Angerer in te schrijven in het register van buitenlandse dienstverleners.

17

De Bayerische Architektenkammer stelde tegen dat vonnis hoger beroep in bij het Bayerische Verwaltungsgerichtshof (hogere bestuursrechter Land Bayern). Tijdens de appelprocedure wijzigde Angerer op verzoek van de rechter en met instemming van de Bayerische Architektenkammer zijn aanvankelijke aanvraag in die zin dat hij niet langer wenste te worden ingeschreven in het register van buitenlandse dienstverleners, maar in het architectenregister.

18

Bij arrest van 20 september 2011 wees het Bayerische Verwaltungsgerichtshof het gewijzigde verzoek van Angerer toe op grond dat was voldaan aan de voorwaarden van artikel 4, lid 5, BauKaG voor inschrijving in het architectenregister.

19

Daarop heeft de Bayerische Architektenkammer beroep in „Revision” ingesteld bij de verwijzende rechter, die erop wijst dat artikel 4, lid 5, BauKaG ertoe strekt richtlijn 2005/36 om te zetten in Duits recht. Die bepaling verwijst in het bijzonder naar artikel 10, onder c), van deze richtlijn. Volgens de verwijzende rechter is het voor het aldaar aanhangige geding bijgevolg van doorslaggevend belang dat de in artikel 10, onder c), van de richtlijn gestelde voorwaarden worden verduidelijkt, met name door afbakening van de inhoud van de in dat artikel gebruikte begrippen „bijzondere en uitzonderlijke reden” en „architect”.

20

Wat ten eerste het begrip „bijzondere en uitzonderlijke reden” betreft, is de verwijzende rechter van oordeel dat de in artikel 10, onder a) tot en met d) en g), van richtlijn 2005/36 bedoelde gevallen niet reeds op zichzelf een „bijzondere en uitzonderlijke reden” in de zin van artikel 10 van de richtlijn vormen, maar dat de aanvrager daarnaast verdere – bijvoorbeeld met zijn levensloop verband houdende – redenen moet aanvoeren en aantonen, die ertoe hebben geleid dat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor automatische erkenning van de opleidingstitels op grond van de coördinatie van de minimumopleidingseisen in de zin van die richtlijn.

21

Wat ten tweede het begrip „architect” betreft, brengt de verwijzende rechter onder de aandacht dat een „Planender Baumeister” overeenkomstig het Oostenrijkse recht bevoegd is gebouwen, boven‑ en ondergrondse werkzaamheden alsook andere werkzaamheden te plannen, alle desbetreffende berekeningen te maken, de werkzaamheden in dat verband te leiden en uit te voeren, en de sloop van dergelijke werkzaamheden te leiden. Zowel de „Planender Baumeister” als de architect bezit deze bevoegdheden. Volgens de verwijzende rechter moet daarentegen worden uitgemaakt of het begrip „architect” in de zin van artikel 10, onder c), van richtlijn 2005/36 vereist dat de migrant in zijn lidstaat van oorsprong naast technische werkzaamheden op het gebied van de planning van, het toezicht op en de uitvoering van werkzaamheden ook artistiek-vormgevende werkzaamheden, werkzaamheden op het gebied van de stedenbouwkunde, economische werkzaamheden of werkzaamheden op het gebied van de monumentenzorg heeft verricht of na zijn opleiding had mogen verrichten.

22

Daarop heeft het Bundesverwaltungsgericht de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

a)

Zijn onder ‚bijzondere en uitzonderlijke reden’ in de zin van artikel 10 van [richtlijn 2005/36] die omstandigheden begrepen die in de daarna genoemde categorieën [...] zijn gedefinieerd, of dient naast deze omstandigheden sprake te zijn van een ‚bijzondere en uitzonderlijke reden’ op grond waarvan de aanvrager niet voldoet aan de in de hoofdstukken II en III van titel III van de richtlijn genoemde voorwaarden?

b)

Van welke aard dient de ‚bijzondere en uitzonderlijke reden’ in dit laatste geval te zijn? Moet het gaan om persoonlijke redenen – bijvoorbeeld de individuele levensloop – op grond waarvan de migrant bij uitzondering niet voldoet aan de voorwaarden voor automatische erkenning van zijn opleiding overeenkomstig hoofdstuk III van titel III van de richtlijn?

2)

a)

Vereist het begrip ‚architect’ in de zin van artikel 10, onder c), van [richtlijn 2005/36] dat de migrant in de lidstaat van oorsprong naast technische werkzaamheden op het gebied van de planning van, het toezicht op en de uitvoering van werkzaamheden ook artistiek-vormgevende werkzaamheden, werkzaamheden op het gebied van de stedenbouwkunde, economische werkzaamheden en in voorkomend geval werkzaamheden op het gebied van de monumentenzorg heeft verricht of na zijn opleiding had mogen verrichten, en zo ja in welke omvang?

b)

Vereist het begrip ‚architect’ in de zin van artikel 10, onder c), van [richtlijn 2005/36] dat de migrant een opleiding op universitair niveau heeft gevolgd die vooral gericht was op architectuur, in die zin dat deze naast technische aspecten van de planning van, het toezicht op en de uitvoering van werkzaamheden ook artistiek-vormgevende aspecten alsmede onderwerpen op het gebied van stedenbouwkunde, economie en in voorkomend geval monumentenzorg omvatte, en zo ja in welke omvang?

c)

i)

Is voor het antwoord op de vragen a) en b) van belang hoe de beroepstitel ‚architect’ in andere lidstaten gewoonlijk wordt gebruikt (artikel 48, lid 1, van [richtlijn 2005/36]);

ii)

of is het voldoende vast te stellen hoe de beroepstitel ‚architect’ in de lidstaat van oorsprong en in de ontvangende lidstaat gewoonlijk wordt gebruikt;

iii)

of kan het spectrum van de op het gebied van de Europese Unie gewoonlijk met de titel ‚architect’ verbonden werkzaamheden worden afgeleid uit artikel 46, lid 1, tweede alinea, van [richtlijn 2005/36]?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag, onder a)

23

Met zijn eerste vraag, onder a), wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 10, onder c), van richtlijn 2005/36 aldus moet worden uitgelegd dat de aanvrager die in aanmerking wil komen voor het algemeen stelsel van erkenning van opleidingstitels als vervat in titel III, hoofdstuk I, van deze richtlijn, niet alleen moet aantonen dat hij in het bezit is van een opleidingstitel die niet in bijlage V, punt 5.7.1, daarbij is opgenomen, maar ook dat er sprake is van een „bijzondere en uitzonderlijke reden”.

24

Vooraf moet in herinnering worden gebracht dat artikel 10 van richtlijn 2005/36 de werkingssfeer van het in titel III, hoofdstuk I, daarvan neergelegde algemeen stelsel van erkenning van opleidingstitels vaststelt. Volgens dat stelsel moeten de autoriteiten van de ontvangende lidstaat de beroepskwalificaties die de aanvrager in zijn lidstaat van oorsprong heeft verworven, per geval onderzoeken. Voor de architecten wordt die werkingssfeer bepaald in artikel 10, onder c), van de richtlijn.

25

Zoals blijkt uit overweging 19 ervan, bepaalt richtlijn 2005/36 met name voor het beroep van architect echter dat de onderlinge erkenning van de opleidingstitels moet zijn gebaseerd op het beginsel dat die opleidingstitels op basis van een coördinatie van de minimumopleidingseisen automatisch worden erkend. Dat stelsel van automatische erkenning wordt geregeld in titel III, hoofdstuk III, van de richtlijn.

26

Volgens vaste rechtspraak moet bij het bepalen van de draagwijdte van een bepaling van Unierecht, in casu artikel 10 van richtlijn 2005/36, zowel rekening worden gehouden met de bewoordingen en de context als met de doelstellingen van die bepaling (arrest Spedition Welter, C‑306/12, EU:C:2013:650, punt 17 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

27

Wat de bewoordingen van artikel 10 van richtlijn 2005/36 betreft, moet erop worden gewezen dat de inleidende zin ervan, voor beroepen die in beginsel onder het stelsel van automatische erkenning van opleidingstitels vallen, de toepassing van het algemeen stelsel van erkenning van die titels afhankelijk stelt van twee voorwaarden, namelijk dat de aanvrager niet aan de voorwaarden voor toepassing van het stelsel van automatische erkenning voldoet en dat er een bijzondere en uitzonderlijke reden is waarom hij in die situatie verkeert.

28

Deze uitlegging wordt bevestigd door overweging 17 van richtlijn 2005/36, volgens welke het algemeen stelsel van erkenning van beroepskwalificaties van toepassing is wanneer de aanvrager om een bijzondere en uitzonderlijke reden niet aan de voorwaarden voldoet om te profiteren van het stelsel van automatische erkenning.

29

De inleidende zin van artikel 10 van richtlijn 2005/36 wordt gevolgd door de punten a) tot en met g), die de strekking van de ene of de andere van die twee voorwaarden beogen te verduidelijken. Die punten gelden voor één of meer specifieke beroepen dan wel, overkoepelend, voor een geheel van beroepsbeoefenaren die zich in een bijzondere situatie bevinden.

30

Artikel 10, onder c), van richtlijn 2005/36, dat specifiek het beroep van architect betreft, ziet op een bijzondere feitelijke situatie, namelijk die waarin een aanvrager niet beschikt over een in bijlage V, punt 5.7.1, daarbij opgenomen opleidingstitel. Ingevolge artikel 21, lid 1, van de richtlijn is het bezit van een in die bijlage vermelde opleidingstitel echter de voorwaarde voor toepassing van het in titel III, hoofdstuk III, ervan vervatte stelsel van automatische erkenning van opleidingstitels op de architecten. Bijgevolg heeft artikel 10, onder c), van richtlijn 2005/36 uitsluitend betrekking op de eerste van de twee in de inleidende zin van dat artikel bedoelde voorwaarden, te weten dat niet aan de vereisten voor toepassing van het stelsel van automatische erkenning is voldaan.

31

Dat kan er voor architecten met opleidingstitels die niet zijn opgenomen in bijlage V, punt 5.7.1, bij richtlijn 2005/36 echter niet toe leiden dat de tweede voorwaarde van de inleidende zin van dat artikel 10 wegvalt, aangezien het om cumulatieve voorwaarden gaat.

32

Bijgevolg moet een aanvrager die in aanmerking wil komen voor het voor architecten geldende algemeen stelsel van erkenning van opleidingstitels, overeenkomstig artikel 10 van die richtlijn niet alleen aantonen dat hij in de in artikel 10, onder c), van richtlijn 2005/36 bedoelde situatie verkeert, namelijk dat hij geen van de in die bijlage V, punt 5.7.1, vermelde opleidingstitels heeft, maar ook een „bijzondere en uitzonderlijke reden” aanvoeren waarom hij zich in die situatie bevindt.

33

Die uitlegging strookt met de bedoelingen van de wetgever van de Unie, zoals die blijken uit de voorbereidende werkzaamheden voor richtlijn 2005/36. Zo kwamen in artikel 10 van het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de erkenning van beroepskwalificaties [COM(2002) 119 definitief] (PB 2002, C 181 E, blz. 183) noch het begrip „bijzondere en uitzonderlijke reden” noch de punten a) tot en met g), van richtlijn 2005/36 voor. Dat begrip en die bepalingen zijn toegevoegd op initiatief van de Raad van de Europese Unie in gemeenschappelijk standpunt (EG) nr. 10/2005 vastgesteld door de Raad op 21 december 2004 met het oog op de aanneming van richtlijn 2005/.../EG van het Europees Parlement en de Raad van ... betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB 2005, C 58 E, blz. 1). Blijkens zijn motivering (PB 2005, C 58 E, blz. 119) vond de Raad dat het aanvankelijke voorstel van de Commissie voor artikel 10 van deze richtlijn te ver ging. De Raad zet in zijn motivering voorts uiteen dat „het algemeen stelsel uitsluitend van toepassing [kan] zijn op beroepen die niet onder de hoofdstukken II en III van titel III vallen, alsmede op de in artikel 10, onder a) tot en met g), van het gemeenschappelijk standpunt opgesomde bijzondere gevallen waarin een aanvrager die een beroep uitoefent dat onder deze hoofdstukken valt, om een bijzondere en uitzonderlijke reden niet voldoet aan de in voornoemde hoofdstukken opgenomen voorwaarden”.

34

Bovendien verzetten de opzet en het doel van richtlijn 2005/36 zich tegen de ruime uitlegging van het begrip „bijzondere en uitzonderlijke reden” volgens welke die reden geen zelfstandige voorwaarde ten opzichte van de voorwaarde van artikel 10, onder c), van de richtlijn vormt.

35

Wat de opzet van richtlijn 2005/36 betreft, blijkt met betrekking tot het beroep van architect uit overweging 19 van de richtlijn dat de beroepskwalificaties van architecten bij voorrang worden erkend op basis van het stelsel van automatische erkenning van opleidingstitels, dat is vervat in de artikelen 21 en 46 van de richtlijn alsook in bijlage V, punt 5.7.1, daarbij.

36

Wat het doel van richtlijn 2005/36 betreft, blijkt uit de artikelen 1 en 4 ervan dat het hoofddoel van de onderlinge erkenning erin bestaat om de houder van een beroepskwalificatie die hem in de lidstaat van oorsprong toegang geeft tot een gereglementeerd beroep, in de ontvangende lidstaat toegang te bieden tot hetzelfde beroep als dat waarvoor hij in de lidstaat van oorsprong gekwalificeerd is en om hem in staat te stellen dit beroep daar onder dezelfde voorwaarden uit te oefenen als de eigen onderdanen van deze lidstaat (arrest Ordre des architectes, C‑365/13, EU:C:2014:280, punt 19).

37

Zou artikel 10, onder c), van richtlijn 2005/36 aldus worden uitgelegd dat aanvragers die niet aan de voorwaarden van titel III, hoofdstuk III, daarvan voldoen geen bijzondere en uitzonderlijke reden hoeven aan te tonen, dan zou de ontvangende lidstaat zich verplicht kunnen zien de opleidingstitels van een aanvrager ook dan te onderzoeken, wanneer die niet over de kwalificaties beschikt die vereist zijn om het beroep van architect in zijn lidstaat van oorsprong uit te oefenen, wat indruist tegen het doel van de richtlijn.

38

Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag, onder a), worden geantwoord dat artikel 10, onder c), van richtlijn 2005/36 aldus moet worden uitgelegd dat de aanvrager die in aanmerking wil komen voor het algemeen stelsel van erkenning van opleidingstitels als vervat in titel III, hoofdstuk I, van deze richtlijn, niet alleen moet aantonen dat hij in het bezit is van een opleidingstitel die niet in bijlage V, punt 5.7.1, daarbij is opgenomen, maar ook dat er sprake is van een „bijzondere en uitzonderlijke reden”.

Eerste vraag, onder b)

39

Met zijn eerste vraag, onder b), wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen welk soort omstandigheden een „bijzondere en uitzonderlijke reden” in de zin van artikel 10, onder c), van richtlijn 2005/36 kunnen opleveren.

40

Angerer, de Duitse en de Roemeense regering alsook de Commissie zijn van mening dat het begrip „bijzondere en uitzonderlijke reden” verwijst naar omstandigheden die verband houden met mogelijke institutionele en structurele hinderpalen die het gevolg zijn van de concrete situatie van de betrokken lidstaat. Volgens Angerer, de Landesanwaltschaft Bayern als Vertreter des öffentlichen Interesses en de Commissie vallen onder een dergelijke reden ook omstandigheden die samenhangen met de persoonlijke situatie van de aanvrager, met name zijn levensloop, zijn scholing of gebeurtenissen in zijn privéleven. De Duitse regering stelt dat wanneer dergelijke persoonlijke omstandigheden een „bijzondere en uitzonderlijke reden” kunnen vormen, moet worden nagegaan of de aanvrager over alle deskundigheid beschikt die nodig is om het beroep van architect uit te oefenen.

41

Dienaangaande heeft het Hof in het arrest Dreessen (C‑31/00, EU:C:2002:35, punten 27 en 28) geoordeeld dat de lidstaten hun verplichtingen inzake onderlinge erkenning van beroepskwalificaties, zoals die voortvloeien uit de door het Hof aan de artikelen 49 VWEU en 53 VWEU gegeven uitlegging, moeten naleven bij elk onderzoek van een verzoek om toelating tot het beroep van architect, wanneer de aanvrager zich niet kan beroepen op het stelsel van automatische erkenning van beroepskwalificaties. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de opleidingstitel waarover de aanvrager beschikt ten gevolge van een vergissing van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat niet bij de Commissie is aangemeld.

42

Verder volgt uit het arrest Hocsman (C‑238/98, EU:C:2000:440, punt 23) dat de lidstaten hun verplichtingen inzake onderlinge erkenning van beroepskwalificaties moeten naleven overeenkomstig artikel 49 VWEU, wanneer de aanvrager zich wegens de plaats waar hij de betrokken opleidingstitel heeft behaald en zijn academische en professionele loopbaan niet kan beroepen op het stelsel van erkenning van beroepskwalificaties waarin de relevante richtlijn voorziet.

43

Uit de voorbereidende werkzaamheden voor richtlijn 2005/36, in het bijzonder de in punt 33 van dit arrest aangehaalde motivering van de Raad, blijkt dat met name de situaties die in de arresten Hocsman (C‑238/98, EU:C:2000:440) en Dreessen (C‑31/00, EU:C:2002:35) aan de orde zijn, tot de vaststelling van artikel 10 van de richtlijn hebben geleid. Bijgevolg kan de in dat artikel bedoelde „bijzondere en uitzonderlijke reden” zowel omstandigheden omvatten die verband houden met mogelijke institutionele en structurele hinderpalen die het gevolg zijn van de concrete situatie van de betrokken lidstaat, als omstandigheden die samenhangen met de persoonlijke situatie van de aanvrager.

44

Bij de bepaling van de draagwijdte van het begrip „bijzondere en uitzonderlijke reden” moet voorts rekening worden gehouden met het doel van richtlijn 2005/36 dat, zoals in punt 36 van dit arrest is uiteengezet, erin bestaat de houder van een beroepskwalificatie die hem in de lidstaat van oorsprong toegang geeft tot een gereglementeerd beroep, in de ontvangende lidstaat toegang te bieden tot hetzelfde beroep als dat waarvoor hij in de lidstaat van oorsprong gekwalificeerd is.

45

Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag, onder b), worden geantwoord dat artikel 10, onder c), van richtlijn 2005/36 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip „bijzondere en uitzonderlijke reden” in de zin van die bepaling verwijst naar de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de aanvrager niet in het bezit is van een in bijlage V, punt 5.7.1, bij de richtlijn opgenomen titel, waarbij die aanvrager echter niet met goed gevolg kan aanvoeren dat hij over beroepskwalificaties beschikt die hem in zijn lidstaat van oorsprong toegang geven tot een ander beroep dan het beroep dat hij in de ontvangende lidstaat wil uitoefenen.

Tweede vraag

46

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 10, onder c), van richtlijn 2005/36 aldus moet worden uitgelegd dat het in die bepaling bedoelde begrip „architect” moet worden omschreven rekening houdend met de wettelijke regeling van de lidstaat van oorsprong, die van de ontvangende lidstaat, die van de andere lidstaten of in het licht van de voorwaarden van artikel 46 van dezelfde richtlijn, en voorts verlangt dat de aanvrager beschikt over een opleiding en ervaring die niet alleen betrekking hebben op technische werkzaamheden op het gebied van planning, toezicht en uitvoering, maar ook op artistiek-vormgevende, stedenbouwkundige en economische werkzaamheden en in voorkomend geval werkzaamheden op het gebied van de monumentenzorg.

47

Dienaangaande moet in herinnering worden gebracht dat volgens de rechtspraak over richtlijn 85/384 het aan de nationale wetgeving van de ontvangende lidstaat is, te bepalen welke werkzaamheden onder de sector architectuur vallen, aangezien die richtlijn er niet toe strekt de voorwaarden voor toegang tot het beroep van architect te regelen en evenmin beoogt de aard te bepalen van de werkzaamheden die de leden van deze beroepscategorie mogen uitoefenen (zie in die zin arrest Ordine degli Ingegneri di Verona e Provincia e.a., C‑111/12, EU:C:2013:100, punt 42).

48

De vaststelling in het vorige punt geldt naar analogie voor het stelsel van automatische erkenning van de opleidingstitels van architect waarin richtlijn 2005/36 voorziet. Dat blijkt in het bijzonder uit overweging 28 ervan, volgens welke het begrip „architect” in de richtlijn wordt gebruikt om het toepassingsgebied van de bepalingen betreffende de automatische erkenning van opleidingstitels op het gebied van architectuur af te bakenen, onverminderd de bijzondere kenmerken van de nationale regelgeving betreffende deze werkzaamheden.

49

Zoals de advocaat-generaal in punt 56 van zijn conclusie heeft uiteengezet, wilde de wetgever van de Unie, wanneer hij niet de bedoeling had het begrip „architect” te omschrijven in het kader van het in richtlijn 2005/36 vervatte stelsel van automatische erkenning van opleidingstitels, dat al helemaal niet doen in het kader van het algemeen stelsel.

50

Het moet nog worden gepreciseerd dat de vereisten van artikel 46 van richtlijn 2005/36 als zodanig niet gelden in het kader van het algemeen stelsel van erkenning van de opleidingstitels van architecten. Dat artikel, dat specifiek ziet op het stelsel van automatische erkenning op basis van de coördinatie van de minimumopleidingseisen, beschrijft die minimumopleidingseisen.

51

Bijgevolg moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 10, onder c), van richtlijn 2005/36 aldus moet worden uitgelegd dat het in die bepaling bedoelde begrip „architect” moet worden omschreven rekening houdend met de wettelijke regeling van de ontvangende lidstaat en dus niet noodzakelijkerwijs verlangt dat de aanvrager beschikt over een opleiding en ervaring die niet alleen betrekking hebben op technische werkzaamheden op het gebied van planning, toezicht en uitvoering, maar ook op artistiek-vormgevende, stedenbouwkundige en economische werkzaamheden en in voorkomend geval werkzaamheden op het gebied van de monumentenzorg.

Kosten

52

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 10, onder c), van richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 279/2009 van de Commissie van 6 april 2009, moet aldus worden uitgelegd dat de aanvrager die in aanmerking wil komen voor het algemeen stelsel van erkenning van opleidingstitels als vervat in titel III, hoofdstuk I, van deze richtlijn, niet alleen moet aantonen dat hij in het bezit is van een opleidingstitel die niet in bijlage V, punt 5.7.1, daarbij is opgenomen, maar ook dat er sprake is van een „bijzondere en uitzonderlijke reden”.

 

2)

Artikel 10, onder c), van richtlijn 2005/36, zoals gewijzigd bij verordening nr. 279/2009, moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „bijzondere en uitzonderlijke reden” in de zin van die bepaling verwijst naar de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de aanvrager niet in het bezit is van een in bijlage V, punt 5.7.1, bij de richtlijn opgenomen titel, waarbij die aanvrager echter niet met goed gevolg kan aanvoeren dat hij over beroepskwalificaties beschikt die hem in zijn lidstaat van oorsprong toegang geven tot een ander beroep dan het beroep dat hij in de ontvangende lidstaat wil uitoefenen.

 

3)

Artikel 10, onder c), van richtlijn 2005/36, zoals gewijzigd bij verordening nr. 279/2009, moet aldus worden uitgelegd dat het in die bepaling bedoelde begrip „architect” moet worden omschreven rekening houdend met de wettelijke regeling van de ontvangende lidstaat en dus niet noodzakelijkerwijs verlangt dat de aanvrager beschikt over een opleiding en ervaring die niet alleen betrekking hebben op technische werkzaamheden op het gebied van planning, toezicht en uitvoering, maar ook op artistiek-vormgevende, stedenbouwkundige en economische werkzaamheden en in voorkomend geval werkzaamheden op het gebied van de monumentenzorg.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.

Top